Het begin van de reconstruction na de Burgeroorlog

Voorpublicatie uit Geschiedenis van de Verenigde Staten, volgende week dinsdag in de winkel.

De vaststelling dat er in een oorlog met 600.000 doden en ontelbare gewonden alleen maar verliezers zijn, zou voorbijgaan aan menselijke gevoelens van triomf en van nederlaag, behoefte aan wraak en neiging tot depressief navelstaren. Om slavernij als splijtzwam weg te nemen had Lincoln in januari 1865 al zijn politieke kapitaal en al zijn vaardigheid ingezet om de afschaffing ervan definitief te maken door middel van een grondwettelijk amendement. Daar was haast bij omdat het Congres, zoals de gewoonte was in de negentiende eeuw, daarna pas weer in december bijeen zou komen. Terecht vreesde Lincoln dat zonder de urgentie van de oorlog de definitieve afschaffing van de slavernij achter de horizon zou verdwijnen. Het Dertiende Amendement werd in december 1865 definitief. Het maakte ook een einde aan de drievijfde-regel en de structurele oververtegenwoordiging van slavenstaten in het Congres en het kiescollege.

Lincoln had steeds geprobeerd te voorkomen dat het Zuiden binnen de herstelde Unie geïsoleerd zou raken. Zo stelde hij al in 1864 voor om Louisiana, de eerste staat die in noordelijke handen viel, onder uitzonderlijk gunstige voorwaarden terug te laten keren. Als slechts tien procent van de kiezers een loyaliteitsverklaring aflegde en slavernij afzwoer, dan mocht Louisiana weer meedoen alsof er niets gebeurd was. Uitgesloten van een generaal pardon waren enkel functionarissen van de confederale politieke top en de militaire leiders. Volgens Lincolns eigen logica hadden de inwoners van de staten de Unie nooit echt verlaten. Hij vond dan ook dat het relatief gemakkelijk moest zijn om die burgers weer te begroeten als Amerikanen wier rechten tijdelijk waren ondermijnd door de opstandelingen.

Burgerrechten voor ex-slaven, voor zwarte Amerikanen, kwamen in Lincolns plannen niet aan bod. Hij leek het spel te willen spelen zoals het uitkwam, als het uiteindelijk maar leidde tot een herstel van de Unie met zo weinig mogelijk wraakgevoelens. Het door de Republikeinen gedomineerde Congres had een alternatief plan aangenomen dat veel hogere eisen stelde. Lincoln had er zijn veto over uitgesproken. Bij zijn dood hadden Arkansas, Louisiana en Tennessee al een nieuw bestuur onder Lincolns voorwaarden, terwijl Virginia ermee bezig was.

Net als Lincoln had zijn opvolger Andrew Johnson verzoening en snelle heling als uitgangspunt. Als zuiderling was hij echter een voorstander van staatsrechten en een beperkte rol van de federale overheid, wat conflict garandeerde met de radicale Republikeinen. Omdat het Congres pas in december weer bijeen zou komen, kon Johnson in grote vrijheid beleid voeren. Hij hief de economische blokkades op en verleende amnestie aan de confederale leiders. Onder voorwaarden waaraan de zuidelijke staten vrij snel konden voldoen stond Johnson hen toe weer een volksvertegenwoordiging op te zetten. Eenmaal terug in posities van macht, voerden deze zuiderlingen hun oude agenda uit alsof er nooit een afscheiding of een oorlog was geweest. Ze kondigden aan dat ze de negro question op hun eigen manier zouden regelen.

Voor de vier miljoen vrijgelaten slaven waren de eerste jaren na de oorlog een tijd van onzekerheid. Een groot aantal van hen trok ontworteld rond in het Zuiden, wat de blanke angst aanwakkerde voor een mogelijke opstand. Zoals de zwarte leider Frederick Douglas schreef, was de zwarte nu weliswaar bevrijd van zijn meester maar werd hij ‘een slaaf van de gemeenschap’. De slaaf kon de plantage dan wel verlaten, maar zonder geld, eigendommen of vrienden kon hij weinig uitrichten. Slavernij afschaffen was het gemakkelijke deel van de emancipatie van de zwarte Amerikanen tot volwaardige staatsburgers.

Het Congres tegen president Johnson

Nu gebeurde precies waar de radicale Republikeinen zo bang voor waren. Hoewel de zuidelijke staten formeel instemden met het Dertiende Amendement dat slavernij verbood, namen ze Black Codes aan die de ex-slaven verplichtten op het land te blijven waar ze altijd slaaf waren geweest, met een contract dat ieder jaar werd verlengd. Zwarten zonder contract werden opgepakt wegens landloperij. Zo werd feitelijk per wet geregeld wat de slavocratie voordien als vanzelfsprekend aannam. De Black Codes gingen het verst in de staten waar de meeste zwarten woonden: Mississippi, South Carolina en Louisiana. Of de zuiderlingen het nu beseften of niet, het was een regelrechte provocatie. President Johnson onderkende dit en gaf zijn militaire commandanten opdracht deze regelingen ongeldig te verklaren. Het probleem dat in december 1865 in Washington ontstond, kon hij echter niet zomaar oplossen. Toen de Congresleden weer bijeen kwamen in hun nieuwe samenstelling na de verkiezingen van 1864, troffen ze in hun midden hoge ex-confederalen aan als senatoren en afgevaardigden van zuidelijke staten, onder wie bijvoorbeeld Alexander Stephens die acht maanden tevoren nog vicepresident was geweest van de Confederatie. Woedend waren ze.

Er was geen steun voor Johnsons beleid. Zo begon de volgende fase, waarin het Congres zijn eigen Reconstructiewetgeving opstelde. Het Congres liet de afgevaardigden en senatoren van de zuidelijke staten niet toe, met het argument dat hun zetels gebaseerd waren op dubieuze grondwetten. Weer onder elkaar verwierp het Congres Johnsons Reconstructiebeleid en zette een commissie op om zelf de voorwaarden op te stellen voor terugkeer. Ze verwierpen een veto dat Johnson had uitgesproken over de wetgeving rondom het Freedmen’s Bureau, dat vrijgelaten slaven hielp met scholen, het opstellen van arbeidscontracten en de herverdeling van land. Ook Johnsons veto over de Civil Rights Act van april 1866, die de ex-slaven volwaardige burgers maakten, werd door het Congres verworpen. Zijn beleid overtuigde de Congresleden ervan dat een amendement nodig was dat het Amerikaanse burgerschap regelde. In juli 1868 werd het Veertiende Amendement aangenomen dat de rechten van burgers garandeert, waaronder gelijke bescherming voor de wet. Iedereen die in de Verenigde Staten was geboren, was Amerikaanse staatsburger. Deze Citizenship Clause kwam neer op de verwerping van de Dred Scott-uitspraak van het Supreme Court. Aanvaarding van het Veertiende Amendement werd een voorwaarde voor toetreding van de zuidelijke staten.

Het Congres had inmiddels een reeks Reconstruction Acts aangenomen die het Zuiden onder een strikt regime plaatsten. Heropname in de Unie werd alleen toegestaan als een staat emancipatie van zwarten volledig had geaccepteerd en als een meerderheid van de stemgerechtigde burgers een eed van trouw zwoer. Het Congres maakte van de confederale staten bezette gebieden die onder zijn gezag vielen. Militaire regeringen namen de plaats in van de gekozen vertegenwoordigers. Het opende de deur voor profiteurs en collaborateurs die samen met vrije en nu ook kiesgerechtigde zwarten de macht in handen kregen. In Alabama, Mississippi, Florida, Louisiana en South Carolina werden honderden zwarten gekozen voor lokale, staats en nationale ambten. Toen de orde zoals de Reconstructie die oplegde was gevestigd, begon het Congres de zuidelijke staten weer toe te laten.

Trump als inspiratie

De Trump tijd is fantastisch voor politiek theater, dat wil zeggen, dat talk show hosts zijn nu scherper en (hopelijk) invloedrijker dan ooit. 

Stephen Colbert krikte zijn kijkcijfers op door op een scherpe en amusante manier iedere avond de psycho en zijn club onderuit te halen. Helaas gaf hij bij de Emmy Awards de fluim Sean Spicer een kans om zijn winkeltje van inspirerende toespraken te promoten. Sommige kijkers, inclusief een aantal fervente Trump haters, vonden het moedig van Spicer. Onzin, het was marketing eerste klasse. Ik vond het jammer dat Colbert hem de kans gaf.

Jimmy Kimmel is de meest interessante van het stel. Zijn stijl sprak me nooit zo aan maar ik waardeer hem nu meer dan ooit. Hij is persoonlijk, scherp en politiek. Zijn tirades de afgelopen week tegen de zoveelste, nog slechtere anti Obamacare wet waren geniaal. Hij imiteert niet de Trump babbelstijl zoals Colbert, wat al snel een vermoeiende routine wordt, en hij verwoordt beter dan wie ook de rot bij zo’n senator van Louisiana. Klik hier.

Trevor Noah heeft het nakijken. De Daily Show is lang niet zo goed als vroeger en niet lekker ingewerkt op het Trump tijdperk. 

Jimmy Fallon heb ik nooit wat gevonden en zijn lieflijk aaien van Trumps hamsterhoofd heeft hem buiten de orde geplaatst.

John Oliver is fantastisch maar ik zie hem minder vaak. 

Hoe Vietnam escaleerde

Ik zag gisteren delen van de nieuwe documentaire van Ken Burns over Vietnam – 18 delen in totaal. Indrukwekkend en onthutsend. Het decor is de muziek van een decennium: Jefferson Airplane, Jimi Hendrix, Rolling Stones. Daarom hier vast een stukje uit mijn nieuwe boek dat met Vietnam heeft te maken.

Voorpublicatie uit Geschiedenis van de Verenigde Staten, volgende week dinsdag in de winkel.

Johnsons adviseurs zouden hem lelijk laten zitten. Vietnam stond vanaf de eerste dag op de agenda, en blijkens de bandopnames had Johnson direct al zijn twijfels. Achteraf gezien had hij er beter aan gedaan de wisseling van de wacht in Washington, en die in Saigon na de moord op Diem, aan te grijpen om het Amerikaanse Vietnambeleid fundamenteel ter discussie te stellen. Hij durfde niet. Drie dagen na Kennedy’s dood werd Johnson gebriefd door de Amerikaanse ambassadeur in Saigon, Henry Cabot Lodge Jr., en al direct bewees de president dat de spoken hem in hun greep hadden. ‘Ik ga Vietnam niet verliezen,’ zei Johnson. ‘Ik zal niet de president zijn die Zuidoost-Azië de kant op liet gaan van China.’

Men zegt wel dat Amerika de oorlog in Vietnam vocht om Hitler uit Tsjechoslowakije te houden. Het is een mooie manier om aan te geven dat ‘lessen’ van vorige oorlogen, meer speciaal de appeasement van Hitler in München in 1938, maar door blijven zeuren en het beleid bepalen dat tot een volgende oorlog leidt. De Amerikanen zagen niet dat de Noord-Vietnamese leider Ho Chi Min eerder een George Washington was dan een Hitler en dat de Vietcong, de door het Noorden gesteunde verzetsbeweging, Zuid-Vietnam wilde bevrijden. Ze miskenden de krachten van het postkoloniale nationalisme en bleken niet gevoelig voor de roep om vrijheid en zelfbeslissing die juist Amerikanen met hun geschiedenis hadden moeten herkennen. In plaats daarvan zagen ze in iedere uitdaging van de gevestigde orde een samenzwering van Rusland en China om de wereld te veroveren.

In de loop van 1964 waren er verscheidene mogelijkheden om onderhandelingen te beginnen tussen Noord- en Zuid-Vietnam, maar Washington zette zichzelf klem: het was ervan overtuigd dat je pas kon onderhandelen als de regering van Zuid-Vietnam sterker was en de militaire situatie in Amerikaans voordeel was gekeerd. Het eerste was voorlopig een illusie, het tweede vereiste een steeds diepere betrokkenheid. Het vervolg was pijnlijk voorspelbaar. In de zomer van 1964 gebruikte Johnson een onbelangrijk incident in de Golf van Tonkin, dicht bij Hanoi, om de vrije hand te krijgen. Hij vroeg en kreeg van het Congres een machtiging om ‘alle noodzakelijke maatregelen te nemen, inclusief het gebruik van militair geweld’. Op twee senatoren na durfde niemand tegen te stemmen.

Opnieuw leidde de roep om geloofwaardigheid, dat steeds terugkerende Koude Oorlogscliché, tot slecht beleid. De gedachte was dat als Amerika niet optrad in Vietnam bondgenoten zouden gaan twijfelen aan de bereidheid van Amerika om hen bij te staan. Bovendien zou het Amerika’s vijanden in de verleiding brengen om agressiever op te treden. De ironie was dat op het dit denken gebaseerd optreden, van Vietnam tot Irak, de Amerikaanse rol in de wereld juist ondermijnde. Bondgenoten twijfelden niet aan Amerika’s vastberadenheid maar aan zijn gezond verstand.

De escalatie in Vietnam

Begin 1965 drong door tot Johnsons adviseurs dat het niet goed ging met de oorlog in Vietnam. Het Zuid-Vietnamese leger presteerde slecht en volgens minister McNamara stond Zuid-Vietnam op de rand van totale ineenstorting. Op 27 januari schotelden McNamara en veiligheidsadviseur McGeorge Bundy president Johnson een memo voor dat ze als ervaren bureaucraten zo hadden ingekleed dat Johnson naar hun voorkeur werd getrechterd. Het was van tweeën één: of een escalatie van Amerika’s militaire betrokkenheid om een nederlaag te vermijden, of een serieuze poging om te onderhandelen over een zo voordelig mogelijk terugtrekken, wat zou neerkomen op een nederlaag. Zijn adviseurs waren voor escalatie, Johnson had niet het lef of de kennis om tegen hen in te gaan. Nederlaag was het woord dat hij vreesde: Johnson was bang dat het laten vallen van Vietnam zijn politieke draagkracht zou ondermijnen, wat zijn sociale programma’s zou bedreigen.

Op 2 maart 1965 begon Operation Rolling Thunder, bombardementen op Noord-Vietnam, zes dagen later gevolgd door de landing van het eerste bataljon mariniers in Da Nang. Voor het einde van 1965 waren er 181.000 Amerikanen in Vietnam. De oorlog was Amerika’s oorlog geworden, Johnsons oorlog. Eind 1966 waren er 385.000 Amerikaanse soldaten in Vietnam, in 1967 liep dat op naar 485.000 en in 1968 werd een maximum aantal bereikt van 550.000. Het aantal gesneuvelde Amerikanen liep op van 6.100 in 1966 tot 16.500 in 1968. De generaals wilden steeds meer soldaten en zouden tot het einde toe volhouden dat de oorlog gewonnen zou worden als Johnson nog maar wat extra troepen beschikbaar zou stellen. ‘Licht aan het einde van de tunnel’ werd daarvoor de term, maar als er al licht was, dan was het dat van een tegemoetkomende trein. Er was nooit zicht op een acceptabele afloop.

In juli 1967 had Johnson een uitbreiding van de dienstplicht aangekondigd die de uitzonderingspositie van studenten beperkte. Opeens werd de studie theologie, een grond voor uitzondering, verbazend populair. Je kon ook snel trouwen, zoals de latere vicepresident Dick Cheney deed, of alternatieve dienst doen in de National Guard, zoals president George W. Bush. Slimme studenten vonden allerlei manieren om aan de dienstplicht te ontsnappen. Bill Clinton lukte het. Bijgevolg bestond het leger dat diende in Vietnam onevenredig uit armen, minderheden en arbeiders. Naarmate meer studenten werden opgeroepen voor de dienstplicht, steeg de demonstratiebereidheid en kreeg de regering met feller verzet te maken.

Zoals hij had gevreesd, ondermijnde de oorlog in Vietnam Johnsons binnenlandse programma’s, niet alleen door verlies aan politieke steun maar vooral ook door de kosten van de oorlog die alle andere uitgaven onder druk zette. De president verloor zijn greep op het Congres. Ook gewone Amerikanen geloofden de president niet meer toen succes uitbleef en de kosten in dollars en gesneuvelde Amerikaanse jongens opliepen. Naarmate meer verhalen opdoken over Johnsons meer excentrieke gedrag, begonnen ze ook te twijfelen aan diens psychische stabiliteit. Deze geniale politicus was op zijn slechtste momenten een lompe, schaamteloze hufter. Zijn onzekerheid sloeg om in paranoia. LBJ meende dat de protesten werden aangejaagd door communisten, ook al bleek daar niets van. Hij begreep het niet: hoe konden mensen zijn goede bedoelingen in twijfel trekken?

Het debacle in Vietnam werd veroorzaakt door een combinatie van ideologische blindheid, binnenlandse politieke spelletjes, angst voor vernedering en de persoonlijkheden van de president en zijn adviseurs, verergerd door arrogantie, bureaucratische politiek en gebrek aan kennis van de geschiedenis van de regio. Toch was dit was niet Johnsons fiasco, of dat van Kennedy of Nixon, het was Amerika’s debacle. Het door elkaar husselen van idealisme, Koude Oorlogsmanie, arrogantie en can do mentaliteit was immers zo Amerikaans als apple pie. Dat gold ook voor de volgzaamheid van de bevolking. Want alle tromgeroffel over vrijheid en individualisme ten spijt, Amerika was geen land dat non-conformisme waardeerde. Het vergde moed om tegen de algemene opinie in te gaan, beter was het met de stroom mee te bewegen. Met alle respect voor de paar vroege dissidenten: Vietnam was een collectief Amerikaans besluit.

Tot ver in 1967 was er in het Congres dan ook brede steun voor het beleid in Vietnam, ook toen meer bekend werd over de corrupte en incompetente Zuid-Vietnamezen en journalisten hun werk gingen doen zonder zich door de gevestigde machten te laten muilkorven of bedriegen. De kritische houding van de media werd aanvankelijk niet gewaardeerd, en de twee senatoren die tegen de oorspronkelijke Golf van Tonkin-resolutie hadden gestemd, werden door de kiezers afgestraft. In januari 1968 kwalificeerde 56 procent van de Amerikanen zichzelf nog als havik, tegen 28 procent als duif. Zoals altijd in Amerika kon de stemming snel omslaan.

Op 30 januari 1968 vond een gecoördineerde Noord-Vietnamese aanval plaats op honderden plekken in Zuid-Vietnam, inclusief de hoofdstad Saigon. Dit Tet-offensief, naar het Vietnamese nieuwjaar, verraste de Amerikanen en Zuid-Vietnamezen, maar ze slaagden er vrij snel in de meeste brandhaarden te doven. Al leverde het offensief de Noord-Vietnamezen militair gezien niets op, politiek strategisch behaalden ze een enorme overwinning. In één klap was voor alle Amerikanen duidelijk dat de oorlog in Vietnam bepaald niet onder controle was en dat de beloofde overwinning allesbehalve zeker was. Toen de vertrouwde nieuwspresentator Walter Cronkite na Tet concludeerde dat de VS op zijn best kon hopen op een patstelling, kantelde de publieke opinie.

De onpopulariteit van de psycho daalt .. iets

Het was onvermijdelijk en geen reden voor wanhoop. De opiniecijfers over Trump gaan weer wat omhoog van de mid dertig waarin hij verkeerde. 

Nog afgezien van de normale ups and downs zonder reden was dit te verwachten. Charlottesville zinkt weer weg in de geheugens van kiezers die sowieso al bereid waren om op de psycho te stemmen. De schijn van enige orde nu Bannon eruit gewerkt is, doet hen hopen dat er toch iemand zit die het presidentschap waardig is.

Dat is niet zo. Dit presidentschap is niet meer te redden al zullen Republikeinen als ze ook maar een beetje stijging in de peilingen zien hun best doen om weer bij Trump aan te klampen. Doen ze altijd. 

Hebben ze principes? Nee, kijk naar de zoveelste revival van Obamacare. Twee maanden geleden was John McCain ineens een held en nu dreigt hij voor een nog slechter voorstel te stemmen. 

Er zijn mensen (echt!) die Trumps speech voor de VN precies vonden wat nodig was. Een nationalist die Amerika verdedigt. Het is een stroming die breder leeft dan je zou willen.

De Democraten hebben als eerste taak om de mid terms, waarin ze meestal slechter draaien dan Republikeinen omdat die gemotiveerder zijn om te komen stemmen, tot een succes te maken. Een succes betekent op zijn minst de Senaatszetels behouden, dat is met 25 van de 33 zetels in het spel al moeilijk genoeg. Een succes betekent tien a vijftien zetels terugpakken in het Huis om in 2020 een meerderheid te kunnen halen.

Succes betekent bovenal het winnen van gouverneursposten, cruciaal voor de herindelingen na de census van 2020 en de enige echte bron van kandidaten voor top posities.

Herbert Hoover: een Republikein met sociale instincten

Voorpublicatie uit Geschiedenis van de Verenigde Staten, volgende week dinsdag in de winkel.

De Republikeinen behielden in 1928 het presidentschap, dit keer met de ervaren bestuurder en zakenman Herbert Hoover. Het vertrouwen in Hoover was groot. Niet alleen was hij ervaren op vele terreinen, hij gold als een Republikein met sociale instincten. Hij paste dan ook meer in de traditie van progressieve Republikeinen dan in die van Harding en Coolidge. Hoover zag wel degelijk een rol voor de overheid. Binnen zijn partij was hij niet geweldig populair, eerder gerespecteerd dan geliefd.

President Hoover trad wel op in de landbouwcrisis. Hij riep direct een speciale zitting van het Congres bijeen die de Agricultural Marketing Act aannam. Voortaan zou een Federal Farm Board landbouwcoöperaties en prijsstabiliteit bevorderen. De president stelde ook voor de Amerikaanse boeren te beschermen door belastingen op voedselimport. Dit goedbedoelde beleid werkte echter als een boemerang toen zowat elke industrie en belangengroep begon te lobbyen voor bescherming tegen ‘oneerlijke buitenlandse concurrentie’. Zo kwamen invoerheffingen, dat aloude Amerikaanse paardenmiddel, weer op de agenda. De politici volgden braaf de lobbyisten en namen met de Hawley-Smoot Tariff Act van 1930 de hoogste invoerheffingen aan in de Amerikaanse geschiedenis. Ondanks pleidooien van economen en zakenlui weigerde Hoover zijn veto te gebruiken.

Het had direct gevolgen, want in een open wereldwijde economie kon deze oude reflex er alleen maar toe leiden dat de rest van de wereld reageerde met eigen barrières. Groot-Brittannië sloot zijn hele handelsimperium af voor import uit andere landen. In Azië zag Japan geen reden meer om zich in te houden. Het koos nu definitief voor agressief imperialisme en viel in 1931 Mantsjoerije binnen, op zoek naar grondstoffen en afzetmarkten. De Volkenbond kon enkel machteloze resoluties uitvaardigen waarop Japan reageerde door eruit te stappen.

De weg omlaag begon op 24 oktober 1929, toen de koersen op Wall Street kelderden, zelfs die van de meest robuuste bedrijven, blue chips als General Electric, US Steel en Westinghouse. Zoals altijd verkondigden de politici en zakenlieden dat er niets mis was met de Amerikaanse economie. J.P. Morgan jr., de zoon van de in 1913 overleden financier, verklaarde dat er ‘wat paniekverkopen’ hadden plaatsgevonden maar dat er geen reden was voor pessimisme. Het was de opmaat tot Black Tuesday, 29 oktober 1929, toen de beurscrash zijn beslag kreeg. De verkoopdruk overweldigde de markt. Aan het einde van de handelsdag was de marktwaarde van de ondernemingen op de beurs met een derde gedaald. Het was nog maar het begin.

De directe oorzaak van de crash was oververhitting van de financiële markten. Slechts 1,5 miljoen Amerikanen waren actief op de beurs, maar zo’n 600.000 van hen hadden tot wel negentig procent van hun investering geleend, met hun aandelenportefeuille als onderpand. Zolang de beurs steeg, kraaide daar geen haan naar, zodra hij daalde, wilden de verstrekkers van de leningen hun risico beperken. Ze dwongen de investeerders hun aandelen te verkopen, waardoor de prijzen verder daalden, zij nog meer aandelen moesten verkopen: een desastreuze spiraal omlaag kwam op gang. Het laagste punt werd pas bereikt op 8 juli 1932, met de Dow Jones 89 procent lager dan op het hoogtepunt, bijna drie jaar tevoren.

Ook consumenten hadden steeds meer en steeds vaker goederen op krediet gekocht. Sinds 1923 was het concept ‘buy now, pay later’ gebruikt als marketinginstrument. Slechts vier jaar later was 85 procent het meubilair, 70 procent van de nieuwe en gebruikte auto’s en meer dan de helft van radio’s, piano’s, naaimachines, stofzuigers en koelkasten op krediet geleverd. Dat was geen probleem zolang consumenten konden rekenen op toekomstige inkomsten, maar toen de werkgelegenheid in elkaar klapte, kwam ook hier een negatieve spiraal op gang. De vraag viel weg, ondernemingen konden hun consumentenproducten aan de straatstenen niet meer kwijt en ontsloegen hun werknemers.

Hoover reageerde in hem typerende stijl door een groep zakenleiders bijeen te roepen om de economie te stabiliseren. De overheid moest duwen en trekken, zei hij, maar de zakenlui moesten het werk doen. Hij kreeg de concessie los dat bedrijven de lonen niet zouden verlagen en dat vakbonden niet zouden staken. Hoovers vertrouwen op voluntarism, de zelfredzame samenleving, bleek al snel onterecht. In de loop van 1930 konden en wilden de ondernemers hun belofte om lonen en banen te handhaven niet houden. De werkloosheidscijfers liepen nu snel op. In 1930 ging het nog om 5 miljoen Amerikanen, in 1931 9 miljoen, een jaar later 13 miljoen. Net als veertig jaar tevoren haperde de voedselvoorziening omdat de prijzen te laag waren om het transport naar de steden te rechtvaardigen. Producten lagen te rotten op het land of werd door de boeren vernietigd.

Amerika was niet toegerust op een dergelijke noodsituatie. De overheden deden niets, soms omdat ze niet mochten, soms omdat ze niet konden, meestal omdat ze niet de fantasie hadden te zien wat mogelijk was. Het was pijnlijk dat juist president Hoover, die in België in 1915 met krachtige overheidsactie een hongersnood had voorkomen, zichzelf buitenspel zette. Zijn eigen starheid zat hem in de weg. De grootste presidenten waren in staat om op cruciale momenten hun ideologische oogkleppen af te zetten, hun levenslange overtuigingen ter discussie te stellen, Herbert Hoover lukte het niet. Conservatisme faalde in een tijd die vroeg om creativiteit en actie.

In de herfst van 1930 begonnen de banken, die er tot dan toe opmerkelijk ongeschonden vanaf gekomen waren, problemen te vertonen. De ondergang van kleine banken tijdens een recessie was vrij normaal, maar toen in december 1930 de gerenommeerde Bank of New York failliet ging, reikten de schokgolven tot in Europa. Als zo’n grote bank kon vallen, dan was alles mogelijk. Op 11 mei 1931 sneuvelde in Oostenrijk de Creditanstalt. Deze bank was aanmerkelijk groter dan de Bank of New York en sleepte in zijn ondergang een aantal Duitse en Oostenrijkse banken mee. De Duitse economie, toch al verzwakt door bij de Vrede van Versailles opgelegde herstelbetalingen, implodeerde.

President Hoover probeerde bij schuldeisers uitstel te krijgen voor de Duitse herstelbetalingen, maar ving bot bij de Fransen. Schuldopschorting was niet bespreekbaar. De ontwikkelingen hadden een domino-effect in Europa, waar hyperinflatie de kop opstak. Op 13 juli 1931 ging Danatbank onderuit, de op een na grootste bank van Duitsland. De Duitse regering sloot de beurs en alle banken. In Londen kwam het pond sterling onder druk te staan. De Engelse regering verliet op 21 september 1931 de goudstandaard. De Amerikaanse Federal Reserve Bank besloot de dollar te verdedigen en de goudstandaard te handhaven, volgens sommige onderzoekers de grootste fout in de depressiejaren (Nederland hield de standaard vol tot 1937, fel verdedigd door premier Colijn, desastreus voor de economie). Door de beperkte geldvoorraad werd de deflatie nog erger: prijzen daalden verder. Iedereen joeg nu iedereen op. Banken eisten leningen terug, klanten stelden hun aankopen uit in de verwachting dat de prijzen verder zouden dalen. Bedrijven zagen de vraag wegvallen en ontsloegen hun werknemers.

Het meest gehoorde advies aan Hoover was niets te doen. Als de markten met rust gelaten zouden worden, dan kwam alles vanzelf weer goed. Hoovers minister van Financiën Andrew Mellon, een van de rijkste mensen van het land, was die overtuiging toegedaan. Een crisis ruimde rommel op, zette mensen weer hard aan het werk en zorgde ervoor dat ze ‘een moreel leven’ leidden. De ideeën van de Britse econoom John Maynard Keynes, die betoogde dat bij vraaguitval de economie gestimuleerd moest worden en wel door overheidsuitgaven, waren nog geen gemeengoed. Stimuleringsinvesteringen en overheidstekorten pasten nog niet in het denken van president Hoover. Hij begon wel de eerste publieke werken aan te besteden, maar stond erop die te financieren met hogere belastingen.

Herstel bleef uit. In de loop van 1931 sloten meer dan tweeduizend banken hun deuren, met funeste gevolgen voor spaartegoeden. De werkloosheid was gestegen tot 16 procent, het bnp daalde met twintig procent, het aantal geproduceerde auto’s kelderde van 4,5 miljoen in 1929 tot 1,9 miljoen in 1931. De aansluitende productieketen ontsloeg honderdduizenden mensen. In oktober 1931 deed president Hoover een beroep op de grote banken en financiers om te helpen, maar zij legden de bal steeds neer bij de overheid. Dus ging Hoover over tot de volgende stap: hervorming van het nationale kredietsysteem. Hij ging hypotheekhouders beschermen en gebruikte de nieuwe Reconstruction Finance Corporation (RCF) om geld in de economie te pompen, progamma’s die botsten met zijn filosofie maar wel pasten in zijn bereidheid te experimenteren. Hij zag nu in dat de economie liquide middelen nodig had om de vraag op peil te houden.

Deze bekering kwam te laat om van de depressie niet Hoovers Depressie te maken. De sloppendorpen van rondzwervende daklozen die overal opdoken werden Hoovervilles genoemd, de zakken waarin deze mensen hun bezit droegen Hoover bags, de kranten waaronder ze sliepen Hoover blankets, naar buiten gedraaide lege zakken, een symbool van armoede, heetten Hoover flags en degenen die zijn beleid verdedigden werden Hoovercrats genoemd. De president stond soms geheel buiten de werkelijkheid. Hij meende echt dat mensen appels verkochten omdat ze daar meer mee konden verdienen dan met ander werk en hij geloofde echt dat landlopers en daklozen tien keer per dag aten door in meerdere rijen te gaan staan van de bedeling.

De ironie is dat Hoover in zijn laatste jaar, toen hij ervan overtuigd was dat het niet meer goed zou komen, in hoog tempo innoverend beleid voorstelde. De depressie verlegde de grenzen van Hoovers creatieve vermogens, hij probeerde nu van alles. Helaas voor hem kon alleen een nieuwe president de weg banen naar nieuwe, voordien politiek onmogelijke oplossingen. Hoover bleef altijd een representant van de orde die de problemen had geschapen. Hij miste de geloofwaardigheid maar vooral de politieke vaardigheden om zich daarvan los te maken. Het ontbrak Hoover ook aan macht en middelen. Hij had een klein federaal budget en een minimale overheid. Hij moest vertrouwen op actie van lokale en staatsoverheden. Dat Hoover is beland in de laagste regionen waarin presidenten worden gewaardeerd, doet hem niet helemaal recht. Aan de andere kant: de crisis mocht niet direct zijn schuld zijn, hij droeg weinig bij aan de oplossing ervan. Soms verergerde hij de problemen.

De inaugurele rede, VN versie

Bannon mag zijn vertrokken, Stephen Miller is er nog steeds. Hij schreef de rede die Trump hield voor de VN, het equivalent van zijn zwartgallige en dreigende inaugurele rede. Het was Trump als Trump. 

Geen verrassingen. Maar wie had gedacht dat de relatieve rust van de afgelopen twee weken (hoe konden we zonder Trumpistaanse onzin?) betekende dat Trump ineens een ‘normale president’ is geworden, komt bedrogen uit.

Psycho’s worden niet normaal. 

De ellendige jaren zeventig

Voorpublicatie uit Geschiedenis van de Verenigde Staten, volgende week dinsdag in de winkel.

De jaren zeventig zijn de minst populaire en ook de minst glorieuze periode in de tweede helft van de twintigste eeuw. Deels was dat de erfenis van de jaren zestig. Veel van de beloften van die jaren werden niet ingelost, veel van de toen aan het licht gekomen tegenstellingen en problemen ziekten door in de latere decennia.

De oorlog in Vietnam zou nog voortduren. Weliswaar begonnen Amerikaanse soldaten zich terug te trekken vanaf 1972, maar pas in 1975 was de nederlaag compleet met de chaotische vlucht uit Saigon. Anders dan voorspeld, vielen de domino’s in Zuid Oost Azië niet om, maar de Amerikaanse buitenlandse politiek had een knauw gekregen – om maar niet te spreken over het Amerikaanse zelfvertrouwen. Tegelijkertijd opende de regering Nixon de relatie met communistisch China, iets wat alleen een felle anti-communist als Nixon had kunnen doen.

De presidenten in deze periode waren een ander probleem. Richard Nixon haalde moeiteloos een herverkiezing in 1972 maar zijn paranoïde instelling maakte dat hij bij het campagne voeren de grenzen van het betamelijke en zelfs de wet overtrad. Nog voor de verkiezingen werden in het Watergate inbrekers gearresteerd, wier opdrachtgevers uiteindelijk in het Witte Huis bleken te zetelen. Nixon maakte zichzelf mede verantwoordelijk door te liegen over zijn betrokkenheid bij de cover up en op 8 augustus 1974 werd hij door het Congres gedwongen af te treden. Overigens had Nixon ook de regels over binnenlands spioneren en het gebruik van de CIA met voeten getreden. De schandalen die dat opleverde en de politieke gevolgen ervan, een veel striktere wetgeving en controle door het Congres, zouden pas na 1975 hun beslag krijgen.

Nixons opvolger Gerald Ford was door hemzelf aangesteld, aangezien Nixons eigen vice president al in 1973 had moeten aftreden wegens belastingfraude. Toen Ford in 1974 president werd, probeerde hij het hoofdstuk Nixon zo snel mogelijk te sluiten door de ex-president gratie te verlenen voor alles wat Nixon ook maar fout had gedaan. Achteraf een verstandig besluit dat het dooretterende Watergate beëindigde maar ook een besluit dat in de samenzweringssfeer van die jaren als deal werd gezien en dat Fords populariteit geen goed deed.

Het zou mede de grondslag worden voor de moeite die Ford had om in 1976 de verkiezingen te winnen als Republikeinse kandidaat. Een oprechte zuidelijke gouverneur die beloofde altijd de waarheid te zullen spreken werd tot president gekozen: Jimmy Carter. Hij zou een overgangspresident blijken, maar in de context van de jaren zeventig een haast typerende politicus.

De rassenproblemen van de jaren vijftig en zestig hadden ook nog naijleffecten in de volgende decennia. Segregatie en discriminatie werden officieel beëindigd in 1964 en 1965 maar daarmee was de zwarte gemeenschap nog niet geholpen om hun historische achterstandssituatie om te buigen. Het Supreme Court dwong scholen, overheidsinstellingen en bedrijven om positief te discrimineren (affirmative action). In het algemeen ontstond er een behoorlijke weerstand tegen de overheid (‘big government’) en progressieven die van alles oplegden aan de samenleving. Dat was op zich geen nieuwe beweging. De verkiezingen van Richard Nixon in 1968 was al een teken geweest van verzet tegen de ogenschijnlijk liberale jaren zestig. Maar de weerstand tegen busing verscherpte de tegenstellingen, waarbij overigens altijd opmerkelijk is hoezeer Amerikanen hun overheden wantrouwen maar er tegelijk onrealistisch veel van verwachten.

De tegenstellingen uiten zich in wat de historicus James Patterson ‘rights-conciousness’ noemt waarbij de ene groep zijn achterstand via de rechter probeert te corrigeren en de andere groep zijn voorsprong probeert te consolideren. Iedereen daagt iedereen voor de rechter. Het Supreme Court werd daardoor ook een politieke speelbal. Het droeg daar zelf aan bij door bijvoorbeeld in 1973 de doodstraf ongrondwettelijk te verklaren en in 1976 die mening weer terug te trekken. In de volksverhuizingen die in de jaren zestig en zeventig plaatsvonden, deels geïnspireerd door de opheffing van segregatie waardoor zowel zwarten naar elders konden gaan als blanken op de vlucht sloegen, verloren veel steden hun economische basis.

Dat proces van een steeds kleinere basis voor belastingheffing werd versterkt en verergerd door de herstructurering van de traditionele industrieën die vanaf 1973 zijn beslag begon te krijgen. De hoge olieprijzen, economische stagnatie gecombineerd met hoge inflatie, schiepen een klimaat van economische onzekerheid. Ook de fysieke onzekerheid nam toe door een flinke stijging in de misdaad vanaf het einde van de jaren zestig. De redenen daarvoor waren divers maar de belangrijkste waren die economische omstandigheden, de toename van drugs in het maatschappelijk verkeer en vooral de enorme groei van het segment tieners en twens, traditioneel de meest gevoelige groepen, in de demografische opbouw van Amerika.

De seksuele bevrijding, begonnen in de jaren zestig, kwam in de jaren zeventig tot volle ontplooiing. Dank zij de pil maar vooral dank zij de nieuwe moraal waarin seksuele vrijheid van vrouwen niet meer onderdeed voor die van mannen, ontstond ook een gelijkwaardigheid van de seksen die vergaande consequenties zou hebben. De feministische beweging en de inbraak van vrouwen in de maatschappelijke instellingen en bedrijven zou zonder die bevrijding nauwelijks mogelijk geweest zijn. In een weerspiegeling van de intens puriteinse officiële Amerikaanse wereld, moest het Supreme Court er in 1972 aan te pas komen om te verklaren dat staten niet konden verbieden om anti-conceptiva aan alleenstaanden te verkopen.

Een van de minder plezierige bijeffecten was een explosie in het aantal ongewenste zwangerschappen – of in elk geval moet je constateren dat zwangerschap niet meer automatisch tot huwelijk leidde. Vooral in de zwarte gemeenschap waar de rol van de zwarte man problematisch was, nam het aantal alleenstaande moeders sterk toe. Sinds de jaren zestig was er een regeling voor alleenstaande moeders met kinderen, AFDC. Het beroep daarop nam nog explosiever toe, mede door het stijgend aantal echtscheidingen. Het zou bijdragen aan de backlash tegen de Amerikaanse versie van de verzorgingsstaat.

En, mag ik er, geheel ahistorisch, aan toevoegen: de muziek in de jaren zeventig sucks. Vooral vergeleken met het decennium daarvoor, maar ook op eigen merites. Ik vergelijk het graag in termen van opportunist die Supercleandreammachine presenteerde op de radio, Ad Visser, een programma met muziek die je elders niet hoorde – in de jaren zestig. In de jaren zeventig werd deze zelfde Visser de opperstalmeester van het zielloze huppelprogramma Toppop. En Hitweek, later Aloha, verdween. Need I say more?

 

Alexander Hamilton, niet die van de musical

Voorpublicatie uit Geschiedenis van de Verenigde Staten, volgende week in de winkel

Op 7 december 1787 ging Delaware als eerste staat akkoord, op 21 juni 1788 was New Hampshire de negende die de grondwet ratificeerde. Virginia volgde op 25 juni, na een gepassioneerd pleidooi van Madison. Meer moeite had Hamilton om New York te overtuigen maar de staat stemde op 30 juli 1788 voor de grondwet. Het nieuwe Congres kwam in maart 1789 bijeen. Het nam meteen de beloofde tien amendementen op de grondwet aan die gezamenlijk de Bill of Rights vormden. Hierin waren onder meer de vrijheid van geloof, organisatie, van meningsuiting en de pers vastgelegd, naast eigendomsrechten, het recht om wapens te bezitten in militieverband en andere grondrechten. Het tiende amendement stelde dat niet expliciet aan de federale overheid overgedragen macht bij de staten of bij het volk bleef. Het is een amendement waar tegenstanders van een sterke federale overheid nog steeds graag op terugvallen.

De Judiciary Act van 1789 regelde de federale rechtelijke macht met een structuur die sindsdien nauwelijks is veranderd. De wet bepaalde dat federale gerechtshoven die een paar staten als werkgebied hadden, de beslissingen van de staatsgerechten konden beoordelen en verwerpen als er sprake was van een conflict met de grondwet. Het was immers niet de bedoeling dat staten de grondwet naar eigen inzicht gingen interpreteren, want dat zou leiden tot verschillende versies van de regels. De instantie die uiteindelijk over de interpretatie besliste werd het Supreme Court.

Natuurlijk werd George Washington uit Virginia gekozen als eerste president, en bijna even vanzelfsprekend werd John Adams uit Massachusetts de vicepresident. Zowel het noorden als het zuiden kon zich bij de regering betrokken voelen, en regionale spreiding van de uitvoerende macht zou een vaste gewoonte worden. Op 30 april 1789 werd Washington geïnaugureerd in New York, toen de zetel van de regering. Generaal Washington had een ware zegetocht afgelegd tussen zijn Mount Vernon en de hoofdstad. Hij stond symbool voor de nieuwe eenheid, hij was populair en genoot breed vertrouwen als niet te corrumperen leider.

Amerika had geluk: het land had een symbool van zijn eenheid nog voordat het zelf een eenheid was. Het ambt van president was in de grondwet nauwelijks omschreven, Washington moest het invullen. Elke daad, elk nalaten zette een precedent. Washington wilde die allemaal baseren op ‘ware principes’. Voor deze formele, afstandelijke man betekende dat vaste regels en een vertoon van eerbied voor het ambt. Respect voor de leider van de Verenigde Staten betekende respect voor het land, meende Washington. Tegelijkertijd moest hij oppassen niet het beeld op te roepen van een koning. Hij brak zich het hoofd over de vraag of zijn rijtuig door vier of zes paarden getrokken moest worden, wat precies de normen waren in de dagelijkse omgang, hoe hij moest worden aangesproken en andere schijnbaar triviale zaken die niettemin het beeld zouden bepalen. De president ging graag naar het theater waar hij een speciale loge kreeg, hij organiseerde saaie staatsdiners en beter geslaagde soirees waar hij zich liet kennen als een elegante danseur. Het was een wankel evenwicht dat hij probeerde te behouden: op de achtergrond werd wel gegniffeld over Washingtons besognes.

Alexander Hamilton

Washingtons echte nachtmerrie was interne verdeeldheid. Hij hoopte de eenheid van de revolutiejaren te bewaren. Alle personen die ertoe deden, kregen een rol: John Adams was zijn vicepresident, James Madison gaf leiding aan het Huis van Afgevaardigden en adviseerde de president. Generaal Henry Knox, een oude maat van Washington, werd minister van Oorlog. Thomas Jefferson kon geen nee zeggen toen hij in oktober 1789 door Washington onder druk werd gezet om Secretary of State te worden, een ambt dat toen behalve buitenland de hele breedte van de staatszaken behelsde, alles wat met de federale overheid te maken had. Washingtons vertrouwde militair assistent Alexander Hamilton werd minister van Financiën. De gerespecteerde Edmund Randolph uit Virginia kreeg Justitie. De president omringde zich met sterke mannen.

Jefferson versus Hamilton

Degene om wie alles draaide in Washingtons regering bleek Alexander Hamilton, de minister van Financiën. Dat kwam deels door de persoonlijkheid van Hamilton en de ruime bevoegdheden die het Congres hem gaf, maar ook door de noodzaak om een gezond financieel systeem op te zetten in een land dat nog steeds werd gekenmerkt door oorlogsschade en chaos. De andere ministers rapporteerden aan de president, Hamilton direct aan het Congres. Hij kon ook benoemingen regelen, een belangrijke bron van politieke patronage. Door deze speciale status en Washingtons gebrek aan kennis op dit terrein kreeg Hamilton een vrijheid van handelen die hij op briljante wijze zou gebruiken. Het frustreerde Jefferson. Onder latere presidenten zou de Secretary of State gaan functioneren als een soort minister-president, vaak de beoogde opvolger van de president, maar onder Washington had de minister van Financiën de touwtjes stevig in handen.

Thomas Jefferson

Washington mocht eenheid wensen, een scheiding der geesten tussen Hamilton en Jefferson was onvermijdelijk. Hun wereldbeeld verschilde te veel. Terwijl Hamilton macht wilde concentreren, probeerde Jefferson macht te spreiden. Hamilton was bang voor anarchie en bepleitte orde, Jefferson vreesde tirannie, en dacht in termen van vrijheid. Hamilton meende dat een republiek alleen kon slagen onder leiding van een regeringselite, Jefferson grondde zijn idee van een republiek juist op een democratie van zelfstandig denkende mensen. Hamilton wilde handel, industrie en nijverheid stimuleren, Jefferson hield het op een natie van landbouwers. Hamilton wilde een sterke federale regering, Jefferson geloofde in een kleine overheid.

In de visie van Hamilton zou een klasse van rijke handelaars, financiers en producenten, gesteund door een overheidssysteem met een nationale schuld en een nationale bank, iedereen ten goede komen. Het zou de rijkdom, de visie en de energie van deze vanzelfsprekende leiders inzetten voor het land. Als ongelijkheid en een minder brede democratie daarvan de bijproducten waren, dan baarde dat Hamilton weinig zorgen. Alle gepraat over republikeinse waarden en moraal was mooi en deugdzaam, maar niet meer dan retoriek. In Hamiltons visie was de mens van nature zelfzuchtig en was regeren de kunst om de egoïstische impulsen van burgers aan te wenden voor het algemeen goed. Jefferson meende op vrijwel al deze punten het tegenovergestelde, beiden claimden het algemeen goed voor ogen te hebben.

Deze twee visies waren niet te verenigen. Maar als de praktijk van ruim tweehonderdtwintig jaar Amerikaanse geschiedenis iets laat zien, dan is het de voortdurende poging beide visies in elkaar te schuiven, in wisselende verhoudingen. Deze mengvorm van een ultrademocratisch land met een sterke uitvoerende macht werd het kenmerk van Amerika en zou leiden tot blijvende tweeslachtigheid. Jefferson en Hamilton zijn de Januskop van Amerika, of, in een iets grimmiger vergelijking, de Dr. Jekyll en Mr. Hyde van Amerika. Die schizofrenie is tot op de dag van vandaag een kenmerk van Amerika’s geestesgesteldheid.

Mueller en de Russen

In de FT weer een mooie column van Gillian Tett, een van mijn favorieten in deze superieure krant.

Ze schrijft over het Mueller onderzoek dat topjuristen verleidt om hun miljoenenbanen in te ruilen voor een rol als onderzoeker in dit project.

Ze herinnert ons er nog eens aan – nu het onderzoek als nieuwobject is weggezakt – wat er onder meer onderzocht wordt.
* Ja, natuurlijk de betrokkenheid van de Russen bij de verkiezingen
* De mate waarin mensen in de Trump campagne samenwerkten of contact hadden met de Russen
* Werkte de Trump onroerend goed groep mee aan het witwassen van Russisch geld?
* Betaalde de Trump groep omkoopgeld aan Russen?

Geen wonder dat de psycho zo bezorgd is. 

Geschiedenis van de Verenigde Staten

Vanaf maandag tot de publicatie van mijn nieuwe boek zal ik hier iedere dag een stukje publiceren dat op zichzelf kan staan maar een idee geeft van het boek.

Hier vast een stukje uit het voorwoord.

    Dit boek heeft een lange voorgeschiedenis, lang voordat het de vorm kreeg van een volledige historie van de Verenigde Staten. Vrijwel al mijn journalistieke werk had direct of indirect met Amerika te maken. Soms schreef ik over ontwikkelingen als die geschiedenis letterlijk plaatsvond, tijdens mijn jaren in Washington zelfs om de hoek van waar ik woonde. Mijn boeken plaatsen Amerika altijd in een historische context, vanuit de overtuiging dat je het land anders niet kunt begrijpen. Ik schreef over immigratie, over presidenten, over de Founding Fathers en buitenlandse politiek, en dook diep in het leven van een van de grootste Amerikanen bij het schrijven van een biografie van Abraham Lincoln. Geleidelijk aan drong zich de uitdaging op om een volledige geschiedenis te schrijven. 

    De laatste grote Nederlandstalige geschiedenis van de Verenigde Staten was van de hand van J.W. Schulte Nordholt en kwam uit in 1985. Ik doe de grote Amerika-kenner geen onrecht als ik stel dat zijn boek gedateerd is. Dat geldt in veel sterkere mate voor Pressers Amerika, dat in 1949 zijn eerste en in 1976 zijn laatste druk beleefde. Er zijn talloze Engelstalige geschiedenissen maar ik geloof dat Europese ogen, Nederlandse ogen, daar iets aan toevoegen. Ik verwijs naar het boekenessay voor mijn bronnen en inspiratie. 

    Vaak werd me gevraagd wat voor visie ik heb op die Amerikaanse geschiedenis, in de verwachting dat ik een totaalbeeld had waarin alles paste. Net als de oude Bush heb ik het niet zo op ‘the vision thing’. Ik denk dat het juist Amerika’s eigenheid is, en zijn charme, dat zo’n beeld niet goed mogelijk is. Voor mij is de studie van Amerika altijd gekenmerkt door de spanning tussen ideaal en werkelijkheid, ambitie en teleurstelling, oprechtheid en hypocrisie, Jefferson en Hamilton. Spanning, dat is het juiste woord. Amerika is een land met een januskop, met twee gezichten, meestal tegelijkertijd opgezet. Een gekmakend onredelijk land maar ook een fascinerend land waar ik van houd, zij het niet onvoorwaardelijk. 

    Dit is een geschiedenis van Amerika die de lezer in staat moet stellen de lange lijn van de Amerikaanse ontwikkeling te zien. Die de kenmerkende factoren blootlegt die steeds terugkomen, zodat geleidelijk aan een begrip ontstaat van dat land en de lezer gebeurtenissen in perspectief kan plaatsen. Dit is een geschiedenis waarin de verkiezing van Donald Trump tot president minder verrassend is dan ze anders zou zijn. Het is een geschiedenis voor mensen die willen weten wat er is gebeurd en waarom. Soms geheel voorspelbaar, soms verrassend, maar bijna altijd wel te passen in een breed beeld van deze Verenigde Staten. 

Het boek ligt vanaf 27 september in de winkel maar kan natuurlijk nu al besteld worden.