Waarom de Democraten er met gestrekt been in moeten gaan.

Hier de lange versie van mijn artikel over de redenen waarom de Democraten moeten kiezen voor keiharde polarisatie. Weinig mogelijkheden tegenwoordig om lange verhalen te publiceren, dus ik doe het hier maar.

Donald Trump roept haat en afkeer op, en tegelijkertijd hondentrouw en bewondering. Wie niet voor hem is, is tegen hem en in beide gevallen niet een beetje maar honderd procent. Republikeinen, loyaal aan hun president, staan bitter tegenover Democraten, meegaand in het verhaal Trump dat zijn politieke tegenstanders vijanden zijn van Amerika. ‘Lock her up’ zit nog steeds in Trumps repertoire, ook is hij nu president van alle Amerikanen.

Zelfs in dit klimaat van onversneden vijandigheid proberen sommige Democraten de kerk in het midden te houden. Zo is daar de voorlopige frontrunner van de Democraten, oud-vicepresident Joe Biden, die zichzelf aanprijst als een man die bruggen kan bouwen. Hij harkt terug naar een of ander mythisch verdwenen Amerika van eensgezindheid en tweepartijen samenwerking, waarin politici beleefd waren en bereidheid tot compromis, zelfs met onversneden racisten. Andere Democraten onderkennen dat je met deze Republikeinen en hun president geen zaken kunt doen. Zij betogen dat je de zaak juist op scherp moet zetten om te laten zien waar de breuklijnen in Amerika zijn te vinden.

Deze laatsten hebben gelijk. We horen vaak dat de polarisatie in de Amerikaanse politiek de laatste jaren groter is dan ooit. Dat is onzin, Donald Trump is enkel een nieuwe uiting van de tegenstellingen en polarisatie die het kenmerk zijn van de Amerikaanse geschiedenis. De werkelijkheid is dat Amerika zijn hele geschiedenis door gepolariseerd geweest, vaak meer, veel meer, dan nu het geval is. Wie dat ontkent, zoals Joe Biden en andere gladstrijkers, leeft in een droomwereld.

Ga maar na. Founding Fathers Jefferson en Hamilton lagen al overhoop (ik sla de Puriteinen en de intolerante theocratie waarmee Amerika van start ging maar even over). Plantagehouder Jefferson wilde zoveel mogelijk macht op het niveau van de staten, New Yorker Alexander Hamilton vond een sterke federale staat nodig om de nieuwe Verenigde Staten kracht van handelen te geven. De tegenstelling, het conflict tussen Washington en de staten, bestaat nog steeds en wordt bijna dagelijks uitgevochten. Zoals zuidelijke staten ooit betoogden dat beslissingen over slavernij en segregatie bij hen lagen, zo voert Californië anno nu zijn eigen milieubeleid als Trump dat op federaal niveau dreigt af te schaffen.

Thomas Jefferson, met zijn 300 slaven en zijn welluidende ‘all men are created equal’ zelf al de vleesgeworden tweeslachtigheid van Amerika, vocht in 1800 een bittere verkiezingsstrijd uit met collega John Adams. Ze spraken twintig jaar niet meer met elkaar. Jeffersons vicepresident Aaron Burr schoot in 1804 Hamilton dood. Andrew Jackson, president tussen 1829 en 1837, schoffeerde heel bewust het establishment, precies de reden waarom Trump hem op aanraden van opstoker Steve Bannon omarmde. De burgeroorlog was natuurlijk een voorbeeld van ultieme polarisatie, goed voor 600.000 doden, maar ook de decennia ervoor en erna lieten een pijnlijk verdeeld Amerika zien.

Het roofkapitalisme van de robberbarons zorgde in de laat negentiende eeuw voor enorme tegenstellingen. De verkiezingen van 1896, tussen Republikein McKinley en Democraat en Populist William Jennings Bryan, waren misschien wel de meest polariserende ooit. Platteland tegen de stad, elite tegen het gewone volk, arbeiders tegen werkgevers. De ongelijkheid in Amerika was bijna net zo groot als hij nu is (schokkend genoeg is hij nu groter), gevolg van ongebreideld kapitalisme en ondernemingen die Amerika bij de strot hadden, gecombineerd met corrupte politici. De kapitalisten van McKinley wonnen maar toen die in 1901 werd vermoord door een anarchist voerde zijn opvolger Theodore Roosevelt de hervormingen door die de Populisten bepleit hadden. Hij behoedde Amerika voor socialistische opstand en oogstte de haat van zijn eigen Republikeinse Partij. Eenheid bracht het niet, het wendde enkel een grote confrontatie af.

Dit alles speelde zich af tegen een achtergrond van rabiaat racisme waarin de blanke zuiderlingen de bevrijde slaven opnieuw knechtten met hun Amerikaanse apartheid. Weerzin tegen immigratie leidde in 1924 tot het vrijwel volledig sluiten van de Amerikaanse grenzen. Een muur was er niet voor nodig, de havens sluiten was genoeg.

Theodores neef Franklin Roosevelt redde Amerika vanaf 1933 van zijn nieuwe excessen, zowel binnenlands als buitenlands. De brede bewondering voor de depressie- en oorlogspresident miskent hoe gehaat FDR was in welgestelde kringen, ‘a traitor to his class’. Democraten bewonderden Roosevelt, Republikeinen haatten hem. ‘I welcome their hatred’, zei FDR in de campagne van 1936 toen hij de steun kreeg van meer dan zestig procent van de kiezers en inderdaad de afkeer van de Republikeinen. Deze laatsten moesten ook nog de vernedering absorberen dat FDR’s opvolger, Harry Truman, hen nog tot 1953 uit het Witte Huis hield. Van de weeromstuit zetten ze dat maximum van twee termijnen in de grondwet.

In de jaren zestig ontplofte Amerika. De huidige polarisatie is Spielerei vergeleken met de haat en afkeer die toen ontstond tussen een veelheid aan groepen in Amerika. De onverbeterlijke racisten tegen de rest, patriotten tegenover critici van Vietnam, de Great Society adepten tegenover de critici van een uitdijende overheid, Goldwater-conservatieven tegenover Johnson-progressieven. Het werd allemaal genadeloos uitgebuit door Richard Nixon die met zijn silent majority-strategie de verschillende groepen in het land tegen elkaar opzette. Het was minder obsceen dan wat Trump doet, maar het verschilde enkel in gradatie. En we zijn het vergeten, maar nooit waren er meer gewelddadige politieke incidenten dan tussen 1965 en 1975. Denk de moorden op Martin Luther King en Robert Kennedy, de Weathermen, Patty Hearst en de Symbionese Liberation Army, Kent State, voeg er Watergate aan toe en twee moordaanslagen op president Ford. Amerika kolkte.

Ook de vriendelijke maar ideologisch onwrikbare Ronald Reagan was stukken polariserender dan we hem nu herinneren, vooral in zijn buitenlandse politiek. Als Watergate niet had plaatsgevonden zou hij afgezet zijn over het illegale optreden van zijn regering in het Iran-contra, en we leven nog steeds met de treurige gevolgen van Amerikaanse bemoeienis met Midden-Amerikaanse landen. Democraten als president Carter, oud vicepresident Walter Mondale en gouverneur Michael Dukakis werden afgeslacht door Republikeinen die de les van Nixon hadden geleerd dat confrontatie en polarisatie gemakkelijker zijn dan een verenigende boodschap en electoraal succes garanderen.

Derde weg Democraat Bill Clinton leek daar doorheen te breken door in 1992 te winnen, maar al twee jaar later was hij aal geneutraliseerd Newt Gingrich die haat zaaien tot een politieke kunst verhief. De Republikeinen die wel degelijk onderkenden dat het land cultureel verdeeld was joegen Clinton genadeloos op. Elke aantasting van hun regeermacht beantwoordden ze met agressieve obstructie. Ze slaagden erin om de president van de nieuwe generatie een machteloos spartelende overlever te maken die niets gedaan kreeg.

De politieke poging om Clinton af te zetten mislukte maar de haat tegen hem lag besloten in de verkiezingen van 2000 die nergens over leken te gaan maar in werkelijkheid gingen over wie de macht had in dit verdeelde Amerika. Opnieuw wonnen de Republikeinen die dit spel veel beter konden spelen. Ze werden geholpen door een Supreme Court dat inmiddels door beide partijen gepolitiseerd was en zo een perfecte weergave was van een permanent gepolariseerd land. George W. Bush versterkte interne tegenstellingen met zijn desastreuze beleid en maakte in een van de smerigste campagnes ooit de Democraat John Kerry in 2004 kapot. Zowel in 2000 als in 2004 hadden de presidentsverkiezingen gemakkelijk de andere kant op kunnen vallen en dat was niet omdat het niets uitmaakte maar omdat het land scherp verdeeld was en de meest polariserende campagne het won.

Dat Barack Obama ondanks de historische overwinning in 2008 en zijn verstandige optreden in de economische crisis in no time een doelwit van Republikeinse haat werd, is gegeven deze achtergrond weinig verrassend. Zelfs Amerikanen die op Obama hadden gestemd werden meegesleept in de maalstroom van haat en vuilspuiterij waarvan Trumps birther-campagne, stilzwijgend gesteund door de Republikeinse leiding, enkel het topje was. Republikeins meerderheidsleider Mitch McConnell wond er geen doekjes om: zijn doelstelling was Obama het regeren onmogelijk te maken en hem zo snel mogelijk kwijt te raken. Dat die opzet niet lukte was niet omdat het land zo eensgezind was of beide partijen zo constructief samenwerkten.

Gezien in deze historische context is de huidige polarisatie eerder de norm dan bijzonder. Donald Trump is een uitzonderlijke president, zowel in zijn kwaliteiten, of gebrek daaraan, als in zijn bereidheid om als president haat op te stoken en zijn weigering zelfs maar te pretenderen dat hij de president is van alle Amerikanen. Hij zal niet in de presidenten top tien opduiken maar wel historisch blijken: een president wiens optreden nog decennia zal doorwerken. Laten we zeggen dat polarisatie werkt, althans voor hem en zijn Republikeinen. En laten we ook meteen vaststellen dat het nooit anders was.

De vraag is wat voor conclusie je uit deze geschiedenis moet trekken. Barack Obama meende dat hij een bruggenbouwer kon zijn, het land aan elkaar kon knopen. Hij werd genadeloos gestraft voor een optimisme dat we nu herkennen als pijnlijk naïef. De Republikeinse baas der bazen, senaatsleider Mitch McConnell, stelde zich luidkeels ten doel van Obama een één termijn president te maken. Dat lukte niet maar hij wist van Obama wel een machteloze president te maken. Hij stal schaamteloos een zetel in het Supreme Court. Dat anno 2019 Democratisch presidentskandidaat Joe Biden zichzelf aanbeveelt als de enige die bruggen kan bouwen, oogt als vragen om een nieuwe afstraffing. Het is erger dan naïef, het toont gebrek aan leervermogen, dezelfde kwaal die Hillary Clinton in 2016 opbrak.

De geschiedenis van polarisatie in de Verenigde Staten nodigt uit tot de vaststelling dat het land vraagt om confrontatie, om polarisatie. Niet gewoon nu, maar altijd, als levenselixer. Niets is Amerikaanser dan confrontatie. Zo gezien zouden de Democraten er verstandig aan doen om een ferme programmatische oppositie te voeren, een radicaal alternatief aan te bieden. Ze hebben één groot voordeel: ze hoeven Donald Trump niet meer te demoniseren zoals in het verleden FDR, Clinton en Obama gedemoniseerd werden. Trump zelf zorgt ervoor dat polarisatie de norm zal zijn in 2020, hij geniet van zijn status als duivel.

Aangezien hij in ruim twee jaar niet boven de 43 procent steun is uitgekomen, lijkt het verstandiger voor de Democraten om de andere 57 procent te mobiliseren dan zielloze pogingen te doen om ergens in het midden iets in elkaar te rommelen dat, als het al de verkiezingen kan winnen van een straatvechter, straks in de praktijk onmiddellijk zal worden getorpedeerd. De Amerikaanse geschiedenis beloont polarisatie, Amerika is een product van polarisatie. Als de Republikeinen sinds Richard Nixon één ding hebben laten zien dan is het dat zij die boodschap hebben begrepen en weten toe te passen.

Donald Trump vraagt niet om een opvolger die net doet alsof polarisatie en strijd niet passen in het Amerikaanse patroon, Trump vraagt om een opvolger die luid verkondigt dat Trump en de Republikeinen het land naar de ondergang leiden, dat alles anders moet en dat twee visies onverbiddelijk tegenover elkaar staan. Wat Amerika nodig heeft is meer polarisatie in plaats van minder of in elk geval een duidelijker duiding van de bestaande polarisatie.

Er zijn Democratische kandidaten die dat nog steeds niet begrijpen. De bejaarde Joe Biden met zijn rozige beeld van het Amerika voor Trump is daarom de slechtste politicus die de Democraten naar voren kunnen schuiven. Gelukkig lijkt dat besef al vroeg in deze campagne door te dringen, Biden zal de conventie niet halen. Meer confronterende kandidaten als Elizabeth Warren begrijpen dat je een serieus alternatief moet bieden. Ze steelt daarmee de mantel van Bernie Sanders, die, eerlijk is eerlijk, dit in 2016 al doorhad. Sanders vervulde de afgelopen jaren een nuttige functie om de agenda te zetten voor 2020 maar is zelf te oud en te ongekwalificeerd om nog mee te spelen. Hij weet zelf best dat hij niet de genomineerde gaat worden.

Hoewel er nog wordt gemonkeld in Democratische kring dat de partij te ver naar links afdrijft, zullen dat achterhoedegevechten blijken. Kandidaten van het kleurloze midden, de zielloze derde weg, van de bruggenbouw soort, zullen snel afvallen. En dat is maar goed ook. Ze hebben niets te bieden in een shoot out met Donald Trump die verdeeldheid zaaien tot een kunst heeft verheven.

Misschien krijgen we dan eindelijk een Democratische vechtjas die recht doet aan de simpele vaststelling dat de Amerikaanse geschiedenis een eindeloos gevecht is tussen moeilijk te verenigen krachten en sentimenten. Een kandidaat die erin knalt en een alternatief biedt voor de slechtste kant van Amerika die zich met Donald Trump in het centrum van de macht heeft genesteld.

Democraten krijgen vaak het terechte verwijt dat ze een mes meebrengen naar een gunfight. Het is tijd dat ze een bazooka in stelling brengen om Amerika te redden.