De nieuwe koude oorlog, of is het toch wat anders?

Het huidige nummer van ons vakblad, Foreign Affairs (nov/dec), bevat een aantal bijzonder interessante artikelen. Het heeft als thema The Divided World America’s Cold Wars. Het nummer begint met een artikel van John Lewis Gaddis, de grand old man (old inmiddels) van de publicaties over de Koude Oorlog en een niet helemaal bevredigende (als ik me goed herinner) biografie van Georg Kennan, de grondlegger van deterrence, de strategie van afschrikking tijdens de koude oorlog.

Het is een overzicht van standaard informatie over de koude oorlog, over het fenomeen koude oorlog. Is dit er een? Is de competitie met China vergelijkbaar? Het biedt wat inzichten, niet revolutionair. Autoritaire leiders hebben moeite om te vertrekken want kunnen hun gezag en macht niet aanpassen aan de kloof tussen beloften en resultaten. Als je net als Gorbachovs voorgangers die negeert, wordt de kloof alleen maar breder. Als je net als Gorbachov ze onderkent ondermijn je je eigen claim van onfeilbaarheid waarop legitimiteit in een autoritair regime rust. Xi moet daar ook mee worstelen.

Mooie verwijzing naar Kennan in zijn fameuze X-artikel dat omdat Amerikanen hun idealen zo luidruchtig uitdragen, elke afwijking daarvan problematisch wordt. Zoals segregatie dat was in de jaren vijftig, zijn de economische ongelijkheid, rassen en seksediscriminatie en excessen op het hoogste politieke niveau dat nu. Zoals Kennan schreef: ‘Vertoon van besluiteloosheid, verdeeldheid en interne desintegratie binnen dit land’ kan ‘een versterkend effect’ hebben op vijanden van buiten. Een stokpaardje van me: een land dat zo disfunctioneel en gevaarlijk verdeeld is (en op een anti-democratisch traject) als de VS kan geen leiding geven.

Interessant is ook een artikel van M. Sarotte over de manier waarop het eerste decennium na de val van de muur zich ontrolde. De mogelijkheid om via Partnership for Peace de voormalige oostbloklanden (en zelfs Rusland, na de opdeling) geleidelijk aan te stabiliseren liep uit op een uitbreiding van de NAVO. Daarbij werd de militaire aanwezigheid van de NAVO opgerekt tot aan de grens van Rusland, iets wat aanvankelijk niet de bedoeling was. Wat er precies beloofd of afgesproken is in ruil voor de Sovjet terugtrekking uit de DDR doet er minder toe dan het gevoel dat de Russen kregen van een nieuwe omsingeling. Het leidde al tot een definitieve breuk tussen Clinton en Jeltsin in 2000, en gaf Poetin de kans om zijn Spiel op te zetten. Een cruciale zin: ‘Washingtons falen was niet zozeer om het bondgenootschap uit te breiden maar om dat te doen op een manier die frictie met Moskou maximaliseerde’.

De relatie tussen Trump en Poetin is het onderwerp van een spannend artikel van Fiona Hill, een voorpublicatie uit haar nieuwe boek. Het artikel heet The Kremlin’s Strange Victory, How Putin Exploits Dysfunction and Fuels American Decline. (ik weet niet in hoeverre het toegankelijk is voor niet abonnees). Hill zat in de National Security Council – een van die mensen die meenden dat ze hogere belangen dienden door Trump te blijven dienen dan door met veel bombarie ontslag te nemen. Haar beschrijving van Trumps opereren – geen briefings lezen, eigen staf afvallen, omvallend van bewondering voor autoritaire leiders die hun land runden als een failliet casino – is scherp. Niet altijd nieuw maar toch interessant om van binnenuit te lezen. De onzekerheid van de psycho is verantwoordelijk voor veel kwaad. Iemand die psychisch labiel is kan geen serieus lange termijn beleid voeren want ziet overal beren op de weg, beren van eigen makelij.

Hill vergelijkt Poetin en Trump en constateert dat ze op veel punten dezelfde plannen hadden, dezelfde strategie volgden, maar de conclusie dat Trump door Poetin geplayed werd omdat hij zoveel dommer is, is onontkoombaar. Poetin is ook een populist maar niet een die zijn land intern zo verdeelde dat het op uiteenvallen staat. De befaamde persconferentie in Helsinki waar zelfs Poetin zijn verbazing over de onzin die Trump uitkraamde moest onderdrukken vertelt alles wat je moet weten. En ja, natuurlijk viel Poetin van zijn stoel dat Trump in 2016 kon winnen, en dan ook nog met hulp van de Russen. Hij had zich voorbereid op pijnlijke confrontaties met Hillary Clinton en kreeg nu een schoothondje aangeboden.

Een artikel van Rory Stewart geeft vervolgens de beste analyse van het falen in Afghanistan die ik tot nu toe heb gelezen. Of hij gelijk heeft dat de ‘light footprint’ die tot pak weg 2005 gebruikt werd, uiteindelijk succes had gehad (over hoe je succes definieert in zo’n achterlijk land is een verhaal apart), weet ik niet. Wel overtuigt hij met zijn betoog dat de overgang van een beleid van faciliteren bij een overgang naar iets beters naar een totale interventie onverstandig was en uiteindelijk succes, hoe ook gedefinieerd, in de weg stond. Zoals hij schrijft: ‘In het hart van de tragedie lag een obsessie met universele plannen en oneindige middelen, die de bescheiden maar betekenisvolle vooruitgang de nek omdraaide die bereikt had kunnen worden met veel minder troepen en tegen lagere kosten’.

Fijntjes merkt hij op dat een dergelijk plan om een samenleving op de schop te nemen veel kritischer benaderd zou zijn als het ging om een plattelandsprogramma in West Virginia of samenwerking met indianen in South Dakota. Of, laten we zeggen, Build Back Better van Franklin Biden. De conclusie van het interessante artikel is dat Amerika (en in zijn slipstream de internationale gemeenschap) altijd de neiging heeft te overdrijven, zowel wat betreft de dreiging (Afghanistan bedreigt de hele wereld) als wat betreft de noodzakelijke middelen. Ik moest denken aan Harry Truman die de dreiging van de commies in Griekenland en Turkije in 1947 absurd moest overdrijven om het congres mee te krijgen, waarna die martiale analyse de koude oorlog ging drijven (‘anywhere, anyplace’). En Condi Rice’s ‘mislukking is geen optie’, is ook al zo’n Amerikaanse alltimer.

Stewart concludeert dat het westen moeilijk in staat is zijn idealen in termen van democratie en samenleving praktisch toe te passen in een land dat totaal anders is. Maar ook dat het westen niet in staat is om een middenterrein te betrekken, maar onvermijdelijk zwaait van overreach en overdrijving naar isolationisme en terugtrekken. Hij verwijt Biden terecht dat die in 2009 wel tegen de surge was, ten faveure van een minimal footprint, maar nu enkel de optie van totale terugtrekking kon overwegen – gedreven door binnenlandse politieke overwegingen, in gang gezet door Trump (hij was, niet onterecht, bang dat de militairen een kleine footprint altijd weer zouden oprekken tot iets groters). Ik moest ook denken aan onze Kunduz klunzen, toen D66 en Groen Links zich lieten meezuigen in het Nederlandse aandeel in deze mislukking. Als we nu schaamtevol ons zorgen maken (een deel van ons tenminste, niet de VVD en de haatzaaiers op rechts) over tolken en andere hulptroepen, dan lag daar de wortel. Het was toen al zichtbaar, zeg ik nu, toegegeven, met de benefit of hindsight.

Elders in het blad hekelt John Mearsheimer, de godfather van het ‘realisme’ in de buitenlandse politiek, het beleid van de afgelopen twintig, dertig jaar tegenover China. Amerika had China moeten onderkennen als een concurrent en had actief moeten werken aan het tegenhouden van Chinese economische groei, in plaats van die faciliteren bijvoorbeeld door toetreding tot de World Trade Organization. Allemaal leuk en aardig, en scherp geanalyseerd als je dat uitgangspunt deelt, maar ook allemaal terugkijkend. Mearsheimers verhaal is vooral historisch, met veel verwijten. Daar heb ik niet veel aan als ik wel weten wat nu het beleid zou moeten zijn, vanuit realisme perspectief.