Tet vijftig jaar geleden

Trump reality show trekt de aandacht weg van een herdenking: vijftig jaar geleden begon het Tet-offensief, dat het begin van het einde inluidde van de Amerikaanse droom om in Vietnam de wereld te redden van communisme. Het werd een nachtmerrie en dat communisme kwam er nooit.

Hieronder het begin van mijn artikel over het treurige jaar 1968, zoals verschenen in het Historisch Nieuwsblad, en op mijn site. Iets meer over het Tet offensief zelf in mijn stukje voor het boek Ooggetuigen, klik hier.

De nieuwjaarsviering die Amerika in 1968 bij zou blijven kwam pas op 30 januari: het Vietnamese nieuwjaar, Tet. Op die dag voerde de Vietcong, het leger van de zuidelijke communisten, een aanval uit op Zuidvietnamese steden die we nu kennen als het Tet-offensief. Tot dan toe had de oorlog in Vietnam zich vooral afgespeeld op het platteland en in de jungle. Nu dook de Vietcong onder meer op in Saigon, waar de soldaten de tuin van de Amerikaanse ambassade bereikten. Militair gezien leverde het Tet-offensief de Noordvietnamezen niets op, publicitair was het een schot in de roos.

Het Amerikaanse publiek was onthutst. De televisiebeelden maakten duidelijk dat het er in Vietnam helemaal niet zo goed voorstond als de militaire en politieke leiding hen vertelden. De Verenigde Staten had bijna 500.000 militairen in Vietnam, in 1967 waren meer dan 11.100 Amerikanen gesneuveld. Volgens de militairen zat er schot in de zaak. ‘De Communisten lijken voor het ogenblik vastgelopen te zijn’, had generaal Westmoreland nog op 26 januari in Time Magazine verklaard. Een kleine maand later concludeerde de vertrouwde CBS-nieuwslezer Walter Cronkrite dat Amerika klem zat in een niet te winnen patstelling en dat onderhandelen voor een eervolle aftocht de enige optie was.

De oorlog in Vietnam was het decor waartegen het Amerikaanse rampjaar 1968 zich ontrolde. De protesten tegen de oorlog waren toegenomen naarmate de dienstplicht dieper ingreep in de samenleving. De kosten van de oorlog ondermijnden de gekoesterde sociale programma’s van president Lyndon Johnson, wiens Great Society verder ging in armoedebestrijding en sociaal beleid dan ooit tevoren. Johnson was een ware Roosevelt-progressief maar dat was niet besteed aan de demonstranten buiten het Witte Huis die dagelijks scandeerden ‘Hey LBJ, how many kids did you kill today’. Het land was hopeloos verdeeld geraakt. Progressieven waren tegen de oorlog maar voor de Great Society, conservatieven tegen alles wat riekte naar een activistische overheid maar steunden hun land in de strijd tegen de communisten in Vietnam. De rassentegenstellingen die in de zomer van 1967 tot rellen geleid in vrijwel alle grote steden bleven onderhuids voortsudderen.