Leve het systeem van de kiesmannen – voorlopig in elk geval

Donald Trump is uit op chaos. Op vele terreinen geldt dat maar bovenal waar hij probeert de verkiezingsuitslag al bij voorbaat ter discussie te stellen. Paradoxaal genoeg komt het veel bekritiseerde kiescollege ons te hulp, kan juist dat systeem met kiesmannen per staat ervoor zorgen dat de uitslag duidelijk is en dat problemen met tellen en accorderen beperkt blijven.

Het systeem met kiesmannen per staat lijkt bij uitstek ondemocratisch. In 2000 en opnieuw in 2016 werd een president gekozen, via de kiesmannen, die landelijk gezien geen meerderheid van de stemmen haalde. In 2000 had George W. Bush een half miljoen stemmen minder dan Al Gore, in 2016 haalde Hillary Clinton drie miljoen stemmen meer dan Donald Trump. Het lijkt duidelijk: dat systeem met die kiesmannen deugt niet. Weg ermee.

Tel gewoon landelijk de stemmen. De winnaar wint. Dat lijkt alles op te lossen maar het schept een nieuw probleem: wat te doen als twee kandidaten vrijwel gelijk eindigen. Reken maar dat een dergelijke uitslag eindeloos zal worden aangevochten. Er is altijd wel ergens een probleem en al die problemen maken het onwaarschijnlijk dat er snel overeenstemming zou ontstaan. Neem bijvoorbeeld 1960 toen John F. Kennedy maar 100.000 stemmen meer haalde dan Richard Nixon, de kleinste marge van alle winnaars van het totale aantal stemmen sinds 1900.

Toentertijd vertaalde zich dat in een overwinning in kiesmannen voor Kennedy, al waren vraagtekens over stemfraudes in Illinois en Texas. Nixon vocht de uitslag niet aan, deels uit plichtsbesef om er geen zootje van te maken (toen deed een Republikein dat nog), deels omdat er in Californië, waar hij had gewonnen, ook problemen waren geweest.

Voordat we het verder over dat systeem hebben is het goed te realiseren dat de grondwet enkel kiesmannen noemt en het aan de staten overlaat hoe die te kiezen. Dat dit in alle staten op dezelfde manier gebeurt, namelijk degene met de meeste stemmen krijgt alle kiesmannen, is al een klein wonder. Sinds 1832 is dat zo geregeld. Maar staten kunnen het altijd anders doen. Sterker, een van scenario’s waar de Trump-Republikeinen mee speelden was gewoon in Republikeinse staten het staatscongres de kiesmannen aan Trump toe te wijzen, ook als Biden er zou hebben gewonnen. Onwaarschijnlijk dat het zou gebeuren maar het kon.

Er zijn veel alternatieve systemen bedacht waarbij vooral geprobeerd is om de grondwetsregels niet te veranderen. Elk ander systeem, zoals proportionele verdeling per staat (60 procent van de stemmen in Californië, dan ook 60 procent van de kiesmannen), levert weer nieuwe problemen op. Zo kun je moeilijk voorkomen dat derde kandidaten op die manier voldoende kiesmannen bijeen sprokkelen waardoor ze de absolute meerderheid kunnen frustreren die de winnaar nodig heeft. Dan gaat de keuze naar het Huis, iets wat helemaal niemand wil. Het heeft ook telproblemen en andere gevolgen die je hoofd doen tollen. In elke staat kun je de laatste kiesman aanvechten.

Laat ik daarom de voordelen van het kiesmannen systeem nog eens op een rijtje zetten. Om te beginnen wat ik hierboven al noemde: het telt gemakkelijker. Het gebeurt wel dat de uitslag dicht bij elkaar ligt, zoals in 2000 in Florida, en in 2016 in Wisconsin en Michigan, maar meestal is het verschil groot genoeg dat iedereen zich er bij neer kan leggen. Dan moet je ook niet meer zeuren over het landelijke totaal. Hillary Clinton had in 2016 bijna drie miljoen stemmen meer, maar die had ze vooral in Californië waar ze er niet toe deden.

Een ander voordeel is dat een uitslag met kiesmannen de winnaar overduidelijk maakt ook als de percentages niet erg verschillen. Je zou het een mandaat kunnen noemen: de kiezers maken duidelijker dan alleen met stemaantallen hun keuze bekend. Dit is onze president. In 1992 won Bill Clinton met 43 procent 370 kiesmannen, bijna 70 procent van de kiesmannen. Een duidelijke overwinning. In 1968 eindigden Nixon en Humphrey vrijwel gelijk maar haalde Nixon 301 kiesmannen. Dichterbij: Obama kreeg in 2008 53 procent van de stemmen maar 68 procent van de kiesmannen. Anders gezegd: de gekozen president krijgt een stevig mandaat, steviger dan het er op grond van de stemmen uitziet. Het maakt de uitslag duidelijker. Niet altijd. In 2000 won George W. Bush na de omstreden telling in Florida precies 1 kiesman meer dan de meerderheid die hij nodig had. Het was toen aan de gratie en burgelijke beschaafdheid van de Democraten te danken dat ze zich er bij neerlegden. Ondanks veel gepruttel was George W. Bush iedereens president. Dat zou in 2020 niet meer gebeuren.

Verder voorkomt het systeem dat een derde kandidaat het feestje verstoort. Je zou denken dat dit alleen maar de diversiteit vergroot, maar niet met de regel dat de winnaar een absolute meerderheid moet halen in het kiescollegen (271 kiesmannen). Haalt niemand die dan beslist het Huis waarbij iedere staat 1 stem heeft. Dat is driedubbele ellende want het betekent dat al die kleine staten sowieso Republikeins stemmen. Maar je wilt niet dat het Huis beslist.

Het zijn argumenten voor een gemankeerd systeem. Maar het probleem is: er is geen beter. Je kunt per staat tellen maar dat heeft telproblemen, je kunt de winnaar per staat een bonus geven, of per kiesdistrict kiesmannen bepalen. Je kunt twee stemmen laten uitbrengen: een voor een partij en een voor een persoon, maar dat gezegd zijnde, blijft onduidelijk wat je daar dan moet doen.

Zoals gezegd: alle stemmen gewoon tellen levert eindeloos tellen op en rechtszaken tot St. Juttemis. Kortom: gegeven de randvoorwaarden en de ervaring is het kiesmannensysteem zo slecht nog niet.