Bij het verdwijnen van The Weekly Standard, verwelkend orgaan van denkende conservatieven.

In de jaren zeventig en tachtig was The New Republic mijn favoriete Amerikaanse weekblad (naast het Britse The Economist). Interessante, uitdagende artikelen door goede journalisten. Geen dogma’s. Het leidde tot verhalen over neoliberale, neoconservatieve en andere creatieve politici die probeerden om te gaan met de erfenis van de jaren zestig, de kater van de jaren zeventig en Reagans machtsovername. Sinds begin jaren zeventig was de eigenaar Martin Peretz, een hoogleraar aan Harvard met veel geld en een diepe liefde voor Israël. Peretz claimde als eigenaar het recht om zijn eigen stukken geplaatst te krijgen, toen dat steeds minder gebeurde, maakte hij zichzelf hoofdredacteur.

Vanaf 1979 wisselden Michael Kinsely en Hendrik Hertzberg elkaar af als hoofdredacteur en werd het interessanter. Het blad was altijd spannend, vaak verrassend, menigmaal ergernis wekkend. Maar het was verplicht leesvoer voor wie wilde weten wat er omging in Washington en in hele of half intellectuele kringen. Interessant was altijd het laatste derde deel van TNR met boekbesprekingen en sociaal culturele artikelen, lange tijd geëdit door Leon Wieseltier, die net als Peretz behept was met onvoorwaardelijke Israëlliefde, maar meestal interessant bleef (Wieseltier raakte in de 21ste eeuw de weg kwijt en kreeg in 2017 een flinke Metoo klacht aan zijn broek, die hij erkende). Die besprekingen waren altijd interessant, dichter bij de New York Review of Books dan de wat magere versie die onze eigen Groene ervan maakt.

Andrew Sullivan, een katholieke conservatieve homo, gaf als hoofdredacteur het blad een andere richting, niet helemaal onwelkom in Clintons Amerika. Kinsley vertrok om Slate op te zetten, dat zeker in het begin het meest verfrissende digitale blad was. In die jaren steunde TNR de derde weg van Clinton en was het blad onvoorwaardelijke steunpilaar voor senatoren als Joe Lieberman, en in het algemeen, voorstander van een havik-achtige buitenlandse politiek. Dit laatste was onder Reagan al het geval, vandaar dat het blad op dat terrein altijd dicht bij de Republikeinse president bleef, inclusief onnadenkende steun voor het destructieve beleid van Reagan in Midden Amerika.

In de 21ste eeuw verloor het blad steeds meer lezers en Peretz verkocht het in 2007 om het twee jaar later weer terug te kopen en een PDF vorm te bieden. Chris Hughes, een Facebook rijkaard zonder journalistieke achtergrond kocht het in 2012 en ging het als speeltje behandelen. De redactie vertrok. Een noodlijdend bestaan als niet vreselijk belangrijk digitaal medium is wat rest.

Ik schrijf hierover omdat een concurrente van TNR, The Weekly Standard, deze week de nek is omgedraaid. TWS was het laatste nog op papier verschijnende blad in deze politieke sfeer (The New Yorker biedt mooie verhalen maar is niet exclusief politiek). Het was opgezet als conservatief antwoord op TNR in de jaren negentig, gefinancierd door Rupert Murdoch. TWS kreeg neoconservatieve hardliners als Fred Barnes en conservatieve bobo William Kristol als uithangborden. Onder het bewind van de Bush/Cheney bende was The Weekly Standard net zo belangrijk voor de meningsvorming als TNR dat was in de jaren tachtig. Voorwaarts naar Irak – dat soort werk.

Kristol ziet zichzelf altijd graag als de kingmaker van de conservatieven. Hij was de grootste fan van McCain als presidentskandidaat in 2000 en 2008, en van Joe Lieberman als vp kandidaat in 2000 en een soort cross party kandidaat in 2008. Buitenlandse politiek was altijd Kristols ding, Barnes was meer een traditionele kleine overheids Republikein maar hij verloor de kritische vermogens die hem in de jaren tachtig een goed journalist maakten. Murdoch had zijn interesse verloren nadat hij de Wall Street Journal had gekocht en op die manier een veel invloedrijker medium in bezit had om politiek te bedrijven (de opiniepagina van de WSJ is afgrijselijk, de verslaggevende journalistiek nog steeds behoorlijk goed). Hij verkocht een deel van  TWS.

Kristol maakte zich belachelijk door in 2008 Sarah Palin naar voren te schuiven als vp kandidaat. De oneindige domheid van de kandidaat stoorde hem niet, hij zag het als een mogelijkheid om de boze blanke kiezer (toen al) wakker te schudden en zijn favoriet McCain te laten winnen in een race die tot mislukken gedoemd was. John McCain maakte de grootste fout van zijn leven door Kristol te volgen – maar hij had ook zonder Palin wel verloren. Praatjes over Democraat Joe Lieberman als McCains vp kandidaat waren niet meer dan dat.

Het logische vervolg op Kristols Palin-onderneming is natuurlijk de vleesgeworden psychopaat in het Witte Huis, Donald Trump. Maar Kristol en zijn Weekly Standard hadden moeite om te zien dat Trumpisme en Trumpistan logisch volgde op hun anti-overheidspropaganda. Ze waren altijd anti-Trump en wonden daar geen doekjes om. Hoe terecht hun bezwaren ook waren, de Republikeinse ruggengraatloze politieke elite in Washington wilde niet iedere week lezen dat hun held een hork was die van toeten noch blazen wist. En nu is het dus afgelopen met het enige blad waarin op denkende wijze vanuit conservatief perspectief de Trump ramp werd geanalyseerd. 

In zekere zin hun verdiende loon. Na het pushen van de destructieve Republikeinse agenda heeft The Weekly Standard geoogst wat ze gezaaid heeft: een psycho en een partij die de psycho aanbidt. Het einde was te voorzien. Er zijn immers geen denkende conservatieven meer in politiek Washington. Maar toch, als journalist betreur ik het verdwijnen van alweer een gedrukt orgaan.