Anders kijken naar conservatisme.

In The New York Review of Books las ik een interessant artikel van de hand van Mark Lilla, die een paar leuke boeken heeft geschreven over liberals en conservatives, met name in de VS. Dit keer schrijf hij over Marion Maréchal, de kleindochter van Jean Marie Le Pen en een van de voorgangsters op rechts. Maar Maréchal is enkel een opstapje voor een analyse van wat er bij niet-extremistisch rechts plaats heeft.

Wat Lilla opmerkt is dat er op Europees rechts meer gebeurt dan alleen xenofobe populistische uitbarstingen. Hij ziet ideeën, met name de ontwikkeling van een coherente ideologie die mobiliseert op basis van woede over immigratie, economische dislocatie, de EU en jaren zestig culturele waarden, en daarvoor een alternatief ontwikkelt.

Lilla ziet een combinatie van een zekere zucht naar community met de nieuwe aantrekkingskracht van geloof, of in elk geval van stabiele waarden die de kerk, een kerk, biedt. Het is niet langer je geloofsrichting die je politiek bepaalt, zegt hij, maar je politiek die helpt bepalen of je jezelf als gelovig identificeert. Het is de wereld van de Hongaarse proto-dictator Victor Orbán, maar dat wil niet zeggen dat iedereen die dictatoriale kant opgaat.

Ik moet zeggen dat deze community zoektocht al zo oud is als, ja, als de jaren zestig. Hippies en hun commune idealen. Guru zoekers in India, Bagwans en andere voddebalen, maar ook, herinner ik me, christen democraten als Balkenende die dweepten met ‘communiatarisme’, zoals onder meer beschreven door Amitai Etzioni, en als probleem genoteerd door Robert Putnam in Bowling Alone. Van links uit past ook Saul Alinsky, de community organizer die door Obama werd gewaardeerd, in deze groep. Al onze problemen, zeggen deze mensen maar ook de nieuwe conservatieven, zijn het gevolg van ons radicaal individualisme.

Lilla’s punt is de behoefte van mensen aan iets van organisch concept van de samenleving. Vaak pakte dat treurig uit met extreem conservatief nationalisme zoals dat Charles Maurras met zijn ‘integraal nationalisme’, de rechtvaardiging van onder meer Vichy. Maar ik denk dat Lila de behoefte eraan wel degelijk goed ziet. Misschien verklaart het wat van de (ogenschijnlijke?) aantrekkingskracht van Baudet en zijn verhalen over het bedreigde nationale hart, over de opzettelijke ondermijning, in zijn ogen, van wat ons als natie verbindt. Never mind dat hij dat bindende niet definieert en zich omringt met een corporale rechtse bull shit sfeer, maar ik denk dat hij wel iets heeft gezien. Niet per se het licht, maar een opening.

Overigens zijn deze burgers met hun afkeer van al te veel verandering gewoon traditioneel progressief in hun sociaal economische idealen – dat wil zeggen, pre-globalisering progressief. Ze zijn niet anti overheid of anti een of andere geloofsgroep (Wilders heeft dat in zoverre onderkend dat hij islamofobie combineert met progressief sociaal beleid, maar hij overschat de kracht van de fobie ((en is zelf er te zeer door gegrepen)) en is niet intellectueel ontwikkeld genoeg om een variant te bedenken – vandaar de ruimte voor Baudet).

Voor sociaal democraten is dit een interessante uitdaging. Hun oorspronkelijke kiezers, welvarend en babyboomend richting pensioen, hebben geen zin meer in verandering, zien allerlei bedreigingen voor hun gevestigde orde. Dat geldt met andere randvoorwaarden ook voor jongere kiezers. De kiezers waarop de sociaal democraten moeten bouwen zijn notoir conservatief in hun denken over samenleving, gemeenschap en samenhang. Individualisme ervaren ze niet als bevrijding zoals onze jaren zestig generatie dat deed maar als een recept voor isolement en atomisering (dat geldt ook voor de voormalig jaren zestig generatie die nu geïsoleerd zit in een verzorgingstehuis en niet meer met een rode roos op 1 mei te palmen is). Bij die zorgzaamheid hoort overigens ook een sterk milieubewustzijn – ook die vorm van conservatisme is bij jongeren populair.

Weldenkend links heeft geen oog voor deze groepen en laat ze over aan menners als Wilders en Baudet, en opportunisten als Buma, die ik in zijn dog whistle-houding veel gevaarlijker acht. Het is de uitdaging om te voorkomen dat deze twee groepen (Trumpisch rechts en Sanders’ links) die verrassend veel gemeen hebben, worden ingepikt door gevaarlijke types als Bannon en Orbán. Ik had het over sociaal democraten voor wie ik de uitdaging zie, vooral omdat ik merk dat binnen de PvdA te weinig aandacht is voor de kloof tussen intellectualistische weldenkendheid met zijn progressieve stokpaardjes en de behoefte van hun mogelijke achterban. Maar Groen Links heeft hetzelfde probleem: spreekt wel aan in milieuconservatisme maar miskent de rest.

Zoals Lilla schrijft heeft ‘links een oude, slechte gewoonte om zijn tegenstanders te onderschatten en hun ideeën weg te verklaren als camouflage voor verwerpelijke houdingen en overtuigingen’. Links is, vat ik samen, zo arrogant om te denken dat wat zij weldenkend vindt en van waarde, door iedereen zo gewaardeerd wordt of moet worden. Het leidt tot afstand, tot maatschappelijke kloven. Zie de PvdA.

Ik vond Lilla’s artikel fascinerend omdat het een aantal onderwerpen waar ik al over aan het denken was in een ander kader plaatste. Doe er uw voordeel mee.