Intimidatie van Venezuela: de regering-Trump en de Monroe-doctrine

President Trump dreigt Venezuela aan te vallen, ondersteunt de regering van zijn vriend in Argentinië, legt arbitraire handelsheffingen op met Brazilië, boycot de president van Columbia, wil militairen naar Mexico te sturen en torpedeert schepen in het Caribisch gebied. Na jaren van verwaarlozing en toenemende Chinese invloed, besteedt Amerika weer meer dan gemiddelde aandacht aan zijn achtertuin.

De basisgedachte achter dit beleid is dat de Verenigde Staten het enige land is dat mag optreden op het westelijk halfrond, Noord- en Zuid-Amerika. Een tweede aspect ervan is dat het Amerika vrijstaat simpelweg te doen wat in het Amerikaanse belang is. Dit idee werd al in 1823 geformuleerd door president James Monroe (1817-1825) en is naar hem de Monroe-doctrine genoemd. Sommige waarnemers hebben het inmiddels al over de Donroe-doctrine, naar Donald Trump, maar eigenlijk is er niets nieuws aan de hand. Bemoeizucht en territoriumdrift: niets is normaler voor de Verenigde Staten.

In die eerste decennia van de negentiende eeuw was het Spaanse wereldrijk in verval. Een aantal Spaanse kolonies in Latijns-Amerika verklaarde zich onafhankelijk, waarna de Verenigde Staten in 1822 vijf landen had erkend: Chili, Columbia, Mexico, Peru en La Plata (Argentinië). Ondertussen wemelde het echter van de geruchten dat de Heilige Alliantie, het verband van Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland, doende was een leger op de been te brengen om het gezag over de kolonies te herstellen.

Ook kondigde tsaar Alexander aan dat hij de Russische activiteiten aan de Amerikaanse westkust verder wilde uitbreiden. We zijn het haast vergeten, maar in die jaren waren de Russen aan de westkust aanwezig tot niet ver van het huidige San Francisco. De naam Russian River, in Noord-Californië, herinnert er nog aan. De Engelsen maakten zich zorgen over deze ontwikkelingen. Ze namen het voortouw door aan de Verenigde Staten een formele alliantie voor te stellen om gezamenlijk te waarschuwen tegen agressie in de Amerikaanse continenten.

John Quincy Adams, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, liet zich niet bij de neus nemen. Hij voelde er niets voor om als bijwagen van de Engelsen te fungeren in een gebied waar de Verenigde Staten steeds nadrukkelijker aanwezig was en zich na de oorlog van 1812, met de Engelsen, ook zelfstandig wilde presenteren. Amerika wilde geen Europese grootmachten op het westelijk halfrond die haar ambities zouden kunnen frustreren.

Adams haalde president Monroe over om de Verenigde Staten een waarschuwing te laten uitspreken, en die ook aan Engeland te adresseren. Op 2 december 1823 stuurde president Monroe zijn jaarlijkse boodschap aan het Congres. Tot ieders verrassing stond daarin een sensationele aankondiging: ‘De Amerikaanse continenten … kunnen voortaan niet beschouwd worden als landen die door enige Europese macht gekoloniseerd kunnen worden.’ Verderop werd een waarschuwing uitgesproken dat verdere pogingen tot kolonisatie zouden worden beschouwd ‘als gevaarlijk voor onze vrede en veiligheid’. Bemoeienis van Europese machten met de nieuwe onafhankelijke landen op het Westelijk Halfrond zou worden gezien ‘als de manifestatie van een onvriendelijke uitgangspositie tegenover de Verenigde Staten’.

Dit is de beroemde Monroe Doctrine, ondanks de naam het werk van Adams. Het was een kras stukje bluf, aangezien de VS absoluut niet de middelen hadden om deze woorden kracht bij te zetten. Bij wijze van balans sprak de president ook uit dat het Amerikaans beleid was om ‘niet te interveniëren in de interne zaken van een van zijn [Europa’s] machten.’ De Europese machten reageerden geschoffeerd, maar ze waren, zoals Adams had voorzien, te verdeeld om er gezamenlijk iets aan te doen. Het zette de VS stevig aan de kant van de nieuwe regimes, ook al waren die niet echt onder de indruk van hun nieuwe bondgenoot.

Zolang er niets gebeurde leidde de Monroe-doctrine dan ook een sluimerend bestaan. De VS vocht zijn eigen oorlog met Mexico (1846-1848) en pikte een groot deel van het land in (Californië en de huidige zuidwestelijke staten). Slavernij speelde altijd op de achtergrond, want de zuidelijke slavenstaten hadden altijd een oogje op Cuba, dat tot de Spaans-Amerikaanse oorlog in 1898 een kolonie zou blijven en daarna tot op de dag van vandaag een obsessie voor de VS.

De Monroe doctrine is, met uitbreidingen door Theodore en Franklin Roosevelt, een hoeksteen gebleven van de Amerikaanse buitenlandse politiek. Theodore Roosevelts adagium was het bekende ‘speak softly and carry a big stick’. Toen de Duitsers in 1902 Venezuela bombardeerden omdat het land zijn schulden niet had betaald, behandelde Roosevelt dit als een inbreuk op de Monroe-doctrine. Hij liet de keizer weten dat hij te ver was gegaan en liet de hele Amerikaanse marine oefenen in het Caribisch gebied. Van de Duitsers werd niets meer gehoord.

Roosevelt trok wel een les uit deze ervaring. Hij was zo onge­lukkig met de kleine ‘pestlandjes’ in Midden-Amerika, hun onbetaalde re­keningen en de risico’s van Europese interventie, dat hij de Monroe-doctrine uitbreidde, nu niet om kolonisering door Europese landen te voorkomen, maar als rechtvaardiging voor Amerikaanse interventie. In zijn State of the Union in 1904 formuleerde hij de Roosevelt Corollary: in gevallen van ‘flagrant en chronisch wangedrag door een Latijns Amerikaans land’ kon Amerika ingrijpen. Was de Monroe-doctrine ooit bedoeld om Europese invloed in Latijns- en Midden-Amerika te voorkomen, nu werd het een instrument van Amerikaanse invloed.

Sindsdien heeft de VS talloze malen op het Westelijk Halfrond ingegrepen. Amerikaanse militairen waren gestationeerd onder meer in Haiti, de Dominicaanse Republiek en Nicaragua. Franklin Roosevelt verdedigde het dictatoriale bewind van de Somoza-familie in Nicaragua eens met de woorden: ‘Somoza may be a son of a bitch, but he is our son of a bitch.’ Sinds de Cubaanse revolutie in 1959 is het eiland een Amerikaanse obsessie gebleven, met een mislukte invasie in de Varkensbaai in 1961 en talloze pogingen om Fidel Castro te vermoorden. Tijdens de Koude Oorlog gebruikte de VS alle mogelijke middelen om te voorkomen dat de Sovjet Unie zijn invloed in Midden- en Zuid-Amerika uitbreidde, met de Cuba-crisis en de oorlogen in Midden-Amerika tijdens de Reagan-jaren als duidelijkste voorbeeld. In 1991 pakte het nog de Panamese president Manuel Noriega op.

Donald Trumps claim dat Amerika wordt aangevallen door terroristen in de vorm van drughandelaars en daaraan het recht ontleent om vermeende drugsschepen te vernietigen, past helemaal in de Monroe-doctrine. Het stationeren van een vliegdekschip voor de kust van Venezuela roept direct herinneringen op aan de Venezuela crisis van 1902. En zoals decennia lang de Sovjet Unie buiten de deur gehouden moest worden, is nu China de boosdoener. De bottom line is hetzelfde: handen af van onze invloedssfeer. John Quincy Adams zou het onmiddellijk herkennen.