Amerika kent geen klassen

Ik zou dit anno 2023 niet meer zo stellig opschrijven. De enorme inkomensverschillen en het doorgeven van rijkdom aan volgende generaties zorgt voor een verharding van de inkomensverhoudigen, terwijl de mobiliteit in Amerika onaangenaam gering is.

   Klopt helemaal

X Zit wel wat in, maar…

   Onzin

Traditionele klassen zoals Karl Marx die zou herkennen, zijn in Amerika niet te vinden. Amerika heeft geen aristocratie, geen klasse die op basis van geboorte en familie claimt de elite te zijn. Dat spreekt voor zich: zoiets past niet in een democratisch land. In Amerika regeert de meritocratie: mensen komen bovendrijven op basis van hun capaciteiten en prestaties.

De Amerikaanse revolutie maakte een einde aan wat er nog aan feodale titels bestond en het Amerikaanse erfrecht maakte het moeilijk om grote landerijen in familiebezit te houden. Thomas Jefferson droomde van een ‘natuurlijke aristocratie’ en Benjamin Franklin merkte op dat ‘iemand die zich laat voorstaan op zijn voorouders, eigenlijk alleen maar vertelt hoe weinig hij zelf betekent’. Een rigide indeling van de samenleving, met privilege overgaand van generatie op generatie, was aan de Amerikanen nooit besteed. Het heilige eerste principe is dat hard werk, ambitie, onderwijs en vaardigheden belangrijker zijn voor succes dan sociale achtergrond en afkomst. Opiniepeilingen geven steevast aan dat Amerikanen optimistisch zijn over hun kansen om zichzelf te verbeteren. Anders dan de meeste Europeanen geloven ze dat ze in het leven krijgen wat ze verdienen.

Maar zo gemakkelijk komen we er niet van af. Misschien is de klasseloze samenleving eerder een mythe dan een cliché, want er bestaat nogal wat doorgegeven rijkdom in Amerika. Mensen die met zo’n opstap beginnen, komen gemakkelijk verder. Bill Gates is weliswaar een prachtig voorbeeld van de succesvolle entrepreneur die vanuit het niets een wereldbedrijf opzet, maar zijn vader was geen arme sloeber, integendeel. De jonge Bill leed geen honger, werd intellectueel gestimuleerd, kreeg goed onderwijs en zijn vader investeerde mee in zijn bedrijfje.

Het ideaal, of misschien beter gezegd, de droom van de meritocratie wordt natuurlijk niet gehaald. Anders zou er meer doorstroming zijn in de elite, zouden er meer nieuwkomers en meer uitvallers zijn. Zoals de journalist Nicholas LeMann heeft beschreven in The Big Test is meritocratische selectie ingebouwd via het Amerikaanse onderwijs. Daar wordt rigoureus geselecteerd. Onderwijs is een competitieve race, met afstuderen als eindstreep. Toegangstesten voor college scheppen de facto sociale klassen. Wie tegenwoordig geen college education meer heeft gehad, kan een serieuze carrière wel schudden.

Hoe valt meritocratie in overeenstemming te brengen met de voorrang die kinderen van alumni krijgen? Niet zo goed, maar het werkt zo: mijn zoon heeft een betere kans in Columbia University te komen dan uw zoon omdat ik er afgestudeerd ben. Hij kan ook nog profiteren van het feit dat zijn moeder aan Georgetown University studeerde. In de meeste Ivy League universiteiten bestaat tien tot vijftien procent van de freshman class uit kinderen van alumni. Legacy noemen ze dat, maar het is natuurlijk gewoon het creëren van privileges. Bij Notre Dame University loopt de legacy zelfs op tot drieëntwintig procent. Eén reden is dat in het private onderwijssysteem alumni voortdurend worden lastiggevallen voor financiële bijdragen en die komen sneller als de kinderen er straks van profiteren. Noem het maar positieve discriminatie voor de rijken.

De omvangrijke middenklasse

Amerikanen zijn zich wel degelijk bewust van verschil in sociale klassen, meer gebaseerd op de manier van leven. Zo heb je White Trash, Trailerpark Trash, Rednecks, Good Ol’ Boys, Blue Collar en White Collar, New Money en Old Money, en andere, elkaar soms overlappende categorieën. Al of niet subtiele verschillen in kledingdracht of gedrag markeren iemands groep. Het is oké om een baseball cap te dragen, maar niet achterstevoren. Onderschat niet de mate waarin Amerikanen zich bewust zijn van sociale klasse. Kijk naar de gooi-en-smijtshows op televisie, Jerry Springer en consorten, en het wordt pijnlijk duidelijk dat de deelnemers tot een andere klasse behoren dan u – trailor park trash om precies te zijn. Toen John F. Kennedy na een televisie-optreden van Richard Nixon tegen medewerkers opmerkte: ‘That guy has no class,’ had hij het niet over geld.

De schrijver Paul Fussell maakt in een leuk boekje het onderscheid tussen maar liefst negen klassen. Maar Class, A Guide through the American Status System gaat eigenlijk vooral over status en de soms haast onzichtbare signalen die iemand uitstraalt over zijn plaats in de samenleving. Soms probeert iemand welbewust uit zijn rol te treden. Zo liet president Bush (de eerste) weten dat hij dol was op pork rinds, een soort gebakken reuzel die populair is in het Zuiden. Niemand geloofde er wat van. Beter in zijn rol zat Bush toen hij in een ontbijtrestaurant a splash of coffee bestelde. Geen gewone Amerikaan zal dat zeggen.

Wel 85 procent van alle Amerikanen rekent zichzelf tot de middenklasse. Dat is dan ook een amorfe, totaal ongedefinieerde categorie, een soort verzamelbak voor iedereen die zichzelf als een goed burger beschouwt. Politici houden daar rekening mee. Natuurlijk willen de Democraten de belastingverlagingen van Bush terugdraaien, maar ze haasten zich om duidelijk te maken dat ze het niet zullen doen voor de middenklasse, niet voor inkomens van onder de 200.000 dollar. Als je nou weet dat het gemiddelde Amerikaanse gezinsinkomen ligt op 42.000 dollar en de armoedegrens op ruim 18.000, dan is het begrip middenklasse zo wel erg opgerekt. Iets doen voor de middenklasse is altijd goed, vandaar dat de meest duurzame sociale programma’s die zijn waar de middenklasse het meest van profiteert (AOW, onderwijssubsidies, en net als bij ons de aftrek van de hypotheekrente). Hoe meer mensen denken dat ze baat hebben bij een programma, hoe sterker het is.

Ondertussen lijdt diezelfde middenklasse in stilte, of in elk geval een groot deel van de groep die zichzelf daartoe rekent, met name gezinnen die van dat gemiddelde inkomen moeten rondkomen. In hun boek The Two Income Trap: Why Middle-Class Mothers and Fathers Are Going Broke vertellen Elizabeth en Amelia Warren hoe de vaste kosten voor een typisch Amerikaans gezin hypotheekbetalingen, afbetaling auto, ziektekostenverzekering, kinderopvang, onderwijs en belastingen de afgelopen dertig jaar sneller zijn gestegen dan de inkomens. De voordelen van met z’n tweeën werken zijn dus beperkt. Volgens hun analyse brengt een gezin van tweeverdieners vandaag de dag bijna tweemaal zoveel inkomen binnen als een gezin met één kostwinnaar in 1970, maar had het gezin in de jaren zeventig meer vrij te besteden dan tegenwoordig. Wel zitten ze tot over hun nek in de schulden.

Toch blijven Amerikanen onverbeterlijke optimisten. Ze geloven nu eenmaal in hun eigen kunnen en denken dat alles wel goed zal komen. Het is een van hun meer aantrekkelijke eigenschappen al overdrijven ze het soms. Volgens een breed opinie-onderzoek stemde in de meeste Europese landen de meerderheid in met de stelling dat ‘succes in het leven voornamelijk wordt bepaald door krachten buiten onze controle’. Amerikanen vinden dat onzin. Je moet je lot in eigen hand nemen en dan zorg je zelf voor succes.

Het verhaal van de krantenjongen die miljonair wordt, is een onuitroeibaar onderdeel van de Amerikaanse droom. Vaak wordt zo’n succesverhaal een Horatio Alger Story genoemd. Niet omdat Horatio Alger zelf zo’n succesvol persoon was maar omdat deze man meer dan honderd boeken schreef, steeds met een stichtelijke boodschap van ambitie, hard werken en succes. Typerende titels waren Strive and Succeed, Mark the Match Boy, Struggling Upward en Strong and Steady. Ik heb er een stuk of vijf in de kast staan maar ik geloof dat ze in Amerika weinig meer worden gelezen. De mythe is er niet minder om.

Alger schreef formule-boeken. In een Alger-scenario gaat het altijd om een dakloos en goudeerlijk jongetje, gevangen in bittere armoede. Dan ziet hij, meestal toevallig, hoe een beter leven eruit zou kunnen zien, en meteen stelt hij zichzelf een hoger doel. Met toewijding en hard werken en vaak uit het niets opduikende rijke weldoeners lukt dat. Natuurlijk helpt het om een bankiersdochter voor een op hol geslagen paard weg te sleuren of op andere wijze je karakter te tonen, zodat een weldoener het jongetje in de gelegenheid kan stellen zijn belofte waar te maken. De gigantische markt voor zelfhulpboeken heeft de Alger-verhalen vervangen. Ander verhaal, zelfde boodschap. Ik vond Alger leuker.

In deze mythologie past bijvoorbeeld ook de blokhut als geboorteplaats voor toekomstige presidenten. Toen hij presidentskandidaat was bezocht John Edwards zijn schamele geboortehuis, naast de katoenfabriek in South Carolina. Hij had er precies een jaar gewoond maar de boodschap was duidelijk: hij was de vleesgeworden Amerikaanse droom én hij had zijn wortels niet vergeten. Het is een pré om van eenvoudige komaf te zijn. John Kerry kan hetook niet helpen dat hij op een Zwitserse kostschool heeft gezeten en vloeiend Frans spreekt. Wat een snob, roepen Texaanse Republikeinen, die meteen weten dat Kerry zich in een andere sociale wereld beweegt dan zij. Maar of kiezers dat vertalen in een vijand van hun klasse – ik betwijfel het.

Socioloog Paul Blumberg noemde het idee van klassen ‘Amerika’s verboden gedachte’. Probeer in een politieke campagne belastingverlagingen voor de rijken aan de kaak te stellen, en de kans is groot dat George W. Bush u voorwerpt: we willen toch geen klassenstrijd beginnen? Je moet maar durven. Aan de andere kant moet je het Bush nageven: hij denkt niet in termen van klassen. Maar dat is een luxe. Zoals een scherpe Texaanse politicus over vader Bush zei: ‘Bush is geboren op third base [derde honk] maar denkt dat hij een three hitter heeft geslagen en er op eigen kracht is gekomen.’ Het helpt als je zelfverzekerd bent.