Getty Center: de akropolis van Los Angeles

De beste dingen in het leven zijn gratis, zegt een Amerikaanse uitdrukking. In elk geval geldt dat voor het Getty Center, niet alleen de nieuwste en meest betaalbare attractie in Los Angeles, maar ook de mooiste. De stad zonder hart krijgt een ziel.

 

 

 
Tekst Frans Verhagen

Nou, daar ligt het. Blinkend in de ochtendzon ziet de automobilist op de San Diego Freeway het nieuwe Getty Center, op een heuvel, daar waar een van de drukste wegen van Los Angeles een flauwe bocht maakt. Ik heb het centrum al een paar keer vanaf die plek gezien, onder steeds andere hoeken en met wisselend zonlicht en bewolking, voordat ik het gebouw ook daadwerkelijk bezocht. Dat ik dat wilde, stond buiten kijf. Het Getty Center intrigeert, al was het alleen maar omdat het zo’n uniek gebouw is in de stedelijke woestijn van Los Angeles.

Het is wel vergeleken met een Spaanse of Italiaanse heuvelstad, waar de belangrijke gebouwen verschanst liggen achter een onpenetreerbare muur. Of een kasteel. Weer anderen zagen een ‘city on a hill’ maar dat Amerikaanse idee is zo met de Puriteinen verbonden, dat ik er niets mee kan. Mijn associatie was die met de akropolis, een ander soort heuvelstad, de klassieke bovenstad. Bij akropolis denk ik ook meteen aan Athene, aan een tempel, hoog boven de stad en dat is de indruk die het Getty Center maakt.

Ik ben gewaarschuwd dat parkeren een probleem is, omdat het Getty Center werkt met een vast aantal parkeerplaatsen (vandaar de eis voor een parkeerreservering) en de toeloop in het eerste jaar na de opening is enorm geweest. Maar dat blijkt gemakkelijk op te lossen. Op het internet had ik verscheidene alternatieve parkeerplaatsen gevonden. We zetten de auto in de buurt van het LA National Cemetery, nemen een busje en staan al snel in de rij voor het treintje naar boven. Je komt het Getty Center binnen onder de freeway door, die op mooie Los Angeles-wijze werkt als een soort poort naar een andere wereld. Onder het viaduct, in de schaduw, staan de wachtenden, keurig op zijn Amerikaans in de rij, zonder dringen en ellebogenwerk.

In groepjes worden we doorgelaten naar de supermoderne, computergestuurde kabeltrein die ons naar boven zal brengen. Het gaat allemaal gemoedelijk, plezierig, comfortabel en snel. Een plezierige eerste kennismaking. Niet alleen zorgt het wachten en de rit omhoog voor de nodige decompressie na het rijden op de freeway, hij biedt ook steeds een nieuw stukje van het Getty Center. Steeds is wat meer zichtbaar en weidser wordt het uitzicht, tot het zich weer vernauwd als je het plein binnenrijdt.

Daar wacht een brede trap met drie verschillende opgangsmogelijkheden de bezoeker. Ze voeren allemaal naar de rotunda, de entree tot het museum. Het museum, het meest openbare deel, is het centrum van het complex. Er is een court yard die aansluit op het stratenplan van Los Angeles, terwijl de trust en de conservancy op een as staan met de freeway onder aan de heuvel. In de rotunda staan informatiebalies, een boekwinkel en voert een ronde trap naar de ruimte voor wisselende tentoonstellingen.

Vanuit de rotunda leidt de blik onvermijdelijk naar de Court Yard, waar een lange reflection pool verkoelend werkt. Links en rechts van de court yard liggende de ruimtes van het museum, in de lengterichting achterin loop je naar een soort cactustuin die letterlijk hoog boven de stad ligt. Er is iets zinloos in het beschrijven van architectuur, het Getty moet ervaren worden. Ik kan alleen maar zeggen dat ik er een hele dag heb rondgelopen zonder me een seconde te vervelen.

De gebouwen van centrale museumgedeelte zijn bekleed met travertijn, een ruw gesteente, dat door de architect gesneden is in verschillende diktes en eigenlijk alleen als bedekking van de wanden is gebruikt. Het effect is fantastisch. Als dit gebouw aan een akropolis doet denken, dan is dat mede omdat deze steensoort zo goed werkt. Overal in het complex zijn doorkijkjes naar de stad, naar de oceaan, licht valt anders in de ochtend dan later op de middag.

Tegen de trend naar laagdrempeligheid

Door zijn setting voel je je in het Getty Center alsof je een cultuurtempel binnentreedt, heel nadrukkelijk een plek die niet gewoon is. Daarmee ging het Getty in tegen de trend naar laagdrempeligheid, de trend naar alles moet voor iedereen toegankelijk en begrijpelijk zijn. Het Getty Center stelt zichzelf op een voetstuk, letterlijk door de positionering op de heuvel in Brentwood. Het uitzicht over de stad, die zich naar alle kanten ontrolt, met in de verte de Stille Oceaan, versterkt nog het idee van een heilige plek, een punt van rust boven de dagelijkse wereld, vanwaar je beschouwend kunt uitzien over het geraas en gerommel beneden.

Er was veel kritiek op de keuze voor deze plek, een rijke buurt in West Los Angeles, niet ver van de Stille Oceaan, waardoorheen de San Diego Freeway loopt. Er waren mensen die het Getty in downtown wilden hebben, die de ijle plaatsing op een heuvel juist een expliciete afstandsname van de stad vonden. Gelukkig zijn de leden van het bestuur van de Getty Trust gewoon hun eigen gang gegaan, al moesten ze nog behoorlijk wat concessie doen aan de buurtbewoners die weinig trek hadden in een jarenlange bouwput en een drukte veroorzakende toeristentrekpleister.

Maar dat waren uitvoeringsproblemen. De grote keuzes voor het nieuwe Getty Center, dat tot 1996 was gevestigd in een Romeinse villa in Malibu (zie Amerika 9502), waren al in 1983 gemaakt. Het moeilijkste was te beslissen hoe de vijf eenheden waaruit het Getty Center bestaat bij elkaar geplaatst moesten worden. Een groot openbaar museum, met de nadruk op de kunstcollectie, of een wetenschappelijk bolwerk? En wat voor uitstraling moest het krijgen? Een monument voor een stad zonder monumenten of een soort corporate campus? Een lokaal instituut of een internationaal fenomeen. De directie van de Getty Trust besloot ruim vijftien jaar geleden over programma en plaats voor het Center, en daarmee lagen de randvoorwaarden vast.

Het Getty moest meer zijn dan enkel een museum. Onder één dak moesten vijf andere afdelingen worden ondergebracht, waaronder een conserveringsinstelling die belangrijke architectonische plekken in de wereld zou moeten herstellen, een trust die jaarlijks miljoenen uitdeelt in beurzen en een onderzoeksinstituut dat ondertussen een verzameling heeft van 800.000 boeken. Om een ‘enclave of collaboration’ te scheppen, moesten al deze functies in één plaats geconcentreerd worden, had de president van de Getty Trust, Harold M. Williams besloten. En het was ook Williams die in de herfst van 1983 aankondigde dat het project zou worden gebouwd op een heuveltop die uitkeek over de San Diego Freeway. Williams besloot ook de verzameling van het Getty Museum, die varieerde van uitstekend tot middelmatig, uit te breiden en te verfijnen, gebruik makend van de miljarden dollars die de rijke oliemiljonair had nagelaten.

Zwevende kathedraal van de kunst

De volgende stap was het kiezen van een architect voor de nieuwbouw. Om de gedachten te bepalen ondernam de leiding van de trust een hele reeks reizen naar zo’n beetje alle relevant musea in de wereld. In de competitie kwam Richard Meier als winnaar uit de bus, een modernist die veel bouwde met wit geëmaleerd metaal en trappen aan de buitenkant van het gebouw. In Nederland zette hij onder meer het gemeentehuis van Den Haag neer.

Meiers opdracht was enerzijds beperkt door plek en programma van het Getty, anderzijds kon hij vanuit het niets een nieuw gebouw scheppen – heel wat anders dan bijvoorbeeld I.M. Pei’s opdracht om het Louvre aan te passen. Meier is een modernist maar zoog zijn inspiratie op uit klassieke bronnen: Italiaanse heuvelsteden, de villa van Hadrianus en ook de Atheense Akropolis. Volgens critici is modernisme in feite een conservatieve vorm van bouwen geworden, een taal van een schone, steriele, corporate wereld. Ik ben geen architectuur-criticus maar ik weet wat ik mooi vind, en dit Getty voldoet geheel aan mijn verwachtingen.

Het gebouw is een complex van ruw gehakte travertijn en geëmaleerd metaal dat lichtvoetig boven Los Angeles zweeft als een kathedraal van kunst. De ruwe travertijn is een gouden greep van de architect. Hij reisde stad en land af om het juiste gesteente te vinden en liet dat vervolgens zagen in rechthoekige vlakken van verschillende dikte. Daarmee bekleedde hij het ruwe geraamte van het Center en dat geeft het een klassieke en permanente aanblik, waardoor het lijkt alsof het gebouw er altijd heeft gestaan, heeft moeten staan, in plaats van nieuwbouw. De moderne bijgebouwen, in meer modernistische stijl van Meier, botsen nooit met de stukken ouderwetse steen. De prijs van het project liep op tot één miljard dollar, maar daar krijg je dan ook wat voor.

Een project dat veertien jaar duurt, levert natuurlijk de nodige problemen op. De kosten liepen op tot ruim één miljard dollar en Meier liep geregeld gefrustreerd rond omdat hij niet kon doen wat hij wilde. Ook was hij beledigd dat er mensen van buiten werden aangetrokken om bepaalde aspecten van het complex te ontwerpen. Zo mocht Thierry Despont, een architect uit New York, een gedeelte van de galerieën in te richten. Terwijl Meier kale, eigentijdse ruimtes wilde, koos Despont voor decoratie met damast, zijde en namaak marmer. Ik heb me nog geen oordeel gevormd of dat al of niet een goede greep was, maar het geeft wel een wat vervreemdend idee. Zo sta je in een moderne omgeving, en dan loop je een achttiende eeuwse zaal in met meubilair in stijl. Vervreemdend maar wel passend bij de collectie, is de eerste indruk.

De Getty Trust huurde ook de tuinarchitect Robert Irwin in voor de tuin, die zelf ‘een levend kunststuk’ moest worden. De reden daarvoor had met lokale sentimenten te maken. De Trust was bang dat nu alle grote opdrachten naar Newyorkse of Europese specialisten waren gegaan, lokale ontwerpers zich te kort gedaan zouden voelen. Dus mocht Irwin aantreden. Meier was niet gelukkig met deze inbreuk op zijn ‘Aristoteliaanse structuur, orde en logica’, wat dat ook mag betekenen, maar de Trust wilde pers se lokale betrokkenheid hebben.

Misschien is dat goed uitgepakt, want de tuinen met hun kleuren en stromend water geven een extra element aan het koele, witte aspect van de akropolis. Het draagt bij aan de verrassingen van het Center. Lopend door het museum en de bijgebouwen heb je steeds nieuwe uitzichten over Los Angeles, zoals je vanuit een kasteel opeens een vista hebt over de vlakte beneden. Het steen van de muren, die als omlijsting fungeren, geven een extra dimensie aan die vergezichten. Zo biedt ook de tuin een verrassing, net als de cactuscirkel die zuidwaarts uitsteekt, hoog boven Los Angeles. Kortom, de combinatie van stijlen werkt misschien juist wel goed voor zo’n modern complex.

De elite van Los Angeles, snobistisch en volgens sommigen nogal klein van geest, is ondertussen, alle kritiek ten spijt, in zijn nopjes met het Getty Center. Eindelijk hebben ze een verheven kunstinstelling die het oosten concurrentie aan kan doen. Onzin natuurlijk, maar een aardige indicatie van de frustratie van de gemiddelde Californiër over het gebrek aan erkenning van de cultuur in zijn staat.

Wat er ook van de cultuur mag zijn, het Getty Center blijkt een enorme toeristische trekpleister. In het eerste jaar trok het museum bijna twee miljoen mensen, het dubbele van de verwachtingen en vijf keer zoveel als het museum in Malibu. Het was zo druk dat de wachttijden behoorlijk opliepen en er, alle architectonische wonderen ten spijt, een klein praktisch probleem opdook: Meier had te weinig damestoiletten ontworpen. Op de een of andere manier vond ik dat een leuk detail in de evaluatie van zo’n enorm project.

Ik moet zeggen dat ik de dag die ik in het Getty doorbracht vooral heb gevuld met rondlopen en genieten van het gebouw, details, vergezichten over Los Angeles, veranderende lichtval en minder naar de collectie heb gekeken. Maar als u iets daarvan mee wilt nemen, ga dan naar de zaal met Grieks/Romeinse beelden en naar de zaal met negentiende eeuwse schilderkunst. De Blauwe Irissen van Van Gogh zijn schitterend en dat geldt ook voor De intocht van Christus in Brussel van James Ensor. Maar zoals alle goede musea, biedt één bezoek niet de kans om alles op waarde te beoordelen. En dit is een museum waar je niet maar één keer komt.

De trein omlaag bereidt je langzaam voor op de terugkeer in de gewone wereld. Je kijkt uit over het verkeer dat bumper aan bumper op de San Diego Freeway staat en weet dat over een kwartier, hoogstens een half uur, je er zelf ook zult staan. Dat hoort bij het leven in Los Angeles. Maar met een dag Getty in de benen is dat gemakkelijker te accepteren dan normaal. De doodgewone, alledaagse irritaties van Los Angeles worden verlicht door dit buitengewone complex, een aanwinst voor de stad.

Een rijke olieboer met goede smaak

John Paul Getty, de rijkaard naar wie het Getty Center is genoemd, stierf in 1983 op 83-jarige leeftijd. Hij had zijn vermogen verdiend in de olie, en stond bekend als een sluw onderhandelaar. Dat gold ook voor zijn kunstaankopen. Zo kocht hij van slachtoffers van de beurscrash in 1929 en van bange Europeanen vlak voor de oorlog. Over zijn smaak in kunst en in politiek is heel wat afgeroddeld in kunstkringen, en het valt te betwijfelen of deze liefhebber van Mussolini en marcherende troepen veel waardering zou kunnen hebben voor het centrum dat zijn naam draagt.

Tot voor twee jaar was de kunstverzameling van J.P. Getty ondergebracht in een Romeinse-stijl villa in Malibu, verderop aan de kust van Californië, net buiten Los Angeles. De goegemeente in Zuid-Californië reageerde indertijd geschokt op wat ze ervoer als een smakeloos gedrocht, Getty zelf kwam nooit over uit London om het ding te zien, maar het museum was populair bij bezoekers.

Als kunstmuseum reikte het echter niet verder dan de tweede categorie. Wat Getty bijeen had gebracht was een mooie verzameling Franse meubels, een beter dan gemiddelde collectie Griekse en Romeinse antiquiteiten, en een middelmatig rommeltje van Europese schilderijen. Veel belangrijker was dat de man een enorme pot geld naliet en vrijwel geen regels had opgesteld voor het beheer van zijn nalatenschap. Getty schonk zijn rijkdom aan de Getty Trust en gaf die enkel de opdracht een museum te verzorgen dat zijn, Getty’s, naam droeg, en te werken aan de bevordering van ‘verspreiding van kunstkennis en kennis in het algemeen’. Onder die vlag valt heel wat te organiseren.

Rijkste kunstinstelling ter wereld

Met ruim vier miljard dollar is de Getty Trust de rijkste privé-kunstinstelling in de wereld. Alleen uit de jaarlijkse opbrengsten van het belegde vermogen kan de Trust zo al vijf keer meer besteden dan bijvoorbeeld het Metropolitan Museum of Art in New York. Daarmee kon de Getty Trust op veilingen zelfs de Japanse bieders overtreffen die in de jaren tachtig de prijzen opjoegen. Maar omdat de kunstverzameling alleen nooit voldoende zou zijn om invloed te hebben, zocht de Trust het ook in andere richtingen. Zo financiert de Trust een instituut met een staf van honderd mensen die overal in de wereld zorgt voor de bescherming van kunstwerken, het Getty Research Institute en een programma van beurzen.

Maar het belangrijkste dat de Trust heeft gedaan is het opbouwen van de museumcollectie. In 1983 werd de curator van de Europese schilderijen bij het Museum of Fine Arts aangetrokken, John Walsh. Hij kreeg de opdracht met de Getty-geldbuidel mooie werken te kopen, als ze beschikbaar kwamen. In 1996 alleen al besteedde hij daar 110 miljoen dollar aan. De Irissen van Van Gogh was het bekendste werk. In 1987 had de Australische zakenman Alan Bond het schilderij gekocht voor 53,9 miljoen dollar, maar hij raakte in de financiële problemen voor hij had betaald. Getty kocht het werk in geheime onderhandelingen met de veiling.

Walsh kocht in de afgelopen vijftien jaar ook nieuw Grieks en Romeins werk, stelde een verzameling samen van middeleeuwse manuscripten, beeldhouwwerk, tekeningen en foto´s. Williams had gehoopt de collectie van verzamelaar Norton Simon in Pasadena te kunnen opnemen in het Getty. Maar Simon liet ze in Pasadena, in een museum dat zijn naam draagt. En volgens kenners is de verzameling van de Getty nog steeds niet gelijkwaardig aan die van het Norton Simon Museum, maar wat ze wel hebben, is behoorlijk imponerend.

Walsh en Williams vonden het niet nodig om alle periodes te hebben, maar voerden een beleid van het proberen te kopen wat er op de markt kwam (dit beleid was formeel een van de redenen waarom de Nederlandse kopers van Boogie Woogie Victory zo geheimzinnig te werk gingen, maar twintigste eeuwse kunst is niet aanwezig in het Getty. Het museum kocht in 1989 voor 17,7 miljoen Renoirs La Promenade, in 1989 Manet´s The Rue Mosnier with Flags voor 26,4 miljoen, werk van Goya, van Rembrandt, Cezanne en Poussin. Sinds 1983 zijn in totaal 140 schilderijen aan de collectie toegevoegd.