Zowel het idee van nationale parken als de gedachte om een organisatie
ter natuurbescherming op te zetten ontstonden in Californië. Waar anders?
Natuur was er in overvloed in wat toen Amerika’s grootste staat was,
maar de snelle ontwikkeling vormde een grote bedreiging. Dat er steeds
meer over de bescherming daarvan werd nagedacht was het werk van één
man, John Muir, en van de organisatie die hij oprichtte, de Sierra Club.
Door Frans Verhagen
Als een van de grote bijdrages van de Verenigde Staten aan de
wereldbeschaving het idee is van nationale parken, dan is dat idee geboren
in Californië. Het is waar dat het eerste park, Yellowstone, een paar
staten verderop lag, maar het was Yosemite en het was de natuurschrijver
John Muir, een Californiër, die zoveel gewicht gaven aan het idee dat het
gemeengoed is geworden. Het was Muir die de visie had te zien dat de
wildernis bedreigd zou gaan worden.
Yosemite was namelijk al in juni 1864 door president Lincoln in het
leven geroepen. Toen heette het nog een reservation, niet een nationaal
park, maar het idee was hetzelfde. Interessant is ook dat Yosemite werd
beschermd vanwege zijn schoonheid en zijn wildernis, terwijl Yellowstone,
dat acht jaar later het eerste nationale park werd, vooral werd gesticht
om zijn bezienswaardigheden te beschermen zoals de warmwater terrassen en
de spuitende bronnen.
Het was John Muir, die in de jaren zeventig eindeloos had gewandeld in
de Sierra’s, die werk maakte van debescherming van zijn geliefde
natuur. In 1889, na de rust van tien jaar huwelijk en het runnen van zijn
eigen zaak besloot Muir weer zijn activiteiten als natuurvorser op te
pakken. De schrijver wilde vooral de Sierra, de bergen in zijn achtertuin,
Californië’s achtertuin, bezingen en mede daardoor beschermen. Samen
met Robert Underwood Johnson, de uitgever van het blad dat de meeste van
zijn artikelen publiceerde, bracht Muir twee nachten door op Tuolumne
Meadows, in het hoge gedeelte van Yosemite. Beide bezoekers schrokken
nogal van de verwoestingen die kuddes schapen, de houthakkers en de
mijnwerkers er hadden aangericht. Ze maakten een afspraak. Muir zou twee
artikelen schrijven over de gevaren voor Yosemite en Johnson zou zijn
invloed doen gelden om het Congres en de president zover te krijgen om van
Yosemite een nationaal park te maken, dat meer omvatte dan alleen de mooie
vallei.
Die vallei en de Mariposa Grove van gigantische bomen, waren sinds 1864
toegewezen aan de staat Californië, maar die deed er bijzonder weinig
aan. Volgens Muir was ‘de liefde voor de natuur onder Californiërs ‘[]
vreselijk beperkt, enthousiasme [is] vrijwel onbekend’. Muir en Johnson
waren ervan overtuigd dat Yosemite in federale handen moest komen. Ze
gingen aan het werk en al op 1 oktober 1890 tekende president Harrison de
wetgeving die Yosemite een nationaal park maakte. Het was een enorm park,
als een donut gelegen rondom de vallei die echter wel degelijk in handen
bleef van de staat. Vanaf dat moment werd grazen en houthakken in het park
verboden en het leger werd ingezet om te verzekeren dat dit niet gebeurde.
De natuurliefhebbers waren daar echter niet tevreden mee. Johnson had
al eens gesuggereerd om een organisatie op te zetten om het park te
beschermen en toevallig zette ongeveer tegelijkertijd de University of
California een club op om trips te organiseren in de Sierra. Vanaf 1889
kwamen deze twee organisaties samen, discussiërend over het opzetten van
een vereniging van burgers om het park te beschermen en de pogingen te
coördineren om de ongetwijfeld komende tegenaanval af te slaan.
Energieke buitensporter
Muir was ervan overtuigd dat als je het gebied gezien had, je
onvoorwaardelijk tot de verdedigers ervan zou behoren en hij raadde mensen
aan de bergen te beklimmen ‘en het goede nieuws uit te dragen’. Nu was
dit op zich niet een puur origineel Californisch idee. Er waren Alpenclubs
in het oosten van het land en een Rocky Mountain Club in Colorado. De
energieke buitensporter Theodore Roosevelt, de latere president, had met
vrienden een jachtclub opgezet.
De oprichting van de Sierra Club, op 4 juni 1892, was echter een
mijlpaal. Dit was iets nieuws. Het doel werd zo geformuleerd: ‘Om te
exploreren, te genieten en toegankelijk te maken de bergstreken van de
Pacific Coast, om authentieke informatie erover te publiceren en om de
steun en medewerking van mensen en overheid te krijgen om de bossen en
andere natuur van de Sierra Nevada Mountains te behouden.’ John Muir
werd de eerste voorzitter. Op een algemene vergadering in september, in
San Francisco, kwamen 250 mensen opdagen.
Het initiatief sloeg aan. Op een bijeenkomst vier weken later, waar
Muir en John Wesley Powell spraken, waren er al vijfhonderd mensen. Wesley
Powell was ook een aantrekkelijk spreker: hij was de eerste die de
Colorado had afgevaren van Wyoming naar het uiteinde van de Grand Canyon.
Hoewel hij een held was voor natuurbeschermers, had Powell wel typisch
Californische ideeën over het gebruik van water voor irrigatie – en die
strookten niet met wat bijvoorbeeld Muir daarvan vond.
Op een goed gevecht hoefde de club niet lang te wachten. Al in 1892
kwam het eerste wetsvoorstel van de houthak- en mijnbelangen. De Sierra
Club zette de voet dwars maar het zou niet de laatste poging zijn van deze
belangen om het park in omvang te beperken. Lobbyen tegen schadelijke
wetgeving, zowel in de staat Californië als in Washington zou een
belangrijke activiteit worden. Begin 1893 kwam het eerste nummer uit van
het Sierra Club Bulletin, vol met wetenschappelijke verhalen, verslagen
van trips in de Sierra en andere wildernisgebieden, in die tijd soms
plekken waar nog nooit iemand over had geschreven.
Jaarlijkse tocht
Tussen 1890 en 1900 waren er zo’n vijfhonderd vrijwilligers actief,
vooral in de Bay Area. In 1894 kwam John Muir’s The Mountains of
California uit, met enthousiaste besprekingen en nieuwe aandacht voor de
Sierra. Ondertussen lag het Sierra Forest Reserve dat president Harrison
in 1893 had gecreëerd nu ook bedreigd door onbeperkt houthakken. Opnieuw
verzette de Sierra Club zich.
Na een succesvol eerste decennium leek de Sierra Club in 1900 wat aan
momentum te verliezen, met nog maar 400 leden. William Colby, de assistent
van Muir die in Yosemite Valley woonde als permanente beschermer van het
park, bedacht vervolgens het concept van de High Trip, een jaarlijkse
tocht naar de High Sierra. De Sierra Club begon nu zelf trips te
organiseren, een praktische uitvoering van Muirs overweging dat je de
natuur moest laten zien.
In 1901 gingen voor het eerst 96 mensen op pad, voor drie weken. Twee
jaar later klommen 150 mensen naar de top van Mount Whitney in wat nu
Sequoia National Park is. De High Trip kwam nu jaarlijks terug, tot 1930
met Will Colby als gids. Het was een goede manier om de aandacht vast te
houden, vooral als de actie wat minder was, maar het veranderde de
organisatie wel enigszins. Nu ging het om het ‘delen’ van de
wilderniservaring in flinke groepen. Tegen de tijd dat Colby ermee
ophield, waren er veel meer varianten op dit patroon, met trips voor
diverse smaken.
Nacht onder de sterren
President Theodore Roosevelt, een luidruchtig natuurliefhebber, kwam in
1903 naar Yosemite. Daar bracht hij samen met John Muir de nacht door
onder sterren – zij
het waarschijnlijk niet zonder deken, zoals de oude natuurliefhebber
het liefste kampeerde. Roosevelt zorgde ervoor dat Yosemite voorlopig niet
meer werd bedreigd. In februari 1905 nam het Congres een wet aan die de
grenzen van Yosemite herzag.
Het was wat je noemt een gemengd succes. Er gingen 542 vierkante mijl
van het park af en er kwamen er 113 bij, maar Yosemite Valley ging van de
staat Californië naar de federale overheid. Niet alle dreigingen waren
echter al bezworen: nog steeds wilde men een privé spoorlijn aanliggen
van Fresno naar Mariposa Grove.
En nauwelijks was Yosemite veiliggesteld of de epische strijd om Hetch
Hetchy barstte los. San Francisco wilde deze vallei ten noorden van
Yosemite, kleiner maar nauwelijks minder mooi dan Yosemite, onder water
zetten om de stad van drinkwater te voorzien. John Muir had de vallei al
in 1870 bezocht en er lovend over geschreven. Maar Hetch Hetchy was niet
zo bekend als Yosemite. Er liep geen weg heen en de toegang was moeizamer,
terwijl ironisch genoeg de ligging naast Yosemite de claim op uniek
schoonheid van Hetch Hetchy ondermijnde.
Zonder dat iemand het in de gaten had, werd in 1901 een wet aangenomen
die dit mogelijk maakte. De burgemeester van San Francisco vroeg
reservoirrechten aan, op eigen naam, om verdenkingen te voorkomen. Een
poging om de afdamming te verhinderen liep stuk na de aardbeving van 1906,
toen de daarop volgende branden mede werden geweten aan gebrek aan water.
Hoewel president Roosevelt geldt als een van de grootste natuurbeschermers
uit de Amerikaanse geschiedenis, liet hij zich geleidelijk aan winnen voor
de dam.
Het werd een monumentale veldslag, die ook binnen de Sierra Club
splijtingen veroorzaakte omdat de in San Francisco wonende leden vaak
vóór de dam waren. Bij een stemming bleek dat de overgrote meerderheid
tegen was en daarna sprak de club weer met één stem. Zonder succes. In
december 1913 erkende president Wilson de wet die de afdamming van Hetch
Hetchy mogelijk maakte.
Maar Hetch Hetchy ging de annalen in als een voorbeeld van de
bedreigingen voor de natuur in Californië én als voorbeeld van politieke
campagnes. Voor Hetch Hetchy was het te laat. In 1919 hield de vallei op
te bestaan, toen de O’Shaughnessy Dam werd voltooid. Als symbool leefde
Hetch Hetchy echter nog lang voort.
Landelijke bekendheid
John Muir stierf in 1914, waarmee de Sierra Club zijn meest visionaire
en meest welbespraakte leider kwijt was. Door de strijd tegen San
Francisco had de Sierra Club landelijke bekendheid gekregen, hoewel het
nog lang zou duren voor de organisatie zich ook met natuur buiten
Californië en de Pacific Northwest zou bemoeien. Een jaar na zijn dood
eerde de staat Californië Muir met het aanleggen van het John Muir Trail
over de Sierra bergen, van Yosemite Valley naar Mount Whitney. Ook de
oprichting van de National Park Service in 1916 kan gezien worden als een
postuum succes van John Muir.
In Muirs voetsporen traden fotografen als Ansel Adams, die al in 1919
lid was geworden en in zijn jonge jaren vaak meeging op Sierra Club
tochten. Die trips hadden iets van vakantiekampen in de stijl van de
socialistische zomerkampen, vol gezond vermaak en leerzame zaken voor
jonge mensen. Net als Muir was Adams verkocht aan Yosemite. De foto’s
die hij in eerste instantie in het bulletin publiceerde, zijn klassiek
geworden. In 1934 werd hij lid van de board of directors, een functie die
hij 37 jaar lang zou bekleden.
De jonge David Bower, een fanatieke klimmer die in 1933 lid werd,
beschreef zijn ontmoeting in de Sierra’s met Adams: ‘een baardig type,
camera en driepoot op zijn schouder, wandelend door de bossen’. De twee
raakten bevriend en toen Bower in 1952 de eerste full time directeur werd
van de Sierra Club legde hij samen met Adams de grondslag voor de
commerciële fotoboeken die de club later publiceerde.
Portfolio met foto’s
Na de oprichting van de National Park Service was een intense
samenwerking met de Sierra Club ontstaan. Veel van de eerste werknemers
van de Park Service kwamen uit Californië. Ze werkten ook samen om het
Sequoia Park uit te breiden en te voorkomen dat de grote steden
waterrechten zouden inpikken voor de rivieren die naar Yosemite and Kings
Canyon stroomden. Dit was een belangrijke verandering. De
natuurbeschermers hadden nu als het waren een afdeling binnen de regering.
Het leidde ertoe dat de Sierra Club steeds vaker ging samenwerken met de
overheidsdiensten.
Een van de doelstellingen van de Sierra Club was ‘het publiceren van
authentieke informatie’. Dat deed in de eerste plaats het blad The
Bulletin, maar geleidelijk aankwam er een hele catalogus aan eigen boeken
tot stand, over klimmen, over de John Muir Trail, over geologie. Verder
hielden de verschillende afdelingen, allemaal in Californië, zich bezig
met het naamgeven aan nog onbenoemde toppen in de Sierra wildernis.
Een nieuw succes voor de Sierra Club was Kings Canyon National Park,
waar de park service in conflict kwam met de Forest Service. De laatste
hield zich naar zijn aard meer met houtvoorziening en graasrechten bezig.
Franklin Roosevelt kon redelijk gemakkelijk worden overgehaald om een
nieuw park te maken, maar de Forest Service bood felle tegenstand. In een
gecompliceerd gevecht speelde de Sierra Club, op aangeven van minister
Ickes, een doorslaggevende rol om Kings Canyon tot park te verheffen.
Ansel Adams maakte een portfolio met foto’s van de Kings Canyon high
country die de Sierra Club publiceerde als Sierra Nevada: The John Muir
Trail. Het was Adams’ eerste boek. Kings Canyon werd een nationaal park
in 1940.
Teveel toegankelijkheid ook niet goed
Na de oorlog stond de Sierra Club, nog steeds een
vrijwilligersvereniging met zo’n vierduizend leden, voor een
fundamentele keuze. Misschien was het toch niet zo’n goed idee om Jan en
Alleman de bergen in te halen. Hoeveel mensen was teveel? Nu werd het
concept uitgewerkt van Base Camps, waarbij de Sierra Club groepen mensen
hielp om een basiskamp op te zetten, tien tot twintig kilometer van de
weg, en hen twee of drie weken later weer ophaalde.
Voorts dwong het nieuwe park, Kings Canyon, de Club om na te denken of
de doelstelling van het ontsluiten van wildernissen met wegen wel een
goede was. Bij de onderhandelingen had Will Colby aan de bewoners van
Fresno een weg beloofd naar Copper Creek en hij hield zijn woord, niet tot
ieders genoegen. Eenzelfde conflict ontstond toen de park service de Tioga
Road, van Crane Flat naar Tioga Pass wilde ‘verbeteren’. De park
service gebruikte dynamiet om de laatste stukken weg aan te leggen, later
beschreven als scenic vandalism.
Het zou een lijn van conflicten worden die aan het einde van de
twintigste eeuw zijn hoogtepunt bereikte, met miljoenen bezoekers per
nationaal park, luchtvervuiling en verkeersopstoppingen. De spanning
tussen bescherming en ontsluiting begon te knellen. Ook kwam de vraag op
of skiën een acceptabele vorm van wildernisverkenning was, althans in de
vorm van lelijke ski banen.
Dammen in de Colorado
Met die vragen in het achterhoofd werd in 1951 het oorspronkelijke doel
van de club aangepast. Nu werd het ’to explore, enjoy, and protect the
Sierra Nevada and other scenic resources of the United States’.
Toegankelijk maken werd van de lijst geschrapt. En inderdaad zou de Sierra
Club in het vervolg aanmerkelijk meer tijd besteden aan het bemoeilijken
van toegang dan het bevorderen ervan. De auto bleek immers net zo
gevaarlijk voor de natuur als de allesetende schapen die John Muir zo
verafschuwde.
In 1950 had de Sierra Club zo’n zevenduizend leden, voornamelijk aan
de westkust, en negen afdelingen, allemaal in Californië. Behalve de
federale overheid, kenden weinig Amerikanen de club. Dat zou veranderen
door het Colorado River Storage Project, een voorgesteld systeem van
dammen, voornamelijk in Utah (daarbij zouden onder meer stukken van
Dinosaur National Monument onder water komen). Omdat het actieterrein
buiten Californië lag, besloot de Sierra Club een full time directeur met
een staf aan te stellen. Dat werd David Bower, Ansel Adams’ vriend die
sinds 1941 in de Board of Directors zat.
Als vanouds gebruikte de Sierra Club haar tactiek van mensen de regio
laten bezoeken en lobbyen in het Congres, onder meer om de cijfers van de
overheid aan te vechten die voorspelden dat de dammen nauwelijks schade
zouden aanrichten. Een nieuwe auteur trad in de voetsporen van Muir,
Wallace Stegner. Hij produceerde een boek dat werd toegestuurd aan alle
leden van het congres. Deze actie werd gevolgd door een lading brieven van
de grass roots aan de Afgevaardigden. In de loop van 1955 leken de
natuurbeschermers de overhand te krijgen. Ze wonnen en Dinosaur National
Monument bleef gespaard, al werden er toch heel wat dammen gebouwd.
Gedegen lobbywerk
Een ander naoorlogs probleem was dat de vraag naar hout enorm was
gestegen (vanwege de sterk opgevoerde huizenbouw). Dat leidde tot een
confrontatie met de Forest Service, maar de uitgangspositie van de Sierra
Club was zwak omdat de meeste wildernisgebieden in het westen niet de
status hadden van beschermd gebied. De bosdienst had een filosofie van
multiple use, wat volgens critici niet meer betekende dan ‘houthakken en
nog wat’. Gedegen lobbywerk van de club leidde ertoe dat in 1964 de
Wilderness Act werd aangenomen, waarmee een proces begon van het aanwijzen
van wildernisgebieden op federaal terrein. De foto’s van Ansel Adams
speelden opnieuw een grote rol. Om de grote foto’s op goed papier en het
juiste formaat te publiceren was een uitgever nodig die risico durfde te
nemen en uiteindelijk was het de Sierra Club zelf de enige die het
aandurfde.
This Is The American Earth kwam uit in 1960. Het volgende boek was
Words of the Earth van Cedar Wright, ook een van de grote namen in de
Amerikaanse natuurfotografie. Het derde boek was weer van Adams en
handelde over de parken. De boeken gaven de Sierra Club extra aandacht en
een extra bron van inkomsten. Ook de kalenders die vanaf eind jaren zestig
op de markt kwamen, bleken een groot succes.
Op actieniveau werd in de jaren zestig gevochten voor het behoud van de
laatste redwoods in een op te richten Redwoods National Park. De Sierra
Club voerde een succesvolle campagne onder het motto: ‘de laatste kans
om de redwoods te redden’ en in 1968 konden ze opnieuw een succes
noteren. President Johnson voegde in dat jaar een aantal staatsparken
samen met federale grond en stichtte Redwood National Park. Ook bleef de
Sierra Club vechten tegen de voortdurende dreiging van nieuwe dammen.
De regering begon de Sierra Club nu knap lastig te vinden. Volgens
beproefd model stuurde president Johnson belastingdienst op haar af, die
besloot dat vanwege het politieke lobbywerk de bijdragen aan de Sierra
Club niet meer aftrekbaar waren voor de belasting. Een enorme maar wel
goed voor de public relations: het aantal leden verdubbelde naar 78.000 in
de drie jaar na de belastinguitspraak. De dammen in de Grand Canyon, want
daar ging het protest vooral tegen, kwamen er niet, zij het dat er elders
in de Colorado River wel obstakels kwamen waardoor ook de Canyon wel
veranderde.
De Sierra Club was in de jaren zestig ongekend actief, zeker toen een
nieuw soort milieubewustzijn werd geboren na de publicatie van onder meer
Silent Spring, Rachel Carsons beroemde boek over landbouwvergif. Er werd
gelobbyd tegen een ski resort in de Sierra Nevada, vóór een Cascades
National Park (bereikt in 1968), Point Reyes in Californië, Cape Cod in
Massachusetts, Padre Island in Texas, de Oregon Dunes, Fire Island in New
York. Kernreactors kwamen op en werden betwist, het meest beroemd in het
geval van Diablo Canyon, in de kwetsbare Niomo Dunes tussen Santa Barbara
en San Luis Obispo. Dit werd een twistappel toen bleek dat het grootste
deel van de board geen moeite had met de bouw en de locatie. Er werd tot
twee keer toe door alle leden over gestemd en uiteindelijk werd het
compromis dat was voorgesteld, geaccepteerd.
Openlijk conflict
Er broeide meer in de Sierra Club. De boekenafdeling verloor nu geld en
werd gezien als persoonlijke hobby van een paar mensen. Het soort
conflicten dat veel non profit organisaties tegenkomen, dook nu ook in de
club op. Uitgesproken opinies, enorme ego’s, verzet van de achterban
tegen sterk leiderschap en onvrede van de leiders met die pogingen om hen
onder controle te brengen. Ook een typisch jaren zestig probleem: hoe
beleefd moest de Sierra Club eigenlijk zijn tegen overheidsinstellingen?
Was de overheid de vijand of, net als in de beginjaren van de National
Park Service, je vriend? Het kostte uiteindelijk een directeur, toen
Browers, die de Sierra Club enorm had uitgebouwd, zijn boekje te buiten
ging, zijn positie ter beschikking stelde en door de leden werd
weggestuurd.
De nieuwe voorzitter, Mike McCloskey, was een jurist en dat paste
aardig bij de tijden. Er moest heel wat geprocedeerd worden, vooral om
wetten die waren aangenomen ook uitgevoerd en gecontroleerd te krijgen. In
1971 werd het Sierra Club Legal Defense Fund opgezet. Het is officieel
onafhankelijk van de Club, met zijn eigen Board of Trustees, eigen staf en
eigen budget. Dit heeft te maken met de belastingregels – het Fund is
wel een belastingaftrekbare affaire omdat het niet lobbyt. Dertig jaar
later heeft het Fund kantoren in acht steden, waaronder Washington en
Juneau, Alaska, en meer dan 35 juristen in dienst.
In de jaren zeventig kreeg het milieu enorme aandacht en talloze andere
organisaties kwamen op, zoals Greenpeace en Friends of the Earth. De
interesses van elk van deze groepen werden steeds breder.
Natuurbescherming werd milieubescherming.
Maar eerst stond voor de Sierra Club, inmiddels ook uitgegroeid tot
175.000 leden, nog een hoofdprijs op de agenda. Een van de grootste
wildernisgebieden van de Verenigde Staten moest nog afdoende beschermd
worden: Alaska. Na een lange strijd (ondermeer met bewoners van Alaska,
die van de bemoeizucht van de Sierra Club niets moesten hebben) werd
Admiralty Island een Wilderness National Monument in 1977.
In de presidentsverkiezingen van het jaar daarvoor had de Sierra Club
sterke steun gegeven aan de Democraat Jimmy Carter en ze werden niet
teleurgesteld. Carter gebruikte zijn bevoegdheid om zonder inmenging van
het Congres nationale monumenten te maken door een flink stuk Alaska
veilig te stellen. De milieugroepen, inclusief de Sierra Club, namen zijn
initiatief over en begonnen te lobbyen voor meer nationale parken in
Alaska, waarvoor wetgeving van het Congres nodig was. Op de valreep
voordat de regering Reagan zijn aantrede deed om een nieuw hoofdstuk in
milieubescherming (of gebrek daaraan) te openen, tekende Carter in
december 1980 de wet waarbij in één klap de omvang van het Nationale
Park systeem werd verdubbeld, dat van het National Wildlife Refuge system
werd verdriedubbeld, net als dat van de wildernisgebieden.
Behartigen industriebelangen
In de jaren tachtig kreeg de milieubeweging minder gehoor in
Washington, maar zoals zo vaak leverde een regering zonder veel aandacht
voor het milieu veel ledenwinst op voor de milieubewegingen. Vooral de
eigenwijze en radicale opinies van Reagans minister van Binnenlandse
Zaken, James Watt, een conservatieve jurist uit Colorado, die de belangen
van de industrieën behartigde, maakten het gemakkelijker om al te
vergaande anti-natuurbeleid te voorkomen. Als fundamentalistisch Christen
meende Watt onder meer dat milieubescherming in het zich van de nakende
Armageddon nauwelijks nodig was. Watts order om mijnbouw toe te laten in
Bob Marshall Wilderness in Montana, een soort heilig gebied voor
natuurbeschermers, drukte iedereen op de noodzaak voor actie. Het aantal
leden van de Sierra Club steeg van 182.000 in 1980 tot 600.000 in het
midden van de jaren negentig. Ook de ondermijning van de Milieuwetgeving
van de jaren zeventig door de regering Reagan werd een belangrijk item.
Ook was in 1981 de doelstelling van de Sierra Club weer herzien. Hij
luidde nu: ‘To explore, enjoy and protect the wild places of the earth,
to practice and promote the responsible use of the earth’s ecosystems
and resources; to educate and enlist humanity to protect and restore the
quality of the natural and human environment; and to use all lawfull means
to carry out these objectives.’ John Muir zou het waarschijnlijk een
nogal omslachtig en weinig poëtisch gevonden hebben, maar het gaf wel aan
wat zijn Sierra Club was geworden: een milieuorganisatie die de hele
wereld tot zijn domein rekende.
Maar ook de oude gevechten, gewoon voor natuurbescherming, hadden nog
hun plaats. Aan het einde van de twintigste eeuw moesten de Everglades,
het waterpark in het zuiden van Florida, beschermd worden tegen oprukkende
voorsteden en wateronttrekking. Dat president Clinton in 1996
Escalante-Grand Staircase National Monument stichtte (monuments kunnen per
presidentiële order worden opgezet) was te danken aan een campagne van de
Sierra Club. In de presidentscampagnes van 1992 en 2000 liet de Sierra
Club, als machtige lobbyorganisatie met 700.000 leden, danig van zich
horen. In 2000 bleef de steun van de Sierra Club voor Al Gore zonder
succes en de benoeming van een industriejurist tot hoofd van het
Milieubureau van de regering Bush, geeft in elk geval aan dat er zeker nog
genoeg werk is voor de Sierra Club. Niet alleen in de brede wereld, nu het
werkterrein van de organisatie, maar ook, en misschien vooral, in de eigen
achtertuin.