Reisverhaal

Van alle beschermde gebieden in Alaska is Denali National Park het best toegankelijk en daardoor ook het drukst bezocht. Maar de grootte van het park en de geringe ontwikkeling ervan maken dat de bezoeker gemakkelijk het gevoel kan krijgen er helemaal alleen rond te lopen – met een grote hoeveelheid dieren.

De rivier die we oversteken, komt van onder een gletsjer vandaan, waarna hij zich over een grindvlakte kronkelt van meer dan een kilometer breed. Het water lijkt een hutspot van rotsen, zo dik en zo grijs dat je niet kunt zien of je volgende stap een paar centimeter of een meter diep zal zijn. Beter is het rekening te houden met een meter. Het water staat hoog vandaag, gezwollen door een paar dagen met ongewoon warm weer in juni, en de stroom is sterk. Til je been op en de stroming gooit je uit balans, laat hem staan en het water vreet de gravel weg waarop je staat en je zinkt in etappes. Ondertussen dreigen de grotere rotsen die tegen je benen knallen je helemaal om te gooien. De rivier maakt zo'n lawaai dat hij lijkt te grommen.

Mijn metgezel en ik grijpen een stuk drijfhout tussen ons in om elkaars stappen te verstevigen en we houden onze ogen gefixeerd op de andere oever om niet uit balans te raken door de hypnotiserende snelheid van de oppervlakte. We slagen erin een paar geulen over te steken, maar in de breedste geul komen we in de problemen. We vechten in de heuphoge stroming. Het is te laat om terug te gaan. De koude verlamt mijn benen, juist nu ik ze het meest nodig heb. Opeens gaan we onderuit. Als mijn zware rugzak me achterwaarts trekt en onder water sleurt, ben ik bang dat het ijswater mijn beenderen tot mineraalgruis zal malen. We sleuren ons naar een steile oever en hangen daar zo lang dat het wel een eeuwigheid lijkt, te koud en te uitgeput om onszelf eruit te hijsen.

Een paar dagen, meer rivieren en een oversteek van een steile helling vol losse rotsen later, komen we in de buurt van McGonagall Pass, tweeduizend meter boven zeeniveau. Daar treffen we een man die in de zon zit bij een dwergwilgje. Zijn lippen zijn gebarsten en bloeden. Frostbite tekent zijn wangen, maar in zijn ogen blinkt een vreemd soort licht en zijn kapotte lippen glimlachen sereen. Hij is zojuist teruggekeerd uit een wereld van avontuur vergeleken waarbij onze onderneming kinderspel is.

Achter zijn rug ligt dat avontuur: de berg is zo enorm dat hij bij mooi weer al het licht aan de hemel lijkt te vangen en bij slecht weer alle wolken. Soms zie je hem boven de wolken torenen, hoog in de stratosfeer, waar je eigenlijk geen massieve rots verwacht. Een landmeter noemde de hoge piek naar William McKinley, die indertijd kandidaat was voor het presidentschap (McKinley was president van 1897 tot 1901). De Athapaskan Indianen hadden een toepasselijker naam: Denali – De Hoge. Met zijn bijna 6.200 meter is er geen hogere top in Noord-Amerika.

De diversiteit van een regenwoud

De Alaska Range kromt zich zo'n duizend kilometer van de Wrangell Mountains naar de Aleutian Range. In het zuidelijk centrale deel Alaska omvat hij Mount McKinley, Mount Foraker van 5.600 meter (de berg die de Indianen Denali's Vrouw noemen), Mount Hunter van bijna 5000 meter en nog een heel arsenaal van indrukwekkende toppen. Dit deel van de Range vormt de ruggegraat van Denali National Park and Preserve. Met vijftien miljoen hectaren iets groter dan de staat Massachusetts, is dit het op drie na grootste onderdeel van het Nationale Park Systeem. Van alle beschermde gebieden in Alaska is dit het meest toegankelijke. Er komen ook de meeste mensen, want naast overweldigende landschappen kunnen bezoekers hier meer verschillende dieren zien dan waar ook.

De hele trip door heb ik het gevoel dat ik onzichtbare drempels overschrijd. Ze zijn het emotionele equivalent van de boomgrens op een gletsjer, waar sneeuw overgaat in blauw ijs, of van de overgang van avondlicht naar alpengloed. Het is dat grensgebied waar avonturen openbaringen worden.

In een of andere naamloze canyon, tijdens een kletterende regen, stap ik rond een rotsuitstulping en tref een wolf, die langzaam stopt en me aankijkt. Zijn blik is open en talmend. Na een tijdje kuiert hij verder in dezelfde rustige tred als tevoren. Ik blijf achter met de herinnering aan zijn ogen, me afvragend waarom ik het gevoel heb dat we woorden hebben gewisseld.

Verderop, in de Kantishna Hills, ontmoet ik Gary Laursen, een botanist aan de University of Alaska. Hij weet al de namen van de sterren, bellen, trompetten en pluimen die de toendra om ons heen kleur geven: Lapland rosebay, bearberry, alpine azalea, bog rosemary… De schaduw van Mount McKinley maakt dat deze wilde bloemen des te fragieler eruitzien, maar voor Gary ligt het avontuur onder hun blaadjes. 'Biologen hebben eens een stukje van een vierkante centimeter uit een toendra gesneden en troffen daarin zestien verschillende soorten mos', zegt hij. 'De diversiteit onder je voeten is hier net zo groot als die in een tropisch regenwoud.'

Meer begrip van hoe de natuur in elkaar zit, dat is een van de dingen waarvoor we Denali hebben. Daarom is het park uitgekozen als een United Nations International Biosphere Reserve. Tegelijkertijd is Denali bedoeld om bezoekers 'plezier te bieden'. Mount McKinley Park werd gesticht in hetzelfde jaar als de National Park Service, in 1917. In 1950 bezochten minder dan zesduizend mensen het park. Sinds 1995 zijn het er meer dan 600.000 per jaar. Dat roept de vraag op hoeveel het park kan verdragen. Terwijl vlakbij de hoofdingang nieuwe hotels, restaurants, winkels en woonhuizen opschieten, stellen de managers van Denali voor om wegen en diensten aan te leggen naar de meer afgelegen gedeelten van het grotendeels onontwikkelde park. De politici in Alaska zien graag zoveel mogelijk toeristen, in de hoop dat grote aantallen bezoekers de teruggelopen inkomsten uit de olie kunnen goedmaken.

'We staan voor keuzen waarmee veel parken in de 48 andere staten misschien vijftig jaar geleden werden geconfronteerd', zegt Superintendent Russ Berry. 'We hebben de kans om het goed te doen.' De besluiten die nu genomen worden, zullen de gang van zaken in Alaska's minder bekende parken be‹nvloeden en ook die in de andere staten. Het parksysteem mag 'het beste idee [zijn] dat de Verenigde Staten ooit had' (zie Amerika 9901), maar het land heeft nooit precies vastgesteld wat het wil met zijn parken.

Niet per auto bereikbaar

Dat was geen vraag voor de stichter van Denali, de naturalist Charles Sheldon. Hij wilde bescherming van de prachtige kuddes dieren die hij hier zag tussen 1906 en 1908. Jagers verkochten het vlees aan de mijnbouwers in de stadjes en hij was bang voor slachtpartijen als de voorgestelde spoorlijn van Fairbanks naar Anchorage klaar was. Sheldon was rijk. Hij had goede contacten en haalde het Congres over om meer dan 3,5 miljoen hectaren te beschermen die lagen tussen de top van de Alaska Range en een tweede bergrug, de Outer Range.

Overal in het park zijn sporen van dieren te vinden. In mei gaan de kariboes via aloude routes de bergen op, waar ze het rotsachtige terrein delen met de Dall-schapen, om hun kalveren te baren. De migratie dient waarschijnlijk om roofdieren te ontlopen, maar ook omdat de kariboe aan de rand van de terugtrekkende sneeuw voedzame, nieuwe twijgjes vindt en de wind de zwermen insecten weghoudt. Niet altijd, want terwijl ik uitrust, tuur ik door een wolk van bijtvliegjes en muggen naar een stapel rotsen in het midden van een sneeuwveld. Even later staan een paar rotsblokken op en schudden hun vacht. Het zijn een stuk of vijftig kariboes, die proberen de hordes insecten te ontvluchten op de koele, witte sneeuw.

In 1922 werd Mount McKinley National Park uitgebreid naar het oosten, tot aan de Nenana River, om een gedeelte van de spoorweg te omsluiten en ruimte te scheppen voor een hoofdkwartier van het park. Wonder Lake, in het westen, werd in 1932 toegevoegd. Toeristen konden nu per auto de 140 kilometer afleggen langs de noordelijke zijde van de Alaska Range. Alleen moesten ze hun auto per trein naar het park vervoeren, aangezien er geen wegen in de nabijheid waren.

De dichtstbijzijnde weg vanuit Denali naar het westen ligt nog steeds pas ergens bij St. Petersburg, een wereld verderop. In 1972 werd echter een keurig bestrate vierseizoenenweg geopend tussen Fairbanks en Anchorage, langs de oostzijde van het park. Het aantal bezoekers verdubbelde onmiddellijk. Maar met het schrikbeeld van Yosemite in het achterhoofd namen de managers van Denali een aantal maatregelen om de problemen van te veel drukte te vermijden.

In het visitor center vertelt ranger Deb Greene me dat veel mensen hun werkwijze niet begrijpen. 'Mensen verwachten dat ik ze vertel welke route te nemen en waar te kamperen, net als rangers in de andere parken.' Maar de backcountry heeft hier geen vaste routes. Geen kampeerplaatsen of richtingwijzers. Geen aanwijzingen om een rivier over te steken. Je moet Denali op eigen houtje veroveren, zoals de eerste avonturiers het deden.

Beren en dames van plezier

Een gewaagde maar gouden greep was het verbod op priv‚-auto's op de weg naar Wonder Lake. De eerste 25 kilometer naar Savage River zijn wel toegankelijk, maar daarna gaat het met een shuttlebus. Je kunt uitstappen waar je maar wilt, als het maar minstens een halve mijl is van een plek waar dieren zijn gesignaleerd. Ben je klaar met de kariboe, moose en andere natuur, dan steek je je hand op om weer terug te rijden.

Of je kunt gewoon in de bus blijven zitten, je ogen uit je hoofd kijken en de chauffeur laten vertellen over het park. Dan hoor je over James Wickersham, een rechter uit Fairbanks die de eerste poging ondernam om de High One te beklimmen. Vanuit het noorden bereikte zijn groep de basis van een ijsmassa die nu de Wickersham Wall heet: meer dan drieduizend meter steil omhoog. Wickersham probeerde het een stukje, maar draaide al snel weer om. Op de terugweg door de Kantishna Hills, ten noorden van Wonder Lake, stopte hij bij een paar riviertjes om naar goud te zoeken. De rechter vond genoeg voor een paar claims. Tegen 1905 zat de hele Kantishna vol met goudzoekers en in 1906 was het alweer bijna voorbij. De enigen die er rijk van werden, zegt men, waren de dames van plezier.

De bus arriveert bij Eielson Visitor Center, meer dan honderd kilometer van het hoofdkwartier. De tocht heeft bijna vier uur geduurd, inclusief halt houden voor het wild. Eielson is gebouwd op een steile heuvelwand en kijkt uit over een geweldige vlakte van spetterend rivierwater en licht, de Thorofare Pass. In het westen ligt de eindrand van de vijftig kilometer lange Muldrow Glacier, waar groene wilgen en populieren uit de eindmorenen steken, en daarboven torent de High One. Terwijl de ranger zijn groep verzamelt voor een discovery hike verschijnt een rode vos en struint een kudde kariboes door de parkeerplaats. Hoeven en camera's klikken.

Op de terugweg stopt onze bus voor een grizzly met drie cubs op de Sable Pass, een gebied waar de beren de eerste rechten hebben en wandelen niet is toegestaan. Dit gezinnetje eet gras en een lange witgekleurde plant, Boykinia, in een net ontdooide weide. De cubs zijn bruin. Ma beer draagt een klassieke Toklat-jas: een gouden huid met een zilveren glans en bruine poten met een roodachtige gloed. De cubs spelen en dartelen met hun moeder.

Een labyrint vol valkuilen

Zo groen zag het er in maart niet uit, toen ik met parkbiologe Melanie Heacox op bezoek ging bij rangers Al Smith en Gary Koy in het ranger station van Wonder Lake. Een storm had een meter nieuwe sneeuw gedumpt op een toch al dikke sneeuwlaag. De wind blies de sneeuw hoog op tegen de ramen van de hut en zorgde voor ijspegels aan de dakranden. We vertrokken voor een routinetrip met drie hondenslee‰n naar het hoofdkwartier. Denali is het enige park waar nog regelmatig met honden wordt gepatrouilleerd.

Onder normale omstandigheden duurt zo'n tocht niet meer dan drie dagen. Maar omdat we met onze sneeuwschoenen de weg moesten banen voor de honden, deden we er twee weken over. Perfect. We hadden geen haast om dit wilde land weer te verlaten. Witte Dall-schapen bekeken ons vanaf hun winderige kliffen. Nog witter waren de sneeuwhoentjes die voorbijsuisden als levende stukken sneeuw. 's Nachts hoorden we zingen: waren het onze honden of waren het misschien wolven – wie zal het zeggen? Elke dag bracht nieuwe patronen van witte bergen die langzaam en eindeloos voorbijtrokken.

Begin april ging ik verder naar het zuidelijk deel van de Alaska Range, aan de kust. De temperaturen zijn hier niet zo laag, maar er valt nog meer sneeuw. Een sneeuwvliegtuig zette me af bij het bovenstuk van de zestig kilometer lange Ruth Glacier, ‚‚n van de zeventien ijsrivieren die van de High One afkomen. Ik deed mijn ski's aan, klikte het touw vast tussen mijzelf en mijn gidsen Diane en Brian Okonek, en daar gleden we.

Al snel kwamen we door de Great Gorge, waar de gletsjer granieten massa's heeft opgeduwd en heeft gekraakt in een van de meest spectaculaire verzamelingen rotswand in de wereld – een soort Grand Canyon zonder richels. De oostkant van Mount Dickey steekt als een muur 1500 meter steil de hoogte in.

Een tijdje zag ik haast te veel om allemaal in me op te nemen. Opeens maakte de Ruth Glacier een scherpe bocht en brak op in velden met scheuren van de ene naar de andere kant. Net toen we daar aankwamen, begon het te sneeuwen. Zo stond ik daar ploeterend op ski's over dunne ijsribben, mijn rugzak de ene kant op leunend, de slee die ik meezeulde me de andere kant op trekkend. Het enige dat ik zag, waren de blauwe gaten die aan de andere kant gaapten. De volgende dag zou met sneeuw gevulde mist het onderscheid tussen lucht en grond helemaal uitwissen. Mijn gezelschap leek in de lucht te zweven, ergens aan het einde van de touwen. We zagen ravijnen pas als onze ski's er half overheen staken en soms zagen we ze niet tot we erin vielen. In zeven uur van omhoog en omlaag klauteren rond diepe scheuren, met lawines om ons heen, kwamen we misschien een kilometer of twee vooruit.

Unieke omstandigheden

Twee dagen zaten we in de witte mist en ik kreeg het gevoel dat ik wandelde in een kristallen labyrint vol valkuilen. Diane haalde gewoon haar schouders op en zei: 'Dit is niet echt slecht weer voor dit gebied. Het is gewoon weer.'

Op de ochtend dat we ons eindelijk over Ruth hadden heengewerkt om de Tokosha Mountains over te steken, veranderde alles. De wereld kwam terug. Hij sprankelde en spetterde. Hij had duidelijke lijnen. Wonderlijker nog: levende wezens doken eruit op, zoals de zwarte beer die ons vanaf een afstandje aanzag. Het duurde niet lang of we liepen in T-shirts door de bosjes met elzen en berken waar de vlinders zich laafden. Paren trompetzwanen kwamen tevoorschijn om het eerste open water in de Tokostina Valley te claimen voor hun nesten. Het zou nog weken duren voordat ergens groen was te zien, maar ik voelde de komst van de lente intenser dan ik in lange tijd had meegemaakt.

Ik begon me te realiseren hoe enorm en hoe gevarieerd Denali is. Het ranger station voor het zuidelijk deel ligt buiten het park, in Talkeetna. Hoewel er niet veel mensen zijn die in dit deel van Denali komen wandelen, krijgen de vliegtuigjes het steeds drukker. De meeste beklimmers van Mount McKinley laten zich naar basiskampen vliegen, waardoor het slaperige dorp na de winter ontdooit tot een bijenkorf van opgewonden, geobsedeerde lui die allerlei talen spreken.

Nadat hij McKinley in 1942 had beklommen, leidde cartograaf Bradford Washburn in 1947 een expeditie met zijn echtgenote Barbara, de eerste vrouw die de top bereikte. Daarna begon hij een door de National Geographic Society gesponsord project dat de bergtop in kaart bracht. Vanuit het vliegtuig zag hij verscheidene nieuwe mogelijkheden om de top te bereiken. In 1951 nam hij de West Buttress-route, die nu wordt gevolgd door drie van de vier klimmers. Tegenwoordig beginnen ieder jaar meer dan duizend mensen aan de klim, waarvan de helft de tocht volbrengt.

Voordat ze vertrekken, moeten klimmers een lezing over veiligheid aanhoren van de Denali Rangers. 'We zitten in unieke omstandigheden', vertelt de ranger me. 'We bevinden ons hier op niet meer dan honderd meter boven zeeniveau en al ligt de top van McKinley maar honderd kilometer ver weg, hij is wel meer dan zesduizend meter hoger. Een redder kan nog zo fit zijn, als je op die extreme hoogten in de problemen komt, kan hij niets voor je doen. De klimrangers patrouilleren dan ook vanuit een kamp op ongeveer drieduizend meter hoogte. De meeste klimmers komen hen minstens ‚‚n keer tegen. 'We kunnen een klein apparaatje aan de vinger klemmen en in vijftien seconden aflezen wat de zuurstofopname van het bloed is – dat is een goede indicator van hoe iemand heeft gereageerd op de hoogte', gaat hij verder. 'Het aantal klimmers op McKinley is enorm gestegen, maar het aantal dat gered moest worden, is gelukkig even hard gedaald.'

Met snowmobile op jacht

Toen president Carter in 1980 een aantal parken stichtte in Alaska, verdriedubbelde de omvang van Denali. Wat erbij kwam, vergde deels een ander soort bescherming, namelijk van de normale manieren van leven hier, en daarbij hoorde snowmobiling, stropen, jagen en vissen. Dat mag ook in twee gebieden naast het park die in een National Preserve liggen, waar een ander regime geldt.

Zo'n systeem heeft ironische kanten. Als een ranger je betrapt op het strooien van granola voor een gaai, kun je een bon krijgen voor het verstoren van de natuurlijke balans. Maar je kunt wel op een snowmobile springen om op grizzlyjacht te gaan. Ongeveer driehonderd bewoners, vaak van elders afkomstig, gelden als beroepsjagers die ook in het park mogen jagen en stropen. Zo zijn er ook stukken naar de Indianen gegaan en hebben sommige eigenaren niet verkocht aan de overheid maar aan speculanten. Ook werd in 1980 land geannexeerd waarop goudclaims lagen.

Sinds een rechtszaak door de Sierra Club in 1985 moeten commerci‰le mijnen in het park zich houden aan strikte milieunormen. Erg veel mag nu niet meer. In het verleden heeft mijnbouw de kreken van Kantishna vervuild met arsenicum en lood.

Voorlopig is de toegang tot Denali nog beperkt, simpelweg doordat er vrijwel geen wegen zijn. In het hoogseizoen is het goed mogelijk dat u een of twee dagen moet wachten op een plaats in de shuttlebus. Denali onderzoekt of men het zuidelijke deel moet openen, met bijvoorbeeld een visitor center in Talkeetna of nabij Denali State Park, dat zelf een goed systeem van wandelpaden heeft en spectaculaire uitzichten biedt op de Alaska Range. De meeste natuurliefhebbers betogen dat Denali een plek moet blijven waar de natuur in zijn meest pure vorm kan worden genoten – en dan moet je de toegang niet al te gemakkelijk maken.

Vlak als een biljartlaken

Dat dit park kwetsbaar zou zijn, is sowieso een raar idee. Het is zo enorm groot. Sommige rangers die hier al jaren werken, zijn nog nooit in de noordwesthoek geweest, het gebied rondom Lake Minchumina. Hier is het park dat beroemd is vanwege zijn Mount McKinley, zo vlak als een biljartlaken, kilometer na kilometer, en bezaaid met meertjes.

De toendra waarop ik in de hoge gebieden van Denali wandelde, veranderde wekenlang van kleur tot het hele land de vuurkleur kreeg van de middernachtzon of van de regenbogen die over de noordzijde van de Alaska Range marcheren als er regenstormen overheen komen. Nu beginnen ook de bladeren in het laagland van kleur te veranderen. De taiga is goudkleurig als Toklat-grizzlies, als goudklompjes; rood als de cranberries, vossen, steurzalm. Dichter bij het leven in een droomwereld ben ik nooit geweest.

Grote aantallen trompetzwanen verzamelen zich in de baaien van Minchuma, zich voorbereidend op de jaarlijkse vlucht naar het warme zuiden. Sandhill-kraanvogels uit Siberië vliegen voorbij met klaroenstoten, op weg naar het zuiden. Op een gegeven moment vliegen er meer dan driehonderd op van het meer, als engelen opgestuwd door een wervelstorm, hoogte winnend voor hun lange reis over de verre Alaska Range.

Zelf ga ik straks ook die kant op. Ik had hier veel discussies over de problemen van Denali en hoorde talloze voorstellen voor verbeteringen, maar het park bood me alles wat je je bij een wildernisgebied kunt voorstellen. Het bood me meer dan ik had kunnen hopen: nieuwe manieren om dingen te zien, te voelen en te ervaren, direct ontleend aan het contact met deze grandioze natuur. Ik zie niet hoe we deze plek erg veel beter kunnen maken. Laten we maar proberen hem te houden zoals hij is. Dat is moeilijk genoeg.