De Smithsonian Museums aan de Mall in Washington DC
Midden in de Amerikaanse hoofdstad ligt een groep musea die de bezoeker zo’n beetje alles biedt wat er maar in het land te vinden is op historisch, cultureel en sociologisch gebied. Van dinosaurussen tot de eerste telefoon, van verkiezingen tot Rubens, van Rodin tot insekten: de Smithsonian heeft het allemaal.
Door Esmée Quodbach
Het houten kunstgebit van George Washington, het zakkompas dat de ontdekkingsreizigers Lewis en Clark gebruikten, Hillary Clintons favoriete feestjurk: alle drie behoren ze tot de schatten van het National Museum of American History. Ook de allereerste typemachine, de verweerde bokshandschoenen van Mohammed Ali en de Star Wars-robots C-3PO en R2-D2 maken deel uit van deze intrigerende verzameling. Duizenden, misschien wel tienduizenden voorwerpen zijn tentoongesteld in dit curiositeitenkabinet aan de Mall in Washington, dat een onderdeel vormt van de beroemde Smithsonian Institution.
De argeloze bezoeker die zich heeft voorbereid op een rustige middag in een stil museum, komt hier in eerste instantie bedrogen uit. In Amerika is het verleden niet automatisch een serieuze aangelegenheid: geschiedenis moet ook, of misschien wel vooral, entertaining zijn. In de grote entreehal van het Museum of American History heerst dan ook eerder de sfeer van een pretpark dan van een stoffige studeerruimte: tientallen schoolkinderen buitelen pratend en lachend over elkaar heen, terwijl groepen toeristen uit alle windstreken van de Verenigde Staten luidruchtig hun weg zoeken. Het Amerikaanse volkslied, The Star-Spangled Banner, schettert uit de luidsprekers.
Twee zaken die nauwelijks iets met elkaar te maken hebben, vragen de aandacht van de bezoekers in de entreehal van dit museum voor Amerikaanse geschiedenis: een gigantische beschadigde Amerikaanse vlag met 15 sterren en een slinger van Foucault. De vlag blijkt de èchte Star-Spangled Banner te zijn die Francis Scott Key in 1814 inspireerde tot het schrijven van een vaderlandslievend gedicht. De woorden die hij destijds schreef vormen nu de tekst van het volkslied dat door de museumhal schalt. De slinger van Foucault die pal voor de vlag traag zijn ronde draait, is een restant uit de tijd waarin het museum nog het Museum of History and Technology heette. De slinger mocht blijven hangen na de naamsverandering, hoewel hij weinig verband houdt met de geschiedenis van de Verenigde Staten.
Niemand zal snel verveeld raken in het Museum of American History. Er is veel te leren, veel te zien en veel om je over te verbazen. Je kunt je serieus verdiepen in het leven van de vroege settlers in Delaware, in de geschiedenis van de Iroquois Indianen, of in het lot van de zwarte slaven op de zuidelijke plantages. Talloze historische objecten – kleding, keramiek, meubilair – illustreren het alledaagse leven in het Amerika van vroeger, en complete interieurs zijn gereconstrueerd om de oude geschiedenis weer tot leven te wekken.
Maar je kunt ook voor iets luchthartigers kiezen. Bijvoorbeeld door een rondleiding te volgen door het populairste onderdeel van dit museum: de expositie over Amerika’s First Ladies. Hier luister je naar anekdotes over `Lemonade Lucy’ Webb Hayes die de alcohol op het Witte Huis in de ban deed, en je hoort Eleanor Roosevelt een van haar beroemde radiopraatjes houden. Je ziet trouwjurken en inauguratiejurken en je kunt zelfs een deel van het omstreden wit-met-rode servies zien, dat Nancy Reagan voor 200.000 dollar aanschafte, toen zij als First Lady de presidentswoning bestierde. In ditzelfde museum kun je oude locomotieven bestuderen, een tattoo shop voor zeelieden bezoeken of een prachtige stradivarius bewonderen.
En als je moe bent van alle indrukken en van alle verhalen die de voorwerpen je vertellen, kun je je ook nog overgeven aan de nostalgie. In een echte negentiende-eeuwse icecream parlor kun je mijmeren over het Amerika van jaren her, terwijl je je te goed doet aan een ouderwetse banana split. Ten slotte kun je zelfs je ansichtkaarten naar het thuisfront geheel in stijl versturen: in het Museum of American History bevindt zich het oude postkantoortje van het gehucht Headsville in West-Virginia. Hier wordt alle post, voordat hij wordt weggestuurd, met de hand voorzien van het unieke stempel Smithsonian Station.
Curieus besluit
Hoe zou James Smithson, de inmiddels vrijwel vergeten grondlegger van de Smithsonian Institution, over dit museum hebben geoordeeld? Smithson, een Britse wetenschapper, verklaarde in 1826 in zijn testament dat zijn fortuin na zijn dood zou toevallen aan Washington, DC, destijds al sinds een paar decennia de hoofdstad van de Verenigde Staten. Smithsons besluit was zonder meer curieus: de Brit had nooit één voet op het Amerikaanse continent gezet! Als bastaardzoon van de eerste hertog van Northumberland had hij echter veel geleden onder de bekrompen Engelse moraal. Hoe Smithson ook uitblonk als wetenschapper – het mineraal smithsoniet werd zelfs naar hem vernoemd – hij had zich in zijn vaderland nooit kunnen ontworstelen aan de vooroordelen van de gevestigde orde ten opzichte van zijn buitenechtelijke afkomst. Hij had het kasteel van zijn voorouders, de Northumberlands, nooit mogen betreden, en was nooit geaccepteerd in de hogere kringen van de Britse society.
Aan de andere kant van de oceaan, ver weg van het benepen Engeland, zou na zijn dood, zo was Smithsons wens `in Washington, onder de naam Smithsonian Institution een genootschap worden opgericht voor de bevordering en de verbreiding van kennis onder de mensheid’. `Mijn naam’, zo schreef Smithson vol overtuiging in zijn testament, `zal voortleven in ieders geheugen, als de titels van de Northumberlands (…) allang zijn uitgewist en vergeten.’
Twaalf jaar na de dood van de Brit werd de stad Washington op de hoogte gebracht van het feit dat Smithson zijn kapitaal van meer dan een half miljoen dollar – in die tijd een gigantisch bedrag – aan haar had nagelaten. Na veel geruzie over en weer besloot het Congres in 1846 om met Smithsons geld een genootschap op te richten dat een uiterst nobele, maar tegelijkertijd tamelijk vage doelstelling had, en wel `de bevordering van de wetenschap’. Moest er nu een universiteit, een bibliotheek, een arboretum of een observatorium in Washington komen? Uiteindelijk werd besloten om een wetenschappelijk instituut te bouwen. Bovendien legde men vast dat geen enkele tak van onderzoek door de Smithsonian Institution van het streven naar kennis zou worden uitgesloten.
Symbool
Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw vestigden de kersverse medewerkers van deze ambitieuze organisatie zich in het in Washington opgetrokken hoofdkwartier. Een waar sprookjeskasteel, een grootse, donkerrode, middeleeuwse burcht met torens, kantelen en glas-in-loodramen, was verrezen aan de Mall, op loopafstand van het Capitool. Onmiddellijk wist dit markante centrum voor wetenschappelijk onderzoek zich een bijnaam te verwerven: The Castle werd het in de volksmond genoemd, een naam die ook vandaag de dag nog wordt gebruikt. Dit opvallende rode kasteel werd onmiddellijk het symbool van de Smithsonian Institution, en zou dat door de jaren heen ook blijven. In de begintijd bevonden alle kantoren, laboratoria en de twee kleine museumpjes van de organisatie – één voor wetenschap en één voor kunst – zich in dit ene gebouw. De eerste secretaris van de organisatie woonde bovendien met zijn familie in de grootste toren, terwijl hij elders in het gebouw experimenten verrichtte met elektriciteit en magnetisme.
Tegenwoordig is The Castle nog steeds het administratieve hoofdkwartier van de Smithsonian. Maar de onderzoekslaboratoria zijn verdwenen, evenals de woonvertrekken en de twee kleine musea. Het gebouw is te klein geworden. In de eerste decennia van het bestaan van de organisatie kreeg ieder voorwerp dat aan haar bezit werd toegevoegd nog een plekje in het kasteel. Wetenschappelijke instrumenten, schilderijen van obscure en minder obscure schilders en collecties mineralen werden onbekommerd in de achterkamers van de rode burcht in Washington opgeslagen. The Nation’s Attic – `Amerika’s Rommelzolder’ – werd het gebouw in die jaren ook wel genoemd.
Maar aan deze situatie kwam een abrupt einde na de grote tentoonstelling, de zogenoemde Centennial Exhibition, die in 1876 plaatsvond in het nabijgelegen Philadelphia. Deze hele tentoonstelling – een soort ode aan het Amerika van de late negentiende eeuw – werd door de overheid aan de Smithsonian cadeau gedaan. Maar liefst zestig treinwagons, volgeladen met technische apparaten, huishoudelijke voorwerpen en Victoriaanse kunst en kitsch reden naar de hoofdstad. Het rode kasteel kon vanaf dat moment onmogelijk langer dienen als opslagplaats. Een nieuw nationaal museum werd pal naast het hoofdkwartier van de Smithsonian Institution gebouwd om de nieuwe collectie te huisvesten. In 1881 werd het Arts and Industries Building geopend, een kleurrijk, puur Amerikaans-Victoriaans fantasiegebouw, een perfect omhulsel voor de unieke verzameling Americana die er ook tegenwoordig nog te zien is.
Door de jaren heen is het karakter van de Smithsonian Institution – grotendeels onbedoeld – veranderd. Er wordt weliswaar nog steeds, geheel in de geest van grondlegger James Smithson, wetenschappelijk onderzoek verricht, maar de nadruk ligt nu op de educatie van het publiek, en dus op het verantwoord tonen van de enorme collecties, die inmiddels bestaan uit een slordige 137 miljoen voorwerpen! Hoewel het bezit van de Smithsonian allang niet meer onder één dak is opgeslagen, bevinden de topverzamelingen zich nog steeds aan de Mall in Washington, in de onmiddellijke nabijheid van The Castle.
De imposante grote zaal van het hoofdkwartier functioneert tegenwoordig als informatiecentrum. De Mall, de brede groene wandelavenue die zich uitstrekt vanaf het Capitool naar het Washington Monument, is in minder dan anderhalve eeuw door toedoen van de Smithsonian Institution zowel een waar paradijs als een heuse nachtmerrie voor de museumbezoeker geworden. Ondanks het feit dat maar een klein gedeelte van het gigantische bezit daadwerkelijk te zien is, staan hier, op loopafstand van elkaar, inmiddels acht belangrijke musea die bij de organisatie horen.
Maar het uiterlijk van de gebouwen verraadt op het eerste gezicht weinig. Wat ìs er allemaal te zien? Waar kun je het beste beginnen? Op een willekeurige door-de-weekse dag lopen talloze gedesoriënteerde toeristen met hun vragen het rode kasteel binnen. In twee theaters worden video’s vertoond die hen enigszins wegwijs maken in deze wereld van wetenschap, kunst en curiosa. Daarnaast zijn er interactieve touch-screen-programma’s over de verschillende instellingen en de speciale activiteiten van de Smithsonian. Maar ook baliemedewerkers helpen de dolende bezoekers op weg die een paar uur of een paar dagen in de musea op de Mall willen besteden.
`Waar zijn de dinosaurussen?’, wil een moeder met twee kinderen uit Florida weten. `Museum of Natural History? En de Insect Zoo, is die daar ook?’ Het antwoord luidt bevestigend: zowel de imposante skeletten van prehistorische beesten als het bizarre dierentuintje vol krioelende kakkerlakken, duizendpoten en andere insekten zijn daar te vinden. `Waar kan ik de Hope Diamant zien?’, vraagt een dame uit Illinois. Ook deze edelsteen, de grootste blauwe diamant ter wereld, die al zijn vorige eigenaars ongeluk bracht, is, samen met talloze andere edel- en sierstenen, tentoongesteld in het vooral bij schoolklassen uitermate populaire Museum of Natural History. `En waar is de Flyer?’, informeert een echtpaar uit Indiana naar het vliegtuig waarmee de gebroeders Wright de eerste geslaagde gemotoriseerde vlucht maakten. Bij al die andere iconen uit de lucht- en ruimtevaart, natuurlijk: in het National Air and Space Museum.
Van alle musea in de stad – of misschien zelfs in heel Amerika – trekt dit laatste museum verreweg de meeste bezoekers. Van buiten lijkt dit gebouw nog het meest op een enorme hangar; binnen vergapen zich ieder jaar bijna tien miljoen enthousiastelingen aan de honderden historische vliegtuigen en raketten die overal in deze ruimte hangen en staan. Het is er een drukte van belang – altijd, zeggen de informatrices. En, inderdaad: vooral mannen lopen hier warm voor. `Dit is de ultieme jongensdroom’, verzucht een Nederlandse toerist uit Breukelen. Dagenlang zou hij hier wel kunnen ronddwalen: `Ze hebben echt alles!’ Hij heeft de Spirit of St. Louis gezien, het vliegtuig waarmee Charles Lindbergh als eerste de Atlantische Oceaan overstak, en hij heeft zich verbaasd over het fragiele uiterlijk van de capsule van de Apollo 11, de eerste raket die op de maan landde in 1969. Hij heeft het eerste Amerikaanse ruimtevaartlaboratorium bezocht en de omstreden Enola Gay Exhibit, de zwaar gecensureerde expositie over de Amerikaanse bommenwerper die de atoombom op Hiroshima liet vallen. En hij vervolgt zijn weg door het museum, er is nog zoveel te zien…
Buiten, vóór het Air en Space Museum, is het al even druk. T-shirtverkopers brengen hun waar aan de man, en er zijn ijsjes en sandwiches te koop. Toeristen rusten uit op de groene bankjes onder de bomenrij, slenteren over het gras, terwijl joggers en brisk walkers voorbij snellen. Een dakloze bedelt, zonder veel succes: `Please, I am so hungry, man…’ Verderop houdt een bleek hippiemeisje een hongerstakin; `The Pope is the Antichrist!’ deelt haar spandoek mee. En ondertussen speelt Jammin’ J.D. Hawkins vlak bij de elegante Freer Gallery of Art onafgebroken op zijn dwarsfluit, begeleid door een enorme ghettoblaster. De tonen van Vivaldi laat hij naadloos overgaan in de melodie van The Flintstones. Kan het Amerikaanser?
Serene kalmte
De Freer Gallery of Art, het oudste kunstmuseum van de Smithsonian Institution, heeft een wat rustiger karakter dan de meeste musea aan de Mall. Hier is het nooit echt druk; er heerst een haast serene kalmte in de kleine zaaltjes. Prachtige oosterse prenten, gestileerde vazen en kleurrijke kamerschermen staan er om bewonderd en bestudeerd te worden. Ook een mooie collectie Amerikaanse schilderijen – opgebouwd rond het werk van James McNeil Whistler – is hier te zien. Charles Freer, een schatrijke industrieel uit Detroit, stond zijn schitterende verzameling Aziatische en Amerikaanse kunst al aan het begin van deze eeuw af. De behuizing van zijn collectie wilde hij laten ontwerpen door de beroemde architect Stanford White, maar deze werd onverhoopt doodgeschoten. Freer besloot daarop om `deze zaak niet meer met een architect af te handelen’ en ontwierp het harmonieuze museumgebouw deels zelf.
Een van de pronkstukken uit Freers collectie is de raadselachtige, groen-met-gouden Peacock Room, een eetkamer met een bijzondere geschiedenis. Het vertrek bevond zich oorspronkelijk in Londen, in de woning van de scheepsmagnaat Leyland, die net als Charles Freer een van de grote opdrachtgevers van de eigenzinnige kunstenaar Whistler was. In 1876 had Leyland Whistler toestemming gegeven tijdens zijn afwezigheid van een paar maanden wat kleine veranderingen aan te brengen in zijn eetkamer: de kunstenaar zou het behang wat bijwerken met goudverf. Maar Whistler hield zich niet aan die eenvoudige opdracht. Hij sloeg volledig op hol: overal in de kamer schilderde hij op oosterse kunst geïnspireerde pauwen. Pauwen verschenen op de luiken voor de ramen, pauwen verschenen op de deur en pauwen verschenen op de muren. Zelfs het plafond van het vertrek werd één groot veld van pauweveren in donkergroen met glanzend goud.
De kunstenaar zelf was enorm ingenomen met zijn schepping, maar zijn `opdrachtgever’ was razend toen hij zag wat Whistler had aangericht. De kunstenaar – tot op dat moment een goede vriend – werd het huis uitgegooid, en Leyland betaalde uiteindelijk maar de helft van het bedrag dat Whistler eiste. Toch liet hij de door hem zo verafschuwde Peacock Room tot aan zijn dood precies zoals Whistler hem had achtergelaten… Charles Freer vond de Peacock Room meteen prachtig toen hij hem zag, en kocht het vertrek aan het begin van deze eeuw. Na zijn dood werd de kamer van zijn woonhuis naar het museum overgebracht, waar hij nu alweer jarenlang te zien is. Een tijdlang stapten er zelfs èchte pauwen rond op de patio van de Freer Gallery, als levende eerbewijzen aan Whistlers vreemde maar magnifieke uitspatting!
Klein en intiem
De Freer Gallery geeft ook toegang tot een van de nieuwste musea aan de Mall: de Arthur M. Sackler Gallery, genoemd naar de medicus en kunstverzamelaar die meer dan duizend Aziatische topstukken aan de Smithsonian gaf. In dit museum, dat in 1987 werd geopend, worden samen met Sacklers schenking voorwerpen uit Azië getoond die de Smithsonian al jaren in zijn bezit had, maar nooit eerder kon tonen.
Het National Museum of African Art, dat ernaast ligt, opende iets later. Het is het enige museum in de Verenigde Staten dat zich richt op de culturen van Afrika. Beide musea liggen grotendeels onder de grond, en ze zijn klein en intiem, vergeleken met de andere overrompelende `toonpaleizen’ die in hun nabijheid liggen. Boven de ondergrondse museumzalen ligt de bloementuin van de Smithsonian Institution, de Enid A. Haupt Garden, een ideale plaats om te lunchen of zomaar even te zitten.
Een andere bijzondere picknickplek, de beeldentuin van het Hirschhorn Museum, ligt hier dichtbij. Rodins indringende Burgers van Calais, een speelse mobiel van Calder en een serie robuuste vrouwebeelden van Matisse staan bij weer en wind in de openlucht, in een decor van dennebomen en lage muurtjes, omgeven door andere topstukken uit de Hirschhorn-collectie. Een deel van de sculpturen is onzichtbaar vanaf de Mall, omdat de beeldentuin wat lager dan het straatniveau is aangelegd. Dat is met opzet zo gepland, heeft een cynicus weleens beweerd, om de passerende Congres-medewerkers de aanblik van deze soms provocerende moderne kunst te beparen!
Maar voor de liefhebbers is de tuin nog maar het begin. Meer moderne kunst – beelden èn schilderijen – bevindt zich in het opvallende, cylindervormige gebouw erachter, in The Spaceship Building, zoals het Hirschhorn Museum ook wel wordt genoemd. Abstracte werken van Piet Mondriaan, drip paintings van Jackson Pollock en color fields van Barnett Newman – ze maken allemaal deel uit van de collectie die de selfmade multimiljonair en kunstverzamelaar Joseph Hirschhorn in 1976 aan de Smithsonian naliet. Behalve kunst biedt het Hirschhorn Museum ook nog een prachtig panorama over de Mall. Vanaf de tweede verdieping kijk je door een muur van glas uit over de brede avenue en een aantal Smithsonian Museums.
James Smithson, de Engelsman die nooit één voet in de Verenigde Staten heeft gezet, kan tevreden zijn, denk je, onder de indruk van wat je ziet: zijn naam leeft voort in de schatkamers van Amerika.