Provincetown, partytown

Ik bevond mij op de Highway 6, zo'n 16 kilometer Cape Cod op, en reed oostwaarts naar het eind van het continent. Toen ik op mijn snelheidsmeter keek, realiseerde ik mij dat ik te hard reed. Haren-wapperend, luchtdoorklievend, rijbewijs-inbeslagnemend hard. Ik racete naar 's land eind, naar Provincetown. Waarom? Ik probeerde vergeefs Amerika te ontlopen.

Ik had een rondrit gemaakt door New England, verreweg de meest beschaafde staat in de VS. Er heerst een soort noordelijke koppigheid, een soort Yankee scepsis die het ergste van de zotheid van het land afweerd. Dit was niet het drugs-vergeven Miami, het wapendragende Texas of ringweg-gekke Los Angeles. Dit was de Cape Cod, het speelterrein van de oceaan, een paar dagen na Labor Day. De massa's waren naar huis gegaan, het einde-van-de-zomer weer was warm, winderig en helder, en het voelde alsof ik spijbelde van school.

In feite was dat ook zo, ik ontvluchtte iets. Na een paar dagen langs de weg begon ik me wat verdoofd te voelen. Ik was van streek door Amerika's enorme begeerte, zijn eindeloze obsessies. Voor winst. Voor Snacks. Voor onroerend goed. Voor wapens. Voor roem. Voor ongematigd, lukraak en geweldadig gedrag in alle soorten. Ik wilde weg.

Zelfs hier, ver in de Atlantische Oceaan op deze gebogen zanderige landtong, kon ik niet volledig ontsnappen. Toen ik op de Highway 6 de plaats bereikte waar Barnstable links en Hyannis Port direct rechts van mij lagen, gaf ik een ferme trap op het gaspedaal en schoot vooruit.

Het voelde alsof ik spitsroeden liep. Beide plaatsen vormen de achtergrond van de moderne Amerikaanse mythologie; Barnstable als de badplaats die ooit in de ban was van onderwaterterreur in de film Jaws, Hyannis Port als hoofdkwartier van de Kennedy-clan.

Zowel de Barnstable als de Hyannis Port verhalen komen tot een hoogtepunt als het hoofd van de hoofdpersoon -een haai in het ene en een Amerikaanse president in het andere geval- opengeschoten wordt. Het lijkt inmiddels een afgezaagd einde voor de hedendaagse Amerikaanse fabels.

Pas in de kleine plaats Wellfleet, 80 kilometer op de Cape en een goed eind in het beschermde Cape Cod National Seashore gebied, kwam ik tot rust en begon ik het rustiger aan te doen. Commercieel gezien, leunt Cape Cod vrij zwaar op het verleden van haar puriteinse voorvaderen. Maar hier was was de ontwikkeling geringer -minder dure bed-and-breakfast in kolonistenstijl met vlagvertoon en aggressieve adelaars, minder "winkels" die dure antiek, geblazen glas en oude-tijd onzin verkopen.

In Wellfleet zat ik in de zon op de treden van een houten veranda van een buurtwinkel, snoof ik de zeelucht op en keek naar zonverbrande kinderen op fietsen, terwijl ze remmend de gravel voor de winkel lieten opstuiven. Het voelde aangenaam, als iets uit de zomers van mijn eigen small-town jeugd.

In Provincetown was er niets uit mijn jeugdige zomers. "P-town", zoals de mensen het hier kennen, is niet groot; haar bevolking van 3.500 zielen woont grotendeels aan twee parallel aan de zee lopende straten aan het uiteinde van de Cape. Maar Provincetown is niet het hele jaar hetzelfde: in het zomerseizoen groeit haar populatie tot meer dan 50.000. Zelfs nu de vakantie voorbij was, trok één van de laatste mooie weekends van de zomer massa's naar de Cape.

Ook was er niets conventioneels aan deze mensen. Provincetown is de enige plaats waar ik geweest ben, waar meer single-sex paartjes hand-in-hand liepen dan hetero-paartjes.

Ik kuierde Commercial Street af, langs de mottige verzameling verweerde grijze overnaads getimmerde Cape-huizen, keurige boetieks, kunst-galeries, café's, restaurants, smakeloze toeristenwinkels en mooie oude herenhuizen van Provincetown. Ik wist niet zo goed wat ik ervan moest vinden.

Er waren grote aantallen jonge, gespierde mannen die er allemaal hetzelfde uitzagen: kort haar, snor, wijde kaki-shorts en zware arbeiderskisten. Zo nu en dan flaneerde er een extravagante travestiet met pruik en gouden lamé-jurk uitdagend langs.

Eén keer zag ik een groep van vier mannen in werkschoenen en rokken langssjokken. En bijna evengroot als het aantal mannelijke paren was het aantal vrouwelijke; zware kisten waren ook voor de jongere vrouwen de rigueur. 'Ons uitlachen is voor eigen risico,' leken ze te willen waarschuwen. 'We zijn niet zo kwetsbaar als je denkt.'

Maar in Provincetown, de homohoofdstad van de Amerikaanse oostkust, zijn zulke uitingen meer een modekwestie dan lichaamspolitiek. Wat van het stadje de meeste indruk op me maakte, was haar rustige, vriendelijke houding, het ontbreken van Amerika's onzichtbare decor: stress.

Verzadigd van een atmosfeer van sexuele tolerantie, lijkt Provincetown de omhullende angst voor mogelijk geweld -niet alleen sexueel, maar ook fysiek, racistisch en sociaal- dat nauw met Amerika's openbare leven verweven is, te hebben afgeschud. Homo of gewoon, de meeste bezoekers vinden Provincetown, om dat veelgebruikte woord maar in de mond te nemen, liberaal.

Maar Amerika blijft Amerika en sexuele bevrijding heeft haar eigen gekte en tragedies. Die avond bezocht ik een "celebration for Life" in de Unitarian Universalist Meeting House, een groot en prachtig oude houten kerk in het centrum van Provincetown. Dit was slechts de opening van een weekend vol festiviteiten, een uitdagende trap in het gezicht van AIDS, de ziekte die een stevig deel van de homo's uit het sociale en zakelijke leven van Provincetown heeft weggerukt. Waar homo's zijn verdwenen, neigden lesbiënnes de vrijgekomen plaatsen op te vullen. Wat, zo vroeg ik mij af, zouden vroegere en strengere generaties puriteinse kerkgangers in New England van deze gebeurtenissen vinden?

Wild Women of All Sexes, een vrouwelijke percussiegroep, verwelkomde de feestvierders met het koortsachtige geroffel van Afrikaanse ritmes, terwijl ze in een rij in de kerkbanken plaatsnemen. een lange slinger van repen stof, waarop we gevraagd werden de naam van een geliefde te schrijven, werd over de kansel gespannen. Dominee Jennifer Justice, een uitbundige jonge predikante, weidde haar openingswoorden aan de thema's vrede, vreugde, hoop, liefde en de belofte van het leven.

Daarna kwam er een medley van liedjes door de Fabulous Dyketones, vier robuuste, akoestisch correcte jonge vrouwen in zwartleren jasjes; Marjorie Conn en een lesbisch liefdesgedicht aan Eleanor Roosevelt; West End Wendy, met stetson, die zich een weg door When a Cowgirl is Happy jodelde; Betsy Sykes, een Boedist die papieren postzegels met draken erop uitreikte en instructies gaf hoe je ze moest verbranden tijdens je meditatie; Proud Mary, een jongeman die een drag-queen striptease opvoerde, terwijl hij naar het altaar liep. Ik kan wel doorgaan, maar waarschijnlijk heeft u nu wel een indruk gekregen.

Ik was er niet helemaal zeker van of ik dat wel had; duizelend liep ik de kerk uit. Wat heeft deze verandering teweeg gebracht in het historische Princetown, de plaats waar de Pilgrim Fathers van de Mayflower voet aan wal zetten voordat ze naar Plymouth Rock trokken? Men zou hier met recht een stad doordrenkt met een onbuigzaam conservatisme verwachten. Ik besloot het aan een specialist te vragen.

De schrijfster en plaatselijke historica Leona Egan moest lachen bij het idee van een conservatief Provincetown, toen ik haar ontmoette in haar winkel met oude boeken en antiek, The Ironmonger's. Zeventien jaar geleden verhuisde zij naar Provincetown vanwege de zwierigheid, vertelde ze mij, maar de stad was zeventig of honderzeventig jaar geleden net zo flamboyant als nu. Homo's en lesbiënnes zijn slechts de laatsten in de lange rij bohémiens en onconventionelen die de punt van Cape Cod in bezit namen.

'Het heeft iets te maken met het je aan de rand bevinden, weg van het gewone Amerikaanse middenklasse leven,' vertelde ze me. 'Als je helemaal hierheen komt, ben je op zoek naar iets verandering.'

Egan vertelde dat Provincetown in het midden van de vorige eeuw door 100 kilometer zandduinen en slechte paden was afgesneden van het vasteland en een grote rol speelde als internationale vissershaven. Er liepen veel schepen uit andere landen binnen, wat de stad liberaler, wereldser en toleranter maakte. De economische neergang van het havenstadje aan het eind van de negentiende eeuw betekende niet haar einde. Terwijl andere kleine plaatsjes aan de kust van New England -Newport, Nantucket, Martha's Vineyard, Bar Harbour- sjieke badplaatsen werden voor de rijken, trok Provincetown, dankzij haar geïsoleerde ligging en haar lage huren, naar ontsnapping zoekende artiesten en intellectuelen.

De toneelschrijver Eugene O'Neill was waarschijnlijk de beroemdste inwoner van de stad, maar niet de eerste; een grote school voor Amerikaanse impressionistische kunst had zich hier al voor de eeuwwisseling gevestigd. Edmund Wilson schreef hier in de jaren twintig, John Dos Passos in de jaren dertig, Tennessee Williams in de jaren veertig. Maar Provincetown heeft nooit veel opgehad met pretenties of verwaandheid; samen met de bohémiens kwamen de eerste jaarlijkse golven zomertoeristen, de levensbron van Provincetown.

'Je moet er nooit van uitgaan dat de galerie-medewerker of de ober die je bedient is wie hij lijkt dat hij is,' waarschuwde Egan. 'Mensen met allerlei talenten vinden hier inspiratie en doen alles om hier maar te kunnen blijven. Dit is niet slechts een homocentrum, het is één van Amerika's mooiste kusten.'

Dat is waar. Terwijl de meesten zich op de kade verzamelden om te genieten van Swim for Life, een massale zwemwedstrijd door de haven van Provincetown, genoot ik van de schoonheid van Cape Cod tijdens een fietstocht langs hoge zandduinen en met cypergras omzoomde wadden.

Fietstochten en zomerdagen herinneren mij altijd aan simpelere, lang-vervlogen tijden. Ik werd er zo rustig van, zo ver van Amerika's vreemde uitersten, dat ik tegen zonsondergang bijna vergeten was waar ik was. Pas toen ik in Herring Cove aankwam, waar een troep gewapende state troopers het Festival of the Spirit of Happiness in de gaten hield -een soort new-age strandfeest met veel kostuums, trommels en omhelzingen- werd ik er weer aan herinnerd.