Clark Museum, klein maar fijn

Amerika heeft een enorm reservoir aan kleine musea met grote verzamelingen die zijn aangelegd door gedreven verzamelaars. Iedereen kent de Frick Collection in New York en misschien de Philips Collection in Washington, maar er zijn er werkelijk tientallen.

Het Sterling and Francine Clark Art Institute in Williamstown, aan de rand van de Berkshires, er een van de aantrekkelijkste. Het is gevestigd in een prachtig neo-klassiek gebouw, ontworpen door Daniel Perry.
Sterling Clark was de grote drijfkracht achter de collectie die hier is opgebouwd: hij verwierf meesterwerken van de vijftiende eeuws Florentijnse meesters tot en met de Impressionisten. Persoonlijke smaak is de sleutel. Zo hield Clark in de portretsfeer van gezichten die diep in gedachten verzonken waren, zoals de jonge vrouw die Domenico Ghirlandaio in 1485 schilderde, met haar hand op het venster, een oranje bloem in haar vingers. Enige tientallen jaren later schilderde zijn zoon Ridolfo een patriciër op leeftijd.

Twee schilderijen van Gainsborough zijn even somber en geëmotioneerd. Viscount Camden kijkt omlaag, een beeld van waardigheid in een omgeving van tragedie. De dochter van zijn vriend Thomas Linley portretteerde Gainsborough als de ongelukkige vrouw die ze was in de relatie die haar leven bepaalde. Wanhoop, je erbij neerleggen en bitterheid in schilderijen door artiesten die nauwelijks bekend zijn voor hun observaties van de gemoedstoestanden van mensen. Maar Clark haar daar juist oog voor.

Fragonard’s Warrior past in deze serie, net als Corot’s Girl in a poink skirt met haar blinde ogen en zelfs Renoir is hier vertegenwoordigd met een droevig schilderij. De culmunatie is de Toulouse Lautrec die Clark in 1952 verwierf, kort voor zijn dood. Een vrouw wacht op een caféterras met voor haar een onaangeraakt glas, haar schouders ingetrokken, haar gezicht haast weggedraaid, waardoor je een blik krijgt op jonge gelaatstrekken, zij het bitter en geladen.

Ook licht fascineerde de verzamelaar. In 1918 verkreeg hij De reis van Jacob, van Claude Lorraine, een groot werk uit de late romantische periode. De afstand naar Turner is groot, net als de verschillen van Turner’s landschappen met de tuinen van Corot. Clark kocht een paar opmerkelijke impressionisten in een tijd dat weinig mensen oog hadden voor dat speciale aspect eraan. Zo is er de pre-impressionistische Monet `Seascape: Storm´, waar de witte en zwarte golven contrasteren met de loden lucht. Hij kocht ook De Eendenvijver uit 1874 in de vroege impressionistische periode en een kathedraal in Rouen uit de jaren negentig van de negentiende eeuw. Er is een Picasso uit 1891.

Aan deze opmerkelijk verzameling voegde Clark het een en ander toe dat er schijnbaar weinig mee te maken heeft. Zo hield hij van de Europees Amerikaanse kitsch en het Amerikaanse realisme in de negentiende eeuw. Er zijn wel overbruggingswerken, zoals Renoirs Blond Bather en Mary Cassats Offering the Panel to the Bullfighter. Maar wat te doen met Jean-Leon Gerome’s Snake-Charmer en Alma-Tadema’s Women of Amphissa? En wat is de link met de galloperende cowboys van Frederic Remington of de baders van Winslow Homer? Het lijken meer illustraties dan schilderijen.
De afgelopen vijf jaar heeft een nieuwe conservator aan de weg getimmerd. Er is een grand piano verworven die door Alma-Tadema gedecoreerd is en past bij zijn kitsh scènes. Het geld van de Clarks is welbesteed.