De Wadden van Amerika

Outer Banks, North Carolina

De Outer Banks spelen met verbeeldingskracht. De sikkelvormige eilandengroep die voor de kust van North Carolina ligt gedrapeerd ziet er op de kaart kwetsbaar uit. Orkanen houden er veelvuldig huis en stormen kunnen er meedogenloos zijn. Maar wanneer je je eenmaal beweegt op het dunne stukje duin in de oceaan, merk je er weinig van dat de Outer Banks op sommige stukken niet meer dan honderd meter breed is. Officieel behoort het tot het Zuiden van de Verenigde Staten, maar de Outer Banks zijn geheel eigen. Slechts in Ocracoke, het mooiste dorpje van de Banks, voel je het zuiden en spreken de bewoners er met een Southern Accent.

We nemen een verkeerde afslag in Virginia, ergens in de buurt van Norfolk. We belanden niet direct op de snelste weg richting de Outer Banks, maar op kleine weggetjes. Het verweerde asfalt voer langs moerassen en kale graslanden. De zon is nog niet onder, maar de maan laat zich al zien. Verlaten huizen, kerkjes met afgebladderde witte verf, katoenvelden en mobile homes; dit is het Zuiden. Via South Mills en Barco komen we op highway 158, die we in eerste instantie hadden moeten hebben. De nacht gaat deze avond zacht vallen, de zon gooit een gloed over het land en via een brug, die er in 1931 nog niet was, over de Currituck Sound, bereiken we in het donker de Outer Banks.

Het weer is mild, dus het wordt de tent. ’s Ochtends blijken we in Collington te staan; de plek, zoals we later zullen leren, waar de Engelsen de eerste permanente nederzetting op de Outer Banks bouwden. We bevinden ons een paar flauwe bochten van Kitty Hawk, Kill Devil Hills en Nags Head, de drie-eenheid op het noordelijke gedeelte van de Outer Banks; het toeristisch centrum.

De Outer Banks vormen een soort halve maan om de kust van North Carolina. De kustlijn is 180 mijl lang en loopt vanaf de staatslijn met Virginia tot aan Cape Lookout, vlak bij de grens van South Carolina. Het gebied is een waar paradijs voor (trek)vogels en de oceaan wordt door veel soorten gebruikt als jachtgebied. Tussen Knotts Island in het noorden en Cape Lookout ligt vooral strand (aan de oceaankant), duinen, een paar dorpjes (negentien) en een hoop lokale geschiedenis. De Outer Banks is een plek die de verbeeldingskracht op zijn top laat werken als je nog niet in het gebied bent geweest. Als je eenmaal voet op de Banks hebt gezet, blijkt deze bijzondere plek minder veeleisend.

De Outer Banks zijn waarschijnlijk ontstaan doordat vegetatie het zand – dat telkens boven het zeeniveau uitkwam – op zijn plaats heeft kunnen houden. De zaadjes van de verschillende planten werden (en worden) door vogels meegenomen en via hun ontlasting belandden de zaadjes op het zand. Om te kunnen groeien hebben de zaadjes water nodig; zoet water, en geen zout (oceaan) water. Omdat de Outer Banks nog net binnen het subtropische klimaat van het Zuiden vallen, heeft de vele regenval in het gebied er voor gezorgd dat het zout, waar planten niet tegen kunnen, dieper de grond in zinkt. Onder de Outer Banks is dus een soort bel zoet water komen te zitten. En dat reservoir levert het nodige zoete water op voor de planten die zich daardoor kunnen handhaven en een anker zijn voor de Outer Banks.

Hoewel de zandbanken uiteindelijk een ‘vaste plek’ hebben gekregen door de plantengroei, bewegen de Banks zich nog altijd richting het westen. Het principe is hetzelfde dat geldt voor de eilanden van de Waddenzee. Ook die stukken zand verschuiven steeds meer richting de Friese en Groningse kust. De oceaan schuurt aan de ene kant het gebied af en aan de ‘stillere’ kant van de ‘sound’ groeit het land aan doordat het slip in het relatief stille water kan bezinken en aan kan groeien tot land. Tot op de dag van vandaag kruipen de Banks een paar centimeter per jaar westwaarts en zullen dus uiteindelijk ooit de kust van North Carolina bereiken.

Maar niets staat vast op de Outer Banks. Hoewel het er, als je er overheen rijdt, erg rustig aandoet, zie je het zand van de soms maar een meter hoge duinenrij over de weg stuiven. Een beetje storm met volle maan en het zeewater gutst over Highway 12. Bovendien moet je, wanneer je van noord naar zuid rijdt, een aantal bruggen over en een veerboot nemen. De brug bij Whalebone Junction naar Bodie Island of Roanoke Island, de grote brug over de Oregon Inlet en de boot van Hatteras naar Ocracoke Island. Allemaal omdat een stormachtige oceaan daar ooit gaten heeft geslagen in het duinenschild. De ‘inlet’ bij Portsmouth Island (onder Ocracoke Island) ontstond in 1954 en een jaar later sloeg de zee iets zuidelijker een gat bij Core Banks. Elke storm is een potentiele dreiging.

De orkanen bouwen zich in het caribisch gebied op en de sterke winden beginnen tegen de klok in te cirkelen, de golven worden opgestuwd en langzaam beweegt het natuurgeweld zich richting de Outer Banks; een traditioneel gevaarlijk gebied waar orkanen veelvuldig op de kust slaan. De laatste twee orkanen van afgelopen jaar bogen voor de 25 duizend bewoners en de vele toeristen van de Outer Banks net op tijd landinwaarts, maar het is niet erg moeilijk voor te stellen wat een orkaan als Fran kan doen met een kwetsbaar gebied als de Outer Banks. Fran sloeg af naar Wilmington, zuidelijker in North Carolina, en kraakte daar het landschap en de huizen. ‘Bij ons stond het water alleen erg hoog in ons haventje’, zei de campingbazin in Collington. ‘Tot ongeveer daar, onder de bomen, waar de douches staan’.

In het Noorden, in de buurt van Nags Head, gaat het al sinds de Depressie in de jaren dertig om een ding: het strand. De brug over de Currituck Sound legde Nags Head bloot voor de gasten uit het Noorden. Nu stikt het van de beach-shops, surfshops, motels, appartementen en flinke supermarkten. Je vraagt je af waarom je hier naar toe bent gegaan. Dit is niet wat je had verwacht van een idyllische plek die er op de kaart verlaten bij lag en waar in romantische bewoordingen over wordt gesproken in literatuur. Dit is kapitalisme in toeristische kleren. Maar het ging in Nags Head om het strand, en dat is rustig. Er wandelen een paar gepensioeneerden met de handen op hun rug langs de vloedlijn en een oudere jongere stoeit met een surfplank in de zwakke golven.

‘Het was over met de pret toen de K-mart kwam. Dat was het definitieve signaal ‘. De eigenaresse van de camping vindt dit (de hersft) dan ook de mooiste tijd van het jaar. De horde toeristen zijn vertrokken en de oceaan is nog lekker warm. Vaak neemt ze ’s ochtends nog een duik. Zelf kwam ze zo’n twintig jaar geleden naar de Outer Banks. Verliefd. Ze verliet New Jersey, trouwde en bleef. Alleen haar accent verraad dat haar wortels ergens anders liggen.

De golven zijn laag, de zon net afdoende warm en het zand is schoon. Af en toe vliegt er een klein oud propellor-vliegtuigje over. Later komen we er achter dat tussen Collingtton en Kills Devil Hills een piepklein vliegveldje ligt waar toeristen een vlucht kunnen maken om een beetje te kunnen ervaren wat de gebroeder Wright hier hebben gezien toen de op de zandduinen van Kill Devil Hills aan het begin van deze eeuw hun eerste ‘vluchten’ met een machine maakten. Tussen de duinen staat een ‘memorial’ van buitengewonen grote proporties. Het blijkt een trekpleister te zijn.

Bruine pelikanen scheren over de lage golven. In formatie van vijf of zes zweven ze in zuidelijke richting. Om de vijf minuten weer een nieuwe groep. Het gaat een paar uur zo door. Af en toe komen er een paar vanuit zuidelijke richting aanvliegen. Heel soms steekt een pelikaan de Outer Banks over, zweeft over de duinen, over de huizen, motels en appartementen, over de Beachroad, over de US 158 en landt in de Albemarle Sound aan de ‘binnenkant’ van de Outer Banks. Dit jaar zijn er meer pelikanen dan men zich op de Banks kan herinneren. Ze zijn het succesverhaal van dit jaar. De populatie is enorm toegenomen, de maatregelen om allerlei pesticide te weren hebben geholpen. De pelikaan is terug.

De volgende morgen bij zonsopgang duiken er tientallen als ongecontroleerde vissers in de oceaan. Baff. Even verdwijnen ze onder het opspattende water. Sommige zweven laag over het water, sommige dobberen, andere schrikken even van een klein beetje menselijke activiteit langs de kustlijn. Het is een beetje bewolkt, de zonsopgang is bijna gelaten: de zon lijkt te denken; daar gaan we weer. Op het laatste moment beloont zij de spaarzame wandelaars met een beetje wonder. De meeuwen doen mee met de pelikanen en ook de kleine plovers (pluviers) hebben hun mouwen opgestroopt. Ze dribbelen met de vloedlijn mee en pikken, alsof ze hun handen op de rug hebben, hun snaveltjes in het natte zand en zijn op zoek naar kleine schelpdiertjes. Soms worden ze verrast door een aanspoelende golf, schrikken op, en vliegen in een reflex een paar meter verder. Op zoek naar meer eten.

Vlak aan het strand staan de karakteristieke huizen die de Outer Banks een afwijkend decor meegeven in vergelijking met de rest van de Atlantische kust. De huizen zijn gebouwd in de Nags Head-stijl en deze stijl is blijkbaar alleen hier populair en niet in Florida, Georgia, Virginia, New Hampshire en Maine. De vakantiehuizen op de Outer Banks zijn gebouwd om tegen een stootje van de zee te kunnen. Ze staan op betonnen palen, opdat de zee er onder door kan spoelen. De houten gebouwen zijn kleurloos, elke verf zou er binnen een paar dagen zijn afgesleten door het zoute water en de wind met de fijne zandkorrels. Niemand schildert zijn huis. De huizen die direct aan zee staan hebben weinig franje en zijn eigenlijk meer grote, stevige hutten. Achter de eerste duinenrij zijn ze mooier in de afwerking en hebben meer balkons en trappen die buitenlangs naar hogere verdiepingen leiden. Sommige huizen zijn wat vierkant, maar andere hebben kleine torentjes, spitse daken of grappige vormen waarin het hout is gebruikt om optisch vreemde vormen te creeeren. Bijna alle huizen ten noorden van Cape Hatteras zijn op deze manier ontworpen. In de buurt van Buxton zijn de huizen gewoner, normaler. Waarom? Geen idee. Het is ongeveer de enige vraag waar het uitstekende boek uit 1958 van historicus David Stick (The Outer Banks of North Carolina) geen antwoord op geeft.

Ten noorden van Southern Shores, de plek waar we feitelijk de Outer Banks binnenkwamen, is de bouw van de huizen gelijk aan de bewoners: chiquer. In Corolla, de plek waar de beroemde paarden van Corolla in het wild lopen, zijn de huizen groter en staan ze in aparte groepjes waar de bewoners liever niet hebben dat je er iets gaat zoeken. Er wapperen veel Amerikaanse vlaggen en er staan dure Europese auto’s voor de deur. De huizen hebben namen als Pirates’ nest. Palmbomen en woestijnplanten staan in tuinen. Alles mooi aangeharkt. Er is niemand te zien. De luxe eetgelegenheden zijn gesloten. Middenin Corolla staat de vuurtoren. Er zijn slechts een paar strandopgangen die je als simpele ziel mag gebruiken, de rest is prive-gebied van de eigenaren van de huizen. Dit kom je tegen op de hele Outer banks, maar op de noordelijke punt komen niet zoveel gewone mensen een dagje zonnen of vissen. Het strand is er leger dan leeg.

In Duck, 24 mijl onder Corolla is het iets drukker en iets minder hoog van de toren. De weg slingert zich door Duck en via Whalehead en Sanderling komen we weer op de US 158, de strip van de Outer Banks met de chicken wings, midnight golf, beach bargains en hel verlichte supermarkten die 24 uur per dag open zijn.

Het zand voelt zacht, het is lichtjes door de wind beroerd, heen en weer, heen en weer. Het volkslied van de Outer Banks. Vanaf dit punt vliegen de hanggliders van Jockey’s Ridge, het State park. De wind heeft figuurtjes gewaaid in de duinen. Een paar mensen bewandelen de top. Een top die er vanaf de Croatan Highway – de Outer Bankse naam van Highway 158 – als een streep uitziet. Vanaf de weg zie je slechts een rand duin en de mensen die er scherp afgetekend tegen de heldere lucht, op lopen. Eenmaal in het park zijn de stuifduinen van Jockey’s Ridge een stuk indrukwekkender. Op de top kun je pelikanen zien over vliegen en zien hoe kwetsbaar smal de Outer Banks zijn. In een hoofdbeweging kun je de oceaan, de drie toeristische dorpjes en de Albemarle Sound zien. In het zuiden ligt Roanoke Island, de plek waar aan het einde van de zstiende eeuw de eerste blanke kolonisten (Engelsen) aan Amerikaanse wal kwamen die afkwamen op de ‘ontdekkingen’ van Philip Amadas en Arthur Barlowe. Zij waren er op uitgestuurd door Sir Walter Raleigh.

De bescherming van de Outer Banks en het ruige karakter van de halve maan van North Carolina hebben er voor gezorgd dat de plek waar de eerste blanken aan land kwamen in deze eeuw van toeristische expansie niet een grote toeristische trekpleister is geworden. Roanoke Island is te ver weg van de (grote, toeristische) wereld en bovendien is er niets origineels meer te zien van de overblijfselen van de kolonie. In 1585 was het leven in dit gebied zo bar en boos zwaar dat er van de kolonie niets is overgebleven nadat John White naar Engeland terugkeerde om voedsel en werktuig te halen in een uiterste poging om zijn missie toch nog te laten slagen. Volgens overlevering is de eerste Amerikaanse baby geboren op Roanoke Island; Virginia Dare.

Toen John White drie jaar later terugkeerde in opdracht van Raleigh, nadat hij door oorlog tussen Engeland en Spanje was vertraagd omdat er geen enkel schip beschikbaar was, bleek de kolonie te zijn verlaten. Het enige teken van leven dat White vond van de ruim honderd achtergebleven kolonisten waren de woorden Croatoan en Cro, gegraveerd in twee afzonderlijke boomstammen. Over het lot van de ‘Lost Colony’ heeft iedereen sindsdien moeten gissen. Het meest waarschijnlijke is dat de overgebleven Engelsen zich hebben aangesloten bij de indianenstam van die naam. Er zijn geen sporen gevonden die zouden kunnen aantonen dat de blanken om het leven zijn gebracht door stammen bij wie ze minder geliefd waren geraakt in de eerste periode van hun verblijf toen ook White zich nog bij de groep bevond. White vertrok eind augustus 1590. De Engelsen deden een nieuwe (geslaagde) poging in 1607 in Jamestown en pas na 75 jaar, nadat White met een lege boot was vertrokken en niet wist wat er met zijn landgenoten was gebeurd, keerden er blanken terug op de Outer Banks.

We laten de plaats waar de Lost Colony zich bevindt achter ons en rijden richting het zuiden via Manteo naar Wanchese. Beide plaatsen zijn vernoemd naar de twee indianen die mee met de expeditie terugkeerden naar Engeland. Wanchese is de leukste van de twee dorpjes. Het ligt zuidelijker op Roanoke Island en is uitgestrekter. We passeren Skyco, twee huizen en een mobile home. We rijden door Baumtown en zien er weinig van. In Wanchese kijken de mensen je aan als of je er nog nooit bent geweest. Er rijdt een oude man op een fiets langs een kerk. Honden lopen hier los over straat. Bij de Old Wharf Road rennen er een stuk of vijf achter onze auto aan. Mensen kijken op vanaf hun veranda’s die ze hebben gebouwd aan hun grote stacaravans. Bij een van deze huizen staat een compleet verweerd kerkhof in de tuin. Het hek dat normaal om de graven staat, is er niet meer. De eigenaar van het huis vindt het niet erg en misschien wel gezellig zo. In Wanchese wonen weinig mensen.

Hoe zuidelijker je afzakt op de Outer Banks via Highway 12 – de oude strandweg in Nags Head die later in Whalebone Junction de enige weg is op de Outer Banks – hoe authentieker het gebied wordt. De winkels zijn verdwenen als je eenmaal de Oregon Inlet over bent, de vele jeeps scheuren je niet meer voorbij. Slechts grote auto’s met voor op hun bumpers houders waarin een paar hengels zitten die als grote antennes omhoog steken. Achter het stuur zit meestal een gepensioneerde vrijetijdsvisser. De 12 is een lange rechte weg langs de lage duinen zonder enige bebouwing; dit is Cape Hatteras National Seashore. Beschermd natuurgebied. Het strand is verlaten, de pelikanen heersen er en de plovers pikken hun schelpdiertjes mee. Af en toe staat er een man met zijn vrouw te vissen. De man vist, de vrouw zont er vaak op een stoeltje naast.

We rijden voorbij stille dorpjes waar we slechts een paar mensen op straat zien. Waves, Salvo, Avon en Buxton. In Buxton blijven we een paar dagen. In het meertje achter onze tent liggen modderschildpadden in de zon energie op te doen. Een cormorant, een soort aalscholver, duikt als een putjesschepper langs de bodem. En een enkele waterslang glijdt langs de modderige oever. Als de avond valt bekijken we de vuurtoren van Cape Hatteras. De ranger van het historic building, strijkt met gevoel voor traditie de Amerikaanse vlag. De vuurtoren is dicht in deze tijd van het jaar. We mogen wel geld doneren in een blik voor het behoud van deze elegante toren die al sinds jaar en dag bedreigd wordt door de golven. Zandzakken liggen voor zijn deur en strekdammen liggen in het water om maar zoveel als mogelijk de kracht van de golven te kunnen breken. Het zal niet veel helpen. De vuurtoren zal of in het water verdwijnen of de national park service, die de toren beheert, zal besluiten het lichtbaken een paar meter naar achter te verplaatsen.

‘De zee vergeet niet waar ze ooit is geweest’, vertelde een man aan de schrijver William Least Heat Moon toen die zijn beroemde reis over de Blue Highways maakten en ook de Outer Banks aandeed. ‘…The banks aren’t ordinary islands’, ging de man verder over de huidige bouwdrift van de nieuwe bewoners. ‘En daarom zijn ze altijd met rust gelaten. Mensen bouwden vroeger niet veel hier omdat ze zich niet konden veroorloven dat hun bouwsels zouden wegspoelen’. De man vertelde Moon vertelde over de miljoenen die nu uitgegeven worden om de Outer Banks op hun plaats te houden en over het feit dat negentig procent van de Outer Banks prive-eigendom is van mensen. ‘Alsof iemand iets wil houden dat niet van hem is’, stelde Moon. ‘Het is niet makkelijk om je land op te geven – zelfs niet aan de oceaan’, was het antwoord van de man.

Krabben schieten over het strand, tientallen binnen het beperkte zicht rennen over het zand. Zelfs plovers draaien nachtdienst. Een aantal houdt niet op met de zoektocht naar het eten. De vuurtoren werpt om de paar seconden een bundel licht over het water en het strand. De golven kabbelen zachtjes tegen de grote zandzakken. Deze avond hoeft de vuurtoren niet bang te zijn. De maan is bijna vol. De zee glinstert.

De natuur is op de Outer Banks heel rustig. In het Wildlife Refuge van Pea Island, tussen Buxton en de Oregon Inlet, schieten witte reigers over het voetpad dat leidt naar de observatietoren. Een grijze reiger staat als een oude man in een verlopen regenjas met zijn poten in het water ietwat suf voor zich uit te kijken. Witte sneeuwganzen maken zich druk midden in een meer. Er zwemt een muskusrat langs de reiger; die niet reageert. In de struiken naast het pad huizen ongelofelijk veel kleine vogeltjes. Vanaf de toren zien we Pamlico Sound en we speuren of we een visarend kunnen ontdekken. Geen geluk. Het blijven reigers, ganzen, eenden en aalscholvers, die samen met nog tientallen andere soorten hier sinds de stichting van het refuge in 1938 de rust vinden die ze nodig hebben. We zien geen grote zeeschildpadden, slangen, herten, kikkers, hagedissen of vleermuizen. Ze zijn er wel, misschien komt het door de schemering, we zien ze in ieder geval niet.

In Buxton is het rumoer te vinden in de enkele restaurants en de supermarkt. In het dorpje staan slechts een paar benzinestations met reparatiemogelijkheden, een bank, hotel, motel en supermarkt. Buxton heeft wel een groot stuk bos (de Buxton Woods) achter haar liggen tussen de dorpsgrens en de oceaan. En dat is best bijzonder want op de Outer Banks staan alleen in de buurt van Collington, op Roanoke Island en hier in Buxton veel bomen bij elkaar. In deze ‘elleboog van de Outer Banks’ hebben mensen in vroeger tijden vaak hun huizen gebouwd omdat ze hier natuurlijk bescherming tegen de elementen vonden. Op de rest van de Outer Banks zul je nauwelijks bomen tegenkomen.

We zitten duidelijk zuidelijker want in de eetgelegenheden krijgen we hushpuppies geserveerd naast de ‘catch of the day’ of een andere vis. In ‘The South’, serveren de restaurants bijna altijd hushpuppies (soort zoete deegballetjes) bij een fishdish.. We lopen ’s avonds nog een keer over het lege strand van Hatteras. een visser ruimt zijn spullen op en nadert ons later van achter met grote lichtbundels die over het strand schijnen. Als hij de duinen rij opdraait is het donker op het strand. Enkele plovers worden verrast door de wind en verliezen blijkbaar ook wat van hun scherpte aan het einde van de dag want sommige verzuipen bijna.

Ocracoke Island – inmiddels zijn we een boottocht verder en meer dan tachtig mijl ten zuiden van Nags Head – is de meest authentieke plek van de Outer Banks. De weg vanaf de boot loopt in een ruk naar het kleine dorpje aan de andere kant van het eiland. Volgens David Stick, die nog altijd in Collington woont, was de weg die in 1957 werd aangelegd, de derde van de drie grote veranderingen die Ocracoke heeft ondergaan. De andere twee waren de aanleg van Silver Lake Harbor in 1931 en de stichting van de Cape Hatteras National Seashore in 1953. Aan het einde van het laatste deel van Highway 12, veertien mijl vanaf de veerboot, ligt het schilderachtige dorpje Ocracoke. Van God en alleman verlaten, zo lijkt het.

‘It’s Okra (de groente) you eat and Coke you drink’. Hij staat voor zijn mobile home. Modder aan zijn bouwvakkersschoenen. Schep in de hand. Bubbie Boos is de manager van Teeters campground. Hij is de eerste op de Outer Banks met zuidelijke tongval. Kort van stof. We konden hem elk moment van de dag roepen wanneer we iets van hem nodig hadden. Southern hospitality? Boven de ingang van een kippenren hing een bordje. ‘Jeff Gordon blvd’, stond er op. Bubbie is een autosport-fan en wel van de Nascar-races, een tak van de autosport die traditioneel in het Zuiden van de VS enorm populair is. ‘Reserved for Dale Earnhart-fans only’, stond te lezen op een bord aan de muur bij de parkeerplaats van het visrestaurant Jolly Roger. Nog een autosportgek. We zijn in het Zuiden beland.

Ocracoke was het decor van het legendarische verhaal van pirate Blackbeard (officiele naam Edward Teach) die hier onrust en verderf bracht rond 1716 middenin het ‘gouden tijdperk’ van de piraterij die volgens David Stick vijf jaar duurde (1713 – 1718). Op het hoogtepunt van zijn roem, heeft Blackbeard waarschijnlijk vier schepen gehad met vierhonderd piraten aan boord die ongeveer 25 schepen hebben geplunderd. Uiteindelijk vond Blackbeard zijn einde op 22 november 1718. In een grote slag voor de kust van Ocracoke stond Blackbeard oog in oog met zijn tegenstander, luitenant Robert Maynard. Blackbeard werd geraakt door een pistoolschot, maar trok zijn zwaard. Het gevecht duurde volgens overlevering niet lang. Het zwaard van Maynard brak, maar een soldaat schoot Maynard te hulp en joeg zijn zwaard door de nek van Blackbeard en kreeg daarna nog vijf steken. Hij bleef nog lang staan, schrijft Stick, maar viel toch voorover op het dek. Zijn mannen sprongen daarop in het water en gaven zich over. Onthoofd werd Blackbeard over boord gegooid. Hij zou, zo gaat de legende, nog een paar keer om zijn boot hebben gezwommen alvorens te zinken naar de donkere bodem van de oceaan. De dood van Blackbeard betekende het einde van de piraterij. De rust keerde terug in Ocracoke.

Rondom Silver Lake Harbor heerst een ontspannen sfeer. Sommigen vissen, andere lopen wat doelloos rond. In tegenstelling tot alle andere dorpen op de Outer Banks heeft Ocracoke wel een klein centrum. Prachtige, lage azalea-bomen hangen over de weggetjes en laantjes van Ocracoke. De huisjes zijn klein en liggen verscholen achter struiken en bomen. Het bruist niet in Ocracoke; je kunt een wandeling maken naar de oude vuurtoren, het kleine ‘Ocracoke Preservation museum’ bezoeken of gewoon slenteren langs de haven en door de laantjes. En een stuk vis eten in een van de restaurants. Geen poespas, slechts schoonheid in Ocracoke waar je ziet dat de mensen die er wonen met liefde hun dorpje in stand houden en verfraaien. Een dorp waar heel veel andere plaatsten wat van zouden kunnen leren.

De serveerder in het Pony Island-restaurant mist een paar tanden en praat onduidelijk. Dit is nog een van de weinige restaurants die zijn geopend. De rest is dicht, de toeristen die er komen zijn al lang en breed verdwenen. Dat hij vanavond bier gaat drinken is het enige dat we kunnen verstaan. Weer hushpuppies. De volgende dag zien we katoenvelden en moerassen. ‘Have fun’, zei Bubbie ’s ochtends vroeg. ‘But remember; it’s different there’. We zijn na twee uur varen belandt op Cedar Island, het vasteland van North Carolina. Het Zuiden.