Houston: stukken leuker dan je zou denken

Frans Verhagen

Met Amerikaanse steden is doorgaans iets mis – als er al niet een hoop mis is. Ik ga dat niet allemaal uitleggen. Iedereen die ooit in de Verenigde Staten vertoefde, heeft dat al eens geprobeerd, om al doende in clichés te vervallen. Veel kaalslag. Geen gezelligheid. Voor de Hollandse gezelligheid heb ik nog steeds geen Amerikaans begrip kunnen vinden en dat zegt iets: ze hebben dat woord hier gewoon niet nodig. Maar daar wilde ik het niet over hebben. Of toch weer wel.

Al mijd ik steden eigenlijk als de pest, in de afgelopen vier jaar kon ik om niet terzake doende redenen aan een paar Amerikaanse steden niet voorbij. Houston, Texas, bijvoorbeeld. Op het oog de onaantrekkelijkste van alle steden die ik aandeed. Zelfs Amerikanen schrijven over Houston niet naar huis. Houston heeft niets; geen hart, geen ziel, geen stedebouwkundig schoon, geen landschappelijke pracht, geen uniek karakter, laat staan Hollandse gezelligheid.

Een moeras is het, volgeplempt met beton, waar de winters zomers en de zomers hels zijn: alsmaar veertig graden als het niet meer is, met een relatieve vochtigheid die, zomer èn winter, voortdurend de honderd procent nadert. Maar gut, wat een lekkere stad is Houston. Leg dat maar eens uit.

Tweede centrum

De verslaving van Westheimer Houston begon ooit, zoals zoveel in Amerika, met een paar blokhutten. In 1836 was dat. Tussen downtown en een labyrint van freeways en highways staan nog een paar restanten uit die jaren, vooral ter lering en vermaak. Downtown Houston is zoals alle centra in Amerika: iets dat even op Manhattan lijkt maar al gauw meer blijkt weg te hebben van het Utrechtsebaan-kwartier in Den Haag. Gelukkig is er ook uptown, en daar begint Houston leuk te worden.

Uptown ligt een lap freeway ten westen van downtown. Daar begon men ooit een tweede stadscentrum neer te zetten omdat het eerste te ver van de meeste woonwijken verwijderd raakte. Dat was Houstons eigen schuld, want de stad mocht groeien zonder enige stedebouwkundige planning. Je moet dat zo zien: de stad groeit uit zijn voegen, dus trekken enkele projectontwikkelaars een weg door tot deze de stukken land die ze

elders bezitten verbindt met de bestaande stad. Op die stukken land bouwen ze dan eerst benzinestations, dan supermarkten, en daarna woonhuizen te kust en te keur. Dat er tussen de nieuwe en de oude stad een paar kilometer braak ligt, mag de pret niet drukken. Als het meezit vullen de gaten zich vanzelf wel op. Het kost enkel tijd.

Krijgt men de tussenliggende grond niet voor exploitatie in handen, dan is er nòg niets aan de hand: de weg wordt gewoon doorgetrokken tot hij een nieuw stuk projectontwikkelaarsgrond raakt, waar het volgende stuk stad uit de grond wordt gestampt. De weg is doorgaans van rampzalige kwaliteit. Geen stadsbestuur dat zich er mee bemoeit en geen projectontwikkelaar die zich daar voor interesseert. Waar je ook rijdt in Houston, kijk uit voor enorme gaten in het wegdek, voor de barsten en de scheuren. Vooral bij regen, want het was natuurlijk ook zonde van het geld om een goede waterafvoer aan te leggen, en dus rijd je niet zomaar door een plas maar verdwijnen je wielen tot over de assen in diepe poelen.

Geld moet rollen

Zonder auto kom je nergens in Houston. De stad telt ruim anderhalf miljoen zielen, hoewel het woord zielen – zo vinden Amerikanen van de Oost- of Westkust – hier niet zo op z’n plaats is. Met zijn allen nemen die een oppervlakte in beslag die negen keer groter is dan Parijs binnen de Boulevard

Périphérique, waar twee miljoen mensen wonen. Groot-Houston telt drieënhalf miljoen inwoners op een gebied groter dan Ile de France (met tien miljoen). De stad is wat je noemt ruim van opzet. Aan de weg van downtown naar uptown komt geen eind – nooit. Dat is Westheimer Road, die vriendelijk en smalletjes begint tussen de resten van een oude stad met houten huisjes overwoekerd door groen, en die langzaam breder en even zelfs een beetje imposant wordt om dan als een Laan van Meerdervoort eeuwig door te gaan, inderdaad pal naar het westen. De naam heeft daar echter niets mee van doen. Het was Mister Westheimer, in onroerend goed, die ooit de koers uitzette. Zijn (klein)zonen zijn vooraanstaande advocaten die de economische teugels van de stad strak in de hand helpen houden; geld moet immers niet zomaar rollen, het moet de goede kant uit rollen.

Westheimer Road verplaatste Houston naar het westen. In de buurt van uptown en downtown zijn de gaten in de bebouwing inmiddels wel opgevuld, maar verderop klinkt het oude liedje. Telkens als ik een tijdje ben weggeweest, blijkt Westheimer weer een paar kilometer langer. Heel veel bedrijvigheid ligt aan Westheimer, waaronder het gebied van de Galleria (uptown). Driehonderd winkels verzameld onder één dak en voorwaar het lekkerste koopparadijs van Amerika, al zijn er grotere of luxueuzere (ook in Houston). Galerij na galerij met winkel na winkel na winkel. De loopgebieden zijn met dik tapijt belegd, er ligt geen propje op de grond, er zijn tientallen restaurants en er is een enorme schaatsbaan waar je vanaf elke galerij op uitkijkt en waar rond de kerst een twintig meter hoge kerstboom wordt opgetuigd. Verder heb je het joggingtraject rond het glazen dak, waarop een van de hotels ook zijn zwembad heeft. Een feest is de Galleria, zelfs voor mensen zoals ik, die niet van winkelen houden – je wordt er vanzelf een enthousiast met creditcard wapperende consument.

Buiten houdt de consumptiemaatschappij niet op. Rond de Galleria is werkelijk alles wat je maar kunt verzinnen, plus veel wat je niet voor mogelijk houdt, te koop. Naar die andere winkels loop je natuurlijk niet; je rijdt en je parkeert telkens in een zee van ruimte, wat het winkelen aanzienlijk vergemakkelijkt. Veel winkels zijn onmetelijk ruim en vaak zalig rustig, wat het al dan niet kopend vertoeven nog plezieriger maakt. Dikwijls staan her en der comfortabele zitjes om neer te vallen, en een coffeeshop is altijd nabij. De middenstand van Houston slaagt er goed in je binnen te krijgen en te houden. De airconditioning helpt mee, en aangezien je die ook laat loeien in je auto, kun je in Houston de hele dag doorbrengen zonder last van hitte of vocht.

Iets noordelijk van de Galleria ligt de dure wijk Post Oak, wier bewoners zich beter in The Pavillion thuis voelen; daar hangen jurkjes van 12.000 dollar in de etalages. Aan Westheimer zelf liggen nog tientallen andere grote en kleinere winkelcentra waaronder, ook niet mis, Highland Village. Westheimer is inmiddels uitgegroeid tot iets van achtentwintig kilometer lang. Het is een verslavende straat, waar ook de supermarkten riant zijn en honderden restaurants je in alle talen laten eten. Je kunt weken rond Westheimer doorbrengen zonder in herhalingen te vervallen.

Middeleeuwse potentaat

Parallel aan Westheimer loopt Richmond Road, minder lang maar minstens zo levendig, en ook daar kun je niet aan voorbij. Een flink stuk van Richmond staat bekend als de Strip: hier is veel van het vermaak van Houston geconcentreerd. Meer dan honderd restaurants, clubs en sports bars. De meeste venues, zoals de drank- en eetlokalen tegenwoordig heten, brengen levende muziek.

Er is geen muzikaler volk dan de Amerikanen; geen kroeg of er zijn live-optredens. In Houston zijn het vooral coverbands die je hoort – musici die niet zelf componeren. Heeft Dallas naast zijn West End ook nog eens Deep Mellum voor bands die originele muziek maken, en wordt op minstens de helft van Austins Sixth Street plaats gemaakt voor originele muziek, in Houston blijkt nauwelijks een scheppende muziekscene te bestaan. Dat is de schuld, zegt men, van Dennis Lange. Die regeert als een middeleeuwse potentaat over de Richmond Strip. Hij bedient nu al tien jaar niet alleen de Strip maar vrijwel alle vermaaksgelegenheden van Greater-Houston. Als er zoals nu vraag is naar zoetgevooisde, wild-aantrekkelijke zangeressen, dan krijgt Houston die. Als de vraag verandert naar een tikkeltje

garage rock binnen de traditioneel Texaanse rock opvatting, dan krijgt Houston dat. Lange stelt desnoods zelf de bands samen en bepaalt al doende niet alleen de visuele maar ook de muzikale kwaliteit van het gebodene. De clubeigenaren weten dat Lange waar biedt voor hun geld. Het publiek is tevreden. Muzikanten zitten dik in het werk, en een deel van hen maakt nog aardige muziek ook – al valt er weinig spanning en sensatie, weinig vernieuwing te beleven in Houston. Maar veel te beluisteren is er, dat zeker.

Denk daarbij niet aan bruine kroegen of grand cafés maar aan door grote parkeerterreinen omgeven, thematisch uitgedoste restaurants met honderd meter bar en zalen vol tafels. Het is massavermaak van het luidruchtige soort, om het even of het nu plaatsvindt in een nagebouwd Zuidzee-eiland, een Victoriaans paleis, of een wilde ‘honky tonk’. Een van deze clubs adverteert met: de oudste whisky, de snelste paarden, de jongste meiden – het gerucht is dat juist de whisky jong is, de paarden oud en de dames snel.

Knussere kroegen zijn er wel in Houston, maar verderop. Rond downtown zijn er een paar, en in de wijk Montrose (ook al aan Westheimer). Montrose staat bekend als het lesbian and gay district en is voor Houston heel knus, met veel galerietjes, veel antiek, veel restaurants, en veel woongenot in oudere houten huizen met veranda’s onder flink oud groen, die van Houston plotseling een typische deep south-nederzetting lijken te maken. Elders, naar het oosten en zuiden, heb ik dat gevoel nog sterker. Daar staan in de Fifth Ward verspreide verzamelingen van in de vochtige dampen van de Golf van Mexico wegrottende houten huisjes, voornamelijk bewoond door zwarte Houstonians, Vietnamezen, en Chicanos. Sommige stukken zijn heel pittoresk, met een vriendelijke bevolking die zichtbaar trots is op zijn buurt. Daar zijn de kroegen klein en klinkt jazz en zydeco. Om de hoek ligt echter de schrijnende armoede van een met East Los Angeles vergelijkbaar getto, waar de laagstbetaalde of werkloze Houstonians wonen in krakkemikkige huizen en flatjes op kaalgeslagen terrein vol met autowrakken. Deze mensen zijn meestal zwart of afkomstig uit Midden- of Zuid-Amerika.

Bloemenpracht

Driftig werkend Houston – blank Amerikaans, Aziatisch, Europees – woont doorgaans echter van uiterst comfortabel tot onvoorstelbaar riant. Wat hun woonomgeving zo plezierig maakt, is het rijkelijk aanwezige groen. Het mensonwaardige klimaat van Houston schept alle voorwaarden voor een overdadige begroeiing; de bomen zijn hoog, het gras nodigt uit tot neervlijen of golfspelen, en er is bloemenpracht te kust en te keur, waar je maar kijkt. Veel oude wijken met hun vervallen huizen, waar de veranda onder je stoel wegrot, zijn op weg naar herontdekking en restauratie. Dat zijn de plekken voor de fijnproevers.

Het aanbod van koop- en huurhuizen blijft enorm zolang de stad maar ongebreideld doorgroeit op de golven van het vraag-en-aanbodkapitalisme. De prijzen zijn laag door de extreme concurrentie. Met slechts een beetje geld kun je meer dan fantastisch wonen in wijken waar de barokke vormen van Spanish Colonial wedijveren met de blanke pilaren van Greek Revival of de mansardes van het Deuxième Empire. Art Deco doet het erg goed, en de Italiaanse villa- en palazzo stijl kan aardig meekomen, om van alle ongegeneerde stilistische mengvormen maar te zwijgen. Mooi of niet mooi, echt of namaak , het wooncomfort is groot. De huizen zijn van alle gemakken voorzien en vooral ruim, zo ruim dat ik me er na vijf jaar wonen in Amerika nog steeds over verbaas.

Luidruchtig kapitaal

De elite van Houston, die woont pas echt imposant. De Post Oak-buurt is die van vooral de enorme appartementen en de duurdere hotelsuites. De beste villawijken liggen in het noordwesten, een hele trits die zo’n beetje de slingerende Buffalo Bayou volgt. Maar de absurd rijken wonen net ten westen van downtown, ook nabij de Bayou, in River Oaks. Je kunt dat duidelijk zien want het is de goede gewoonte in Houston niet te verbergen dat je je geld niet opkrijgt.

Zelfs het oude kapitaal is er luidruchtiger dan elders ter wereld. Er wordt uitbundig uitgegeven: aan huizen, aan auto’s, vliegtuigen, jachten en aan kleding – er is geen partijtje van enige betekenis in Houston waar je zonder smoking of zo’n jurkje van een half-jaarsalaris kunt verschijnen. En er is nerts in Houston te koop, dat houd je niet voor mogelijk in dit barre, bijna tropische klimaat. Er wordt gedineerd met uit de Oekraïne ingevlogen kaviaar en zalm vers uit of Alaska of Noorwegen. Er wordt zelfs ontbeten met kaviaar; een van de Hunt-dochters (de familie die ooit de zilvermarkt probeerde te veroveren) ontbijt vrijwel dagelijks in de Remington en spendeert telkens 600 dollar.

Er is een man die diner of concert in de bar van een hotel zijn gezelschap steevast trakteert op cognac van vijftig dollar per glas. De Cullens, een legendarische oliefamilie, zijn al een paar generaties in staat elk kleinkind bij de geboorte een spaarbankboekje met zestig miljoen dollar mee te geven.

Cowgirls

Veel van Houstons nieuwere rijken (old money ben je als het eergisteren werd verdiend) schaffen zich Italiaanse prinsessen, Tsjechische tennissterren, of twee-meter-lange volbloed-Texaanse cowgirls aan als echtgenote. Die worden getoond zoals alles in Houston dat met bezit heeft te maken zonder schroom of bescheidenheid wordt geëtaleerd. Op benefietlunches, bij openingen, bij premières kun je niet heen om

Suzanne Ebrahimi, Monica Mesones, Yvette Galucci, Erin Quiros, Michelle Ewing (geen familie), en Wendy Poston. Tezamen houden deze beeldschone dames een economie ter grootte van een klein land drijvende.

De meesten van hen kwamen al mooi binnen, en het overvloedige geld zorgt ervoor dat ze tot in lengte der dagen mooi blijven. Het is niet enkel de afkomst en de kleding die het hem doen; er is een overvloed aan

talent in Houston op het gebied van de schoonheidschirurgie, dat even nijver in de societymedia adverteert als de bonthandel. Geld moet zichtbaar rollen in Houston, dan is het goed. Zelfs de kerken zijn uitbundig. Hoe zei die dominee het ook alweer over de overdaad van zijn kerk? ‘With Houston doing things in a big way, the Lord is not going to be left in the back seat.’

Dat wil niet zeggen dat niemand smaak heeft. De Houston Symphony heeft een naam tot ver buiten Texas, en de Houston Grand Opera mag er ook wezen. Er is theater van betekenis, inclusief avant-garde en

fringe. Er zijn veel uitstekende musea en voortreffelijke universiteiten (Rice en de University of Houston). Er zijn rijk geoutilleerde cultuurpaleizen neergezet met het overvloedige oliegeld, met de ruimtevaartdollars, met de onroerendgoed-miljoenen.

In het museumdistrict nabij Rice University en natuurlijk vlak naast Westheimer, en ook vlakbij de befaamde Rothko-kapel met daarvoor het bekende monument voor Martin Luther King Jr., heeft de familie De Menil haar collectie ondergebracht in een tweetal weergaloze musea. Beide gebouwen zijn ontworpen door Renzo Piano die daarmee bewees heel wat meer in zijn mars te hebben dan het Centre Georges Pompidou. The Menil Collection is een sfeervol museum waar kunst, oud en modern, uitstekend tot zijn recht komt. Met meer dan tienduizend kwaliteitswerken uit alle delen van de wereld in eigendom en een actief tentoonstellingsprogramma, kan dit museum zich meten met welk dan ook.

Ertegenover staat een het kleiner museum dat geheel is opgedragen aan de contemporaine kunstenaar van mijn persoonlijke voorkeur: de uit Virginia afkomstige, meest in Italië werkende Cy Twombly. Het gebouw is ingetogen; de architectuur geeft de tentoongestelde kunst alle aandacht. De kwaliteit van het ingenieus binnenvallende daglicht is fenomenaal. De collectie is om van te dromen. Het is mogelijk dat dit de reden is dat Houston bij mij niet meer stuk kan. En dan praat ik nog niet eens over het werk van Michael Heizer, Mark di Suvero, Barnett Newman, Clark Murray, en Tony Smith dat in de nabijheid staat.

Assepoesters van het basketbal

Elk seizoen staan twee-, driehonderd vrouwen in de rij om te worden toegelaten tot de zestien leden tellende Rockets Power Dancers. Dat is de dansgroep die de wedstrijden van Houstons top-NBA-team (National Basketball Association) opluistert. De spelers verdienen miljoenen per jaar, de danseressen worden met net vijf dollar per uur naar huis gestuurd na trainingsdagen van zestien uur, zes dagen per week. Maar ze blijven zich in drommen aandienen, niet voor het geld, wel voor de eer, want tomeloze ovaties zijn hun deel, en vooral voor de toekomst. De meeste Assepoesters van het basketbalveld dromen er allemaal van net als popster en danseres Paula Abdul (ooit een Los Angeles Laker Girl) van de zijlijn gehaald te worden om door te breken in de showbizz.

Er zijn er altijd wel een paar die andere dromen hebben: Heidi Jones wil terug naar de moderne dans, waar ze oosrponkelijk vandaan komt, maar dan wel in een internationaal befaamd gezelschap. Shelby Alexander komt er rond voor uit dat ze de Rockets ziet als een springplank naar een onwankelbare positie aan de zijde van een echt rijke Houstonian. Een speler? ‘Aan m’n nooit niet’, schimpt deze honingblonde. ‘Spelers zijn zulke losers, die zijn enkel met zichzelf en de wedstrijd bezig.’

De spelers zijn zonder uitzondering zwart, groot, razendsnel en adembenemend rijk, al zijn ze net twintig. De danseressen zijn allemaal blond en blakend, en stuk voor stuk door Rodin zelf gebeeldhouwd. Ze mogen nog niet naar een speler kijken op straffe van verwijdering uit de groep. Eigenlijk mogen ze niets behalve eindeloos trainen en uitbundig dansen. Eten en drinken of feesten

is er niet bij. Wekelijks wordt de maat genomen. Een van de trainers tast met een soort pincet de borsten, middels, heupen en dijen af om zodra maar op iets grip kan worden gekregen een laatste kans te geven: over zeven dagen is of alles glad en strak, of je staat op straat. De danseressen mogen droomverschijningen zijn in hun minieme pakjes, toch doen hun optredens heel zedig aan. De choreografieën zijn spectaculair maar, zoals de leidster van de groep Marilu Amador het zegt, ‘If dance lines are always about Tits and Ass, the Rockets’s line is at least about family-friendly T & A.’

De meiden komen uit alle hoeken en gaten om maar bij de Rockets te kunnen dansen. Toen vorig jaar Anne Nugent voor het eerst haar benen hoog schopte en haar in glitters gevangen billen draaide in de Astrodome, waar de Houston Rockets thuis spelen, stond op de tribune een hele schoolklas jongetjes op die, hun oud-lerares herkennend, luidkeels ‘Miss Nugent! Miss Nugent! Va va voom!’ schreeuwden.

Multinationale stad

Terwijl in in Californië en de rest van Amerika de weerstand tegen immigranten toeneemt, staat Houston juist steeds meer open voor nieuwe mensen, waar ze ook vandaan mogen komen. Er is een grote verschuiving ten gunste van immigratie zichtbaar sinds Rice University in 1995 voor het laatst zijn Houston Area Survey uitvoerde. Wilde in 1995 nog 59 procent van de inwoners dat erminder immigranten worden toegelaten, nu is minder dan 37 procent van de Houstonians die mening toegedaan. Onder de zwarte bevolking is het percentage tegenstanders het grootst: 57. Voor hen geldt dat zij hun kansen op de arbeidsmarkt alleen maar zien dalen. Ook is de tegenstand geslonken tegen het verstrekken van openbaar onderwijs aan de kinderen van illegale immigranten (waar ze in Californië zoveel drukte over maakten). Dat is goed nieuws, maar het is ook niet zo verwonderlijk, want de bevolking van Houston wordt met de dag multi-etnischer van samenstelling.

De stadsbevolking wordt niet alleen multinationaler – met negentien procent van de Houstonians geboren en veertien procent getogen buiten de VS en met bijna twintig procent Hispanics – maar ook jonger. Dat komt vooral door de Hispanics: die zijn overwegend jong.

Eigenlijk is Houston al heel lang een multinationale stad maar de blanke macht heeft dat lang goed onzichtbaar weten te houden. Nu kan dat niet meer, al was het alleen maar omdat de ‘anderen’ een grote en alsmaar groeiende economische macht vertegenwoordigen. Francisco Lopez van het Central American Refugee Committee zegt dat het internationale karakter van Houston te danken is aan zijn geschiedenis als oliestad en als zeehaven (met Galveston aan de Golf van Mexico als Houstons Hoek van Holland), en niet in de laatste plaats aan de weidse opzet van de stad. Iedereen woont op zo’n afstand van elkaar dat men nauwelijks ruzie krijgt. Zo is er toch iets te zeggen voor ongebreidelde, door gulzige projectontwikkelaars gestimuleerde stadsgroei. Op Westheimer Road komt men elkaar weliswaar tegen, maar ach, er is parkeerplek genoeg. Tijdens het werk vallen de grenzen vaak weg.

Houston is een werkstad die Rotterdam doet verbleken tot een retraiteoord. Er mag dan uitbundig worden uitgegaan en gefeest in alle milieus, er worden wel dagen van zeven tot zeven gedraaid. Er zijn massa’s kantoren – petrochemische ingenieurs, software-ontwerpers, import-exportbedrijven, waar je ook op zaterdag of zondagochtend

de auto’s van werknemers geparkeerd ziet staan. Dit is geen continuarbeid, ze moeten enkel vooruit met wat ze dan ook aan het doen zijn, inclusief het bevorderen van hun eigen loopbaan en welstand. Welzijn – dat consumeer je zo snel en intensief mogelijk in de tijd die je over hebt. Vandaar ook dat Westheimer en Richmond zo gemakkelijk zijn. Inderdaad, Va va voom!