In de heuvels van Nebraska

Zelfs Amerikanen hebben vaak geen idee waar Nebraska ligt. Ja, in het midden westen, ergens, zover komen ze nog wel, want de staat is haast automatisch gekoppeld aan grote hoeveelheden maïs. Nu is er meer dan voldoende maïs in Nebraska, maar ook heel wat meer. Omaha, de grootste stad, is een centrum van telecommunicatie. En Amerikanen die Nebraska ontdekken, blijken er heel enthousiast over te zijn.

Er zijn twee dingen die de bewoners van Nebraska graag over hun staat vertellen. Ten eerste dat als de Cornhuskers, het football team van de University of Nebraska, thuis spelen, Memorial Stadium met zijn 80.000 bezoekers de derde stad van Nebraska is. Sinds 3 november 1962 is er geen plaats in het stadium onbezet geweest. Ten tweede dat Nebraska helemaal niet plat is.

‘Als iemand vindt dat Nebraska lijkt op een biljarttafel, dan weet ik dat ze enkel over de I-80 hebben gescheurd en niets hebben gezien’, zegt Don Hutchens, directeur van de Nebraska Corn Board. Zeker is dat ze niet geprobeerd te rijden op de verrassend heuvelachtige straten van Omaha. En evenmin hebben ze het uitzicht bewonderd op de North Platte River vallei vanaf Windlass Hill, een ongenadige helling op de Oregon Trail die een generatie pioniers de rug heeft gebroken. Geen schijn van kans dat ze door Nebraska hebben gefietst, iets wat ik deed in de zomer van 1980. Dankzij die tocht weet ik dat de oostkant van Nebraska op driehonderd meter hoogte ligt en de westkant op bijna tweeduizend meter.

Nebraska is een staat waar je de tijd voor moet nemen. Je moet je verbeelding aan het werk zetten. Hier liggen geen bergruggen aan de einder die je verder lokken, zoals op de prairies van Colorado. Nebraska’s karakter is subtieler, ligt dichter bij: zonnebloemen loom in de zomerhitte, een maïsveld goudkleurig tegen het purper van een stormlucht, een vlucht sandhill kraanvogels opvliegend van de Platte River.

Veel maïs? Ja, onmiskenbaar. Na China en Brazilië meer dan welk ander land dan ook. Maar Nebraska is evenzeer een centrum van de computer- en telecommunicatieïndustrie, onderdeel van de ‘silicon prairie’. Ouderwets gezond? Nebraska is het voorbeeld. Aan de andere kant: zoals je op de jaarlijkse kinderparade in Ainsworth Miss ‘Middle of Nowhere’ kunt ontmoeten, zo vindt je ook straatbendes in Omaha. Scheur over de 75 miljoen hectare landbouwgrond van Nebraska en je ziet homogeniteit. Neem de tijd voor de namen op de brievenbussen van de boerderijen – Zitterkopf, Foos, Swanson – en je leest het verhaal van de grote migratie naar het westen.

Tweerichtingverkeer op de Oregon Trail 

Voor iedere pionier die in Nebraska bleef, trokken er talloze anderen doorheen, op weg naar ergens anders. Midden vorige eeuw reisden meer dan 400.000 pioniers over de Oregon Trail. Twintig jaar later reden de mensen de staat door met de Union Pacific Railroad, en nog steeds ratelen meer dan 140 treinen per dag door de staat – de drukste spoorwegverbinding van het land. Terwijl Lindbergh in 1922 leerde vliegen boven de maïsvelden rond Lincoln, tuften de Model T’s richting Californië over de Lincoln Highway, de eerste coast-to-coast highway. Weer vijftig jaar later kwam de Interstate 80, kaarsrecht door de prairie.

De meeste bezoekers komen naar Nebraska om er zo snel mogelijk doorheen te rijden. ‘Ik was onderweg naar Nebraska’, schreef Bill Bryson in The Lost Continent, ‘en ik hoop dat niet vaker dan strikt noodzakelijk te hoeven zeggen’. Toch zijn er vandaag de dag heel wat mensen die enthousiast zijn over hun trek naar Nebraska.

‘Mijn zoon van vijftien begon rond te hangen met foute jongens in Denver’, zegt Terri Serna, wiens familie zeven generaties in Colorado woonde voor hij naar Oxford verhuisde, een landbouwstadje midden-onder in Nebraska. ‘Drie weken na onze aankomst zat hij op worstelen en speelde hij football. Heel wat mensen komen net als wij uit de steden. Het lijkt alsof de Oregon Trail opeens tweerichting-verkeer heeft gekregen.’ Inderdaad is de bevolking van Nebraska, die nu meer dan 1,7 miljoen mensen telt, tussen 1990 en 1997 gegroeid met meer dan 78.000, meer dan vijf procent. Nebraska blijft een bolwerk van een Amerika uit een ander tijdperk, waar mensen hun deuren niet op slot doen en iedereen ‘sir’ is, of ‘ma’am’. ‘Zo zag Amerika eruit toen wij kinderen waren’, zegt John Calk vice-president voor business development van ITI marketing, een bedrijf dat Connecticut verruilde voor Omaha. ‘Ga op zondag naar de kerk en het zit bomvol. En dan heb ik het niet over de kleine plattelandsstadjes maar ook over de dure voorsteden waar zakenlui zoals ik wonen.’

De gemeenschapszin van de bewoners van Nebraska heeft ongetwijfeld te maken met hun harde verleden, vooral tijdens de Dust Bowl van de jaren dertig, toen hordes boeren van hun land werden verdreven. Hier bedachten ze de ‘penny-veiling’, zoals die bijvoorbeeld in 1932 in Elgin werd gehouden. Buren van Theresa Von Bonn, een arme weduwe die niet meer in staat was de afbetalingen te voldoen op haar hypotheek van 449 dollar, spraken toen op de faillissementsveiling af dat niemand meer dan vijf cent zou bieden, voor wat dan ook. De bank hield 5 dollar en 35 cent over aan die veiling en de kopers gaven de goederen meteen weer terug aan Von Bonn. De betere tijden hebben deze buurtzin nog niet de nek omgedraaid.

Hoofdstad van telemarketing in Amerika

Boeren hier zeggen graag dat je Omaha hebt (‘Oh-my-God!’) en het echte Nebraska. Feit is echter dat driekwart van de mensen in steden en stadjes woont, en daar weer de helft van in en rond Omaha, de grootste stad, in het oosten, op de grens met Iowa. Als ik op een namiddag daarheen rijd, verdwijnen van mijn autoradio geleidelijk aan de stations met landbouwinformatie en bijbel-country-muziek om plaats te maken voor Van Halen’s rockmuziek als begeleiding van het spitsuur.

Files heb je niet veel in Omaha en mensen gedragen zich met Midwestelijke inschikkelijkheid. Tegen zessen is het afgelopen met de verkeersberichten en zijn de meeste mensen thuis. Het gemiddelde woon-werkverkeer is negentien minuten, al klagen mensen daarover. ‘Ik weet niet hoe ze dat kunnen zonder om zichzelf te lachen’, zegt John Calk van ITI. ‘Ik woon in een prachtig huis, nog geen tien minuten van mijn werk. In het oosten moest ik negentig minuten rijden, heen én terug.’

Terwijl Dodge Street, de belangrijkste doorgangsroute, volloopt met autolichten, komt er ook een ander soort verkeer op gang. Omaha is de hoofdstad van het land in telemarketing en iedere avond bellen zo’n 30.000 mensen (vier procent van de totale bevolking) hun landgenoten om hen van alles en nog wat te verkopen, van diepgevroren biefstukken tot compact discs tot een andere telefoonmaatschappij.

Bij DialAmerica werken ze vanavond aan het verkopen van abonnementen op tijdschriften. ‘Kom op, mensen! Aan het werk! Laten we de zaak op stoom brengen!’ Shanda, een van de teamleiders, geeft het startsein en haar verkopers, voornamelijk studenten, gepensioneerden en part time werkende vrouwen, zetten zich aan een avond van moeilijke gesprekken. De computers bellen de nummers, willekeurig gekozen van een door de cliënt verschafte lijst, en de ruimte zoemt met voorgeschreven conversatie: ‘Goedenavond. Kan ik spreken met mijnheer (mevrouw) …. Hallo, mijnheer (mevrouw) … U spreek met … van DialAmerica. Hoe maakt u het vanavond?’

Shanda loopt rond tussen haar verkopers, meeluisterend om te horen of hun gesprekken voldoende enthousiast en zelfverzekerd zijn. Ze geeft pep-talk waar nodig, feliciteert met een mooie deal. Het is werk onder hoge druk. In een dienst van vier uur maakt iedere verkoper meer dan honderd telefoontjes en hij of zij wordt geacht daarvan minstens acht keer iets te verkopen. Met een rode stift houdt Shanda van uur tot uur hun resultaten bij op een bord. Wie ‘elite’-status bereikt kan met extra commissie wel veertien dollar per uur verdienen, ver boven het gegarandeerde minimum van 8,5 dollar per uur. Als je te vaak de boot mist, kun je vertrekken. ‘Wie het vier maanden uithoudt, is een long termer’, zegt David Haller, de manager van de vijf kantoren die DialAmerika in Omaha heeft. Haller is een ultra long termer die twaalf jaar geleden met telefoneren begon. ‘Veel mensen vertrekken en komen na een tijdje weer terug. Er is altijd werk.’

Communicatiecentrum dankzij de militairen

Telefonische verkoop mag een bescheiden voedingsbodem lijken voor een boom in high technology, maar de centrale tijdszone waarin Omaha ligt, de neutrale accenten hier en de hardwerkende, niet te dure werkers maken dit een ideale plek voor centrales voor gratis-nummers en telemarketingbedrijven. ‘Dit was de enige plaats in het land waar je een WATS lijn in één dag geïnstalleerd kon krijgen’, herinnert Haller zich. Omaha’s voorsprong bestond uit de aanwezigheid van het U.S. Strategic Air Command, die een kilometer of vijftien van de stad zijn atoomwapens commandocentrum heeft, ergens onder de grond. De militairen hadden enorme hoeveelheden telecommunicatie nodig om de binnenkomende informatie te kunnen verwerken en om instant te kunnen communiceren met elke denkbare plek in de wereld.

Naarmate in de jaren tachtig dataverwerking per computer groeide, spreidde de stad zich uit van de bakstenen pakhuizen aan de rivier naar glimmende, campus-achtige faciliteiten in de westelijke voorsteden, waar eens maïsvelden lagen. First Data Corporation, goed voor vijf miljard dollar omzet, verwerkt de gegevens van credit cards en is de grootste particuliere werkgever in Omaha.

‘Dit hier is wat we de War Room noemen’, zei Garold Bell, directeur voor netwerken, terwijl hij me naar een glazen wand leidde waarachter ik een druk, schemerig verlicht zenuwcentrum zag met talloze computer terminals, met oplichtende grafieken, cijfers en kaarten in exotische kleuren. Tegen de achterwand stonden vijf grote schermen met meer informatie, en digitale klokken gaven de tijd aan in iedere tijdszone van Maine tot Californië. Ongeveer dertig mannen en vrouwen, hun identiteitskaarten duidelijk opgespeld, zaten over hun toetsenborden gebogen, slurpten koffie uit kartonnen bekertjes of leunden achterover in hun ergonomische stoelen, iets tegen elkaar mompelend.

Dit was het datacentrum, een raamloze superbeveiligde faciliteit, gebouwd om winden van driehonderd kilometer per uur en nog een paar andere natuurrampen te weerstaan. Voor 180 miljoen kaarthouders over de hele wereld, komen hier de authorisatieaanvragen binnen. ‘In kersttijd kunnen we tot achthonderd transacties per seconde aan’, zei Bell.

Het valt niet mee om de mensen te vinden die nodig zijn om deze zaak gaande te houden. ‘Ik heb 750 vacatures op alle niveaus’, zei Mark Eibes, de directeur staffing, me vragend of ik geen interesse had. De hele stad heeft hetzelfde probleem. Meer dan 40.000 mensen zijn in de afgelopen tien jaar naar Omaha verhuisd, maar dat is lang niet genoeg om aan de vraag te voldoen. Werkgevers loven beloningen uit voor wie nieuwe werknemers aanlevert, en de Kamer van Koophandel heeft een website waarop het goede leven in Nebraska wordt beschreven. ‘Ontdek hoe je in Nebraska de best mogelijke omgeving kunt vinden om een gezin groot te brengen’, roept de site. De Kamer heeft zelfs een team dat het land rondreist om mensen naar Nebraska te lokken; een herinnering aan de gouden eeuw van de staat, zo rond 1880, toen spoorwegpromotors heel Europa afstruinden om emigranten te vinden die een stukje prairie wilden bebouwen.

‘Het is soms moeilijk om toptalent uit de beide kuststreken hierheen te halen’, zegt Eibes. ‘Ze weten niet eens waar Nebraska ligt, of ze denken dat ’s nachts de bizons door de straten wandelen. Als we ze hierheen krijgen om eens rond te kijken, dan zijn ze meestal verkocht.’

Suikerspinkapsels en vlinderbrillen

Omaha speelt in op zijn bekende stereotype uitstraling van goede scholen, topziekenhuizen en betaalbare huizen. Maar de staat heeft ook minder voor de hand liggende dingen: de Henry Doorly Zoo met het grootste indoor-regenwoud ter wereld; of het Joslyn Art Museum, internationaal bekend voor zijn Maximillian-Bodmer verzameling; of het huis waar Malcolm X werd geboren, aan Pinkney Street.

‘Ik wilde graag het Midden Westen zien’, zei Christine Kriegerowski, een fotograaf uit Berlijn die drie maanden verbleef in het Center for Contemporary Arts, de grootste kolonie artiesten in welke Amerikaanse stad dan ook. ‘Mijn vrienden in New York waarschuwden me dat ze hier rondliepen met suikerspinkapsels en vlinderbrillen, maar daar klopt niets van. De cafés in de Old Market doen erg Europees aan.’ Inderdaad heeft Omaha altijd zijn bohémien-kant gehad, met acteurs en zangers die met de stoomboot de Missouri River opkwamen voor voorstellingen.

De stad heeft ook zijn harde kant. De lokatie in het midden van het land maakte Omaha een aantrekkelijke halte op de drugroute tussen New York en Californië. Straatbendes uit Los Angeles hebben afdelingen opgezet in de wijken van North en South Omaha, die met hun kapotte trottoirs en schreeuwerige neon lijken op de armste stukken van de grote steden van het land. Tijdens mijn verblijf publiceerde de Omaha World-Herald een voorpagina-verhaal over de opkomst in South Omaha van nieuwe Salvadoraanse bendes. Maar het is moeilijk vast te stellen wat die bendes precies betekenen in dit image-gevoelige stadje. Tot voor kort waren statistieken over bendes geheim en de politieman die zijn mond opendeed tegen een krant, kreeg een stevige reprimande.

‘Zeker, bendes hebben we hier ook’, zei Father Damian Zuerlein, wiens kerk Our Lady of Guadelupe het sociale centrum is van South Omaha. ‘En ja, het is waar dat we drive by shootings kennen, en misdaad en drugs. Geen stad ontkomt daaraan vandaag de dag, zelfs niet Omaha. Maar je moet het in perspectief zien. We zijn van ontkenning – ‘hier kan dat niet gebeuren’ – gegaan naar sensationele krantenkoppen die het ook weer overdrijven. Het lijkt hier bepaald niet op South Central Los Angeles.’ Volgens FBI statistieken voor steden met een bevolking van meer dan 100.000 ligt het niveau van de misdaad in 1996 lager dan in Los Angeles maar hoger dan in New York.

Tienduizenden homesteaders uit Europa

Nebraska anno 1999 mag zich ontwikkelen tegen een achtergrond van grotestadsleven, nog steeds bestaat de staat voor 96 procent uit landbouwgrond. Bij Kevin Swansons boerderij, nabij Overton in het midden van de staat, kwam de maïsoogst net goed op gang toen ik er midden oktober aankwam. Een vroege blizzard had de maïs een week eerder bedekt met een laag zware, natte sneeuw, waardoor iedereen haast had gekregen.

‘Iedere dag is nu een risicodag’, zei Swanson, terwijl hij zijn combine in gang zette. ‘Nog een storm en je bent geruïneerd.’ We zitten in de cabine van zijn 300.000 gulden kostende John Deere, hoog boven een zee van maïsstaken. Alle traditionele oogstbeelden zag ik hier: zwaarbeladen vrachtauto’s, raven die geknoeide maïs oppikken, fazanten die voor ons tussen de stalken door springen. Maar kijk je nauwkeuriger, dan zie je een modern Nebraska. ‘Sinds het ontbijt hebben we al meer gedaan dan mijn grootvader in een heel seizoen deed’, zei Swanson, een vijfde generatie Nebraskan, wiens familie zijn homestead opzette op de twaalfduizend hectare die hij nog steeds bebouwt. En het was nog maar tien uur ’s ochtends.

De Homestead Act van 1862 bood pioniers 650 gratis hectares en was bedoeld voor mensen als de voorouders van Swanson. Meer dan 68.000 homesteaders zetten een claim uit in Nebraska en tienduizenden anderen voornamelijk Duitsers, maar ook duizenden Russen, Tsjechen, Lithueniërs, Zweden en Ieren, kochten goedkoop grond van de spoorwegen. Vrije slaven vestigden zich hier, en Mexicanen kwamen om te werken in de velden suikerbieten, bij de spoorwegen en in de vleesverwerkingsbedrijven.

Rond 1900 woonden er één miljoen mensen in Nebraska, voor de helft geboren in het buitenland. Meer dan 120.000 kleine boerderijtjes lagen verspreid over de staat. Maar het boeren veranderde en pioniers die droogte, sprinkhanen en bankfaillissementen hadden overleefd, waren gedwongen te verkopen of hun buren uit te kopen om grotere bedrijven te krijgen. Nu zijn er nog 55.000 boerderijen in Nebraska te vinden, gemiddeld 3400 hectare groot, dubbel de omvang die ze in 1945 hadden.

‘Boeren is big business, zoals alle bedrijven. Je moet groot zijn om te overleven’, zei Swanson. Iedere run van de combine over het door de wind geteisterde veld slokte acht rijen maïs op, ze plukkend, ontkolvend en bundelend met een tempo van 2.500 bushels per uur. Swanson wees erop dat dit stuk grond dertig jaar geleden te heuvelachtig zou zijn om te beplanten. ‘Ik ben benieuwd naar de blik van mijn grootvader als hij zou kunnen zien wat we nu doen. Dat beeld van de boer in overall en strooien hoed: vergeet het maar.’ Swanson gebruikt een computer en satellietbeelden om de opbrengst per hectare vast te stellen.

We stonden op wat landmeters in de negentiende eeuw hadden vastgelegd als de 100ste meridiaan, de grens van wat vroeger de Great American Desert werd genoemd. Hier valt ongeveer dertig centimeter regen per jaar. Dat is dertien centimeter meer dan in een echte woestijn, maar de naam schrikte bankiers en verzekeraars af: voorbij deze onzichtbare lijn leenden ze geen cent aan landbouwers. Niemand had rekening gehouden met de Ogallala aquifer, een ondergronds meer groter dan Lake Huron en zich uitstrekkend onder Nebraska en acht andere staten. Het aandeel van Nebraska in deze aquifer is voldoen om de hele staat onder tien meter water te zetten of, ietwat nuttiger, om 32 miljoen hectare te bewateren, inclusief het land van Swanson.

‘De zomer van 1997 was de droogste in zestig jaar’, vertelde Swanson, ‘maar in plaats van een dust bowl, hadden we de grootste oogst ooit.’ Driekwart daarvan blijft in de staat. Want Nebraska mag het image hebben van Cornhusker (de bijnaam van de staat) in werkelijkheid draait het om vlees: een industrie van vier miljard dollar per jaar die Texas concurrentie aandoet. En vee eet een hoop maïs. Boeren en veehouders kunnen elkaar niet missen als leven de oude rivaliteiten nog steeds, zij het in mildere vorm. ‘Noem ons geen farmers’, vroeg Marianne Beel, de vrouw van een rancher aan me. ‘Farmers planten en oogsten. Ranchers fokken vee. Er is een groot verschil.’ De ranches zijn altijd plaatsen geweest waar de ondernemende en rusteloze lieden zich konden uitleven.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw stond de koeienstad Ogallala bekend als Gomorra van de Vlakten: een armzalig stadje van kroegen en bordelen waar cowboys hun vermaak haalden. Alleen al in 1876 kwamen hier honderdduizend stuks vee langs. Tegenwoordig passeren jaarlijks 160.000 dieren de enorme yard van Ogallala, een van de grootste in de staat. Ik ging naar de veiling met Merle Knode, een zelfstandige handelaar kien op koopjes. De eerste paar dieren deden hem niets. Maar toen het vee uit de Sand Hills binnenkwam, begon Knode serieus te bieden. Nog voor de lunch had hij 42 stuks gekocht. ‘In de Sand Hills hebben ze het beste vee ter wereld’, zei hij. ‘Als je het beste vee van Nebraska wil zien, maar je daarheen gaan.’

Aantrekkingskracht van de prairie

Ga noordwaarts op Highway 61 en een oosterling realiseert zich de aantrekkingskracht van de prairie als de horizon vrijwel wegvalt. Voor sommige mensen, zoals mediamagnaat Ted Turner, is dit onweerstaanbaar: hij kocht hier 200.000 hectare en heeft een bizonkudde opgezet. Ik was op weg naar Purdum, naar een familieranch, waar Leon en Judy Morris bezig waren met het brandmerken van 61 herfstkalveren. Het leek wel een schilderij van Charles Russel: cowboys te paard in een decor van sneeuw en kale, winderige leegte, loeiende kalveren en de geur van verbrande koeiehuid. De Morris familie heeft ongeveer 215 dieren, maar net genoeg om een gezin van vier te onderhouden. Het brandmerken kostte de hele ochtend, waarna we terugreden naar het huis voor een lunch van Zweedse gehaktballen, stoofschotels en salades. Leon liet me een oude foto zien van zijn grootvader, staand naast een plaggenhut (schertsend Nebraska-marmer genoemd). ‘Ze kwamen hier rond 1891 en bebouwden een homestead ten westen van Thedford’, zei Leon.

Hij vertelde me over de blizzards die ’s winters huilen, de blakerende zon op zomermiddagen en de winden die soms dagen achtereen waaien. Tijdens het brandmerken helpen de buren elkaar. Aan het eind van de dag hebben ze een barbecue, drinken koud bier en gooien hoefijzers. ‘Veel prairie-oesters’, zei Leon, verwijzend naar de testikels van de jonge kalveren. ‘Licht geroosterd, beter kan je het niet hebben.’

‘Ranching is een lifestyle’, ging hij verder. ‘Op zijn best haal je een rendement van drie procent en, laten we eerlijk zijn, bij de bank krijg je meer voor je spaargeld. De afgelopen jaren hebben we geld verloren. Rundveeprijzen zijn laag, mensen eten minder vlees en we zien grotestadsmiljonairs hierheen komen, boerderijen kopen en de prijzen van land opjagen. Maar dit gaat altijd in golven. Dit jaar verdienen we weer. Het is geen gemakkelijk leven, ranching, maar ik zou het nergens mee willen ruilen.’

Buurman Mark Carr is het daar volkomen mee eens. Maar hij geeft toe dat hij als ouder opgelucht is dat zijn zoon een baan heeft gevonden bij de Union Pacific Railroad, in Platte. ‘Hij verdient 40.000 dollar per jaar, met alle sociale voorzieningen, net als zijn vrouw die als remmer werkt bij de spoorwegen. Hier zouden ze nooit dergelijke bedragen kunnen verdienen.’ Zo’n 12.000 bewoners van Nebraska werken bij de spoorwegen, hoewel dat aantal lager is dan tijdens de gloriedagen van de stoomlocomotieven in de jaren twintig.

Trevor Cox, een andere buurman die heeft geholpen bij het brandmerken, is pas dertien jaar oud maar hij weet wat hij wil. Toen Carr hem plaagde dat hij misschien ooit in de stad zou moeten wonen, schudde hij zijn hoofd en lachte. Hij had goed rondgekeken in Lincoln toen hij er was voor het staats-worstelkampioenschap (hij won in zijn gewichtsklasse). ‘No way dat ik ooit in de stad ga wonen. Ik vind het niet eens plezierig om naar Broken Bow te gaan’, zei hij over een stadje van 3.698 inwoners op 75 kilometer afstand. ‘Te nauw. Hier in de Sand Hills, daar hoor ik.’

Paar keer bijna dood 

Als Trevor op het platteland blijft dan is hij een uitzondering op de lange termijn trend in dit deel van Nebraska. Sinds de jaren van de Dust Bowl hebben alle 93 counties van de staat, op negentien na, mensen verloren. De uittocht heeft de main streets van rode bakstenen gebouwen, eens het hart van Amerika, omgevormd tot dichtgetimmerde etalages.

‘Ik wil alleen maar verkopen en wegwezen’, verzucht de 73-jarige Nicola Faass, die wacht op klanten in Faass’ Sundries, haar mottige sigaren- en snoepwinkel in Lodgepole, pop. 368. ‘Maar alleen antiekhandelaars zijn geïnteresseerd. Ze willen m’n kassa kopen of de oude winkelplanken of die Hamilton Beach malt-machine. Ik stuur ze weg want ik wil deze winkel als geheel verkopen.’

Sommige kleinere steden, zoals Broken Bow en McCook, zijn wel aantrekkelijk gebleken voor telemarketing bedrijven, die in Lincoln en Omaha niet voldoende mensen kunnen vinden. Andere plattelandsstadjes, zoals Sidney, niet ver van de grens met Montana, hebben hun eigen welvaart geschapen. In 1961 begonnen Dick Cabela, een visenthousiast die hier zijn hele leven heeft gewoond, en zijn vrouw Mary een huiskamerbedrijfje in flyfishing dat nu is uitgegroeid tot een buitensport-zaak met een nieuw complex van vijf miljoen dollar aan de rand van de stad. Cabela’s catalogus gaat naar 55 miljoen mensen in 115 landen en biedt 60.000 verschillende artikelen aan. Kijk rond lunchtijd in het Country Kettle café, en je ziet het effect van zo’n onderneming in zo’n stadje: negen van de 21 klanten dragen groene kleding van Cabela.

‘Economen in het oosten zeggen al jaren dat small town USA een bedreigde soort is’, sneert Jack Lowe die sinds 1927 werkt voor de Sidney Telegraph. ‘Stadjes als Sidney hebben steeds hun ongelijk aangetoond.’ Maar Sidney is een paar keer bijna dood geweest, laatstelijk in 1967 toen het leger een opslagplaats sloot die de grootste werkgever was. Als Cabela geen succes was geworden, dan was Sidney de weg gegaan van talloze andere stadjes op het platteland.

Heel de staat komt naar The Game

Weekenden in de herfst tonen Nebraska op zijn meest typisch. Rijdend naar het oosten merkte ik het al op de snelweg, waar sedans en pick-ups met ‘University of Nebraska’ bumperstickers me inhaalden. We waren allemaal op weg naar Lincoln, waarvan het Capitol building – een art deco monument met een toren voorzien van een brons beeld van een zaaiende man – al vanaf veertig kilometer afstand is te zien. Ik was onderweg naar ‘The Game’.

Twee uur voor de aftrap zat de sfeer in het Memorial Stadium er al goed in met snerpende fluitjes, huilende hoorns en ‘Start me Up’ van de Rolling Stones over de luidsprekers. De bezoekers droegen rode Huskers sweatshirts, petjes en broeken terwijl ze door de poorten schuifelden, kostbare kaartjes in de hand (bij echtscheidingen zijn de kaartjes vaak het meest omstreden bezit). Ik vroeg een politievrouw of de menigte ooit gewelddadig werd. ‘Nee’, lachte ze. ‘Het grootste probleem zijn mensen die kinderen kwijt zijn, en als we dan vragen wat het kind draagt, is het antwoord altijd hetzelfde: rood!’

De jongens van Oklahoma droegen in deze heksenketel iets wits. Hun offensieve linie woog gemiddeld 140 kilo per persoon, maar ocharme: je had het met die jongens te doen. Ze zagen eruit als runderen in de South Omaha stockyards: klaar voor de slacht. De eerste actie van Oklahoma eindigde in een tackle, waarbij de bal los kwam en 47 seconden later stond Nebraska op voorsprong. De trommels rommelden, de menigte schreeuwde en zwermen rode ballonnen stegen op uit de tribunes. Aan het einde van het derde quarter, toen het 55 – 0 stond, nam Tom Osborne, de coach van Nebraska, gas terug. Oklahoma kon zelfs een keer scoren, wat leidde tot een duister zwijgen van de menigte. Het was de eerste keer in drie weken dat iemand tegen Nebraska had gescored. ‘Daar gaat de shut out’, riep mijn buurman kwaad met zijn handen op zijn heupen. Je zou denken dat ze hadden verloren. De einduitslag was 69 – 7.

Deze score mocht typisch zijn voor de Cornhuskers, dit was een historische wedstrijd. Het was de 250ste overwinning in de 25 jaar van Tom Osborne als hoofdcoach van Nebraska, waarmee hij, zoals we uit en te na hoorden, ‘de coach [was] met de meeste overwinningen in de geschiedenis van football’. Terwijl Oklahoma van het veld strompelde, speelde de muziekkapel marsmuziek en donderden 75.926 fanatiekelingen in koor: ‘Go Big Red! Go Big Red! Go Big Red!’ en barstte boven Lincoln een vuurwerk los.

In 1918 schreef Willa Cather over haar jeugd in Nebraska, over ‘stormachtige winters met lichte sneeuw, als het land er uitziet alsof het kaalgeplukt is en grijs als een plaat ijzer. We waren het erover eens dat iemand die niet in een prairiestadje was opgegroeid, er ook maar iets van kon begrijpen. Het was als een geheim genootschap.’ Tegenwoordig ontleent de gemeenschap van bewoners van Nebraska kracht aan hun college football team. Dit bindt de mensen uit deze graslanden, het definieert hen als Nebraskans op een manier die de kaarsrechte, schijnbaar arbitraire grenzen van de staat niet kan. Het maakt hen kampioenen van de wereld, maar op die plezierige manier die onopgemerkt voorbij kan gaan.