Terugkijkend in de tijd is het moeilijk om te zien hoe revolutionair het idee van Nationale Parken was, zo gewoon zijn ze nu geworden. Maar in de tweede helft van de negentiende eeuw was het allesbehalve vanzelfsprekend dat er iets anders met wildernis zou gebeuren dan dat het ontwikkeld zou worden. De geschiedenis van een idee en een bureau dat zichzelf een ruime taak toeschreef en ervoor zorgde dat zaken van waarde in het Amerikaanse landschap, stedelijk en daarbuiten, bewaard is gebleven.Tekst: Frans Verhagen
Het was in 1870, rond een kampvuur ergens in het Wyoming Territory, dat het voor het eerst ter sprake kwam. De mannen die bij dat knetterende hout de kille nacht verdreven, hadden net een wekenlange tocht achter de rug door een gebied vol wonderlijke spelingen van de natuur. Rond de bovenloop van de Yellowstone River hadden ze hadden geisers gezien, borrelende hete bronnen, plateaus met mineraalafzettingen, watervallen en enorme meren. Terugkijkend op hun ervaringen, kwamen de leden van de Washburn-Langford expeditie onvermijdelijk te spreken over de claims die ze wilden leggen op het land rondom deze plekken. Dat was onder de toen geldende wetten een gebruikelijke procedure en die avond werd de buit verdeeld.
Het was toen en daar dat Cornelius Hedges, een jurist uit Montana, opmerkte dat hij weinig waardering had voor dit soort zelfzuchtig gedrag. Een dergelijk spectaculair gebied helemaal niet in private handen zou moeten zijn, meende Hedges, maar zou juist voor iedereen toegankelijk en te genieten, en dat het ‘in zijn geheel beschermd zou moeten worden als een groots Nationaal Park'. Iedereen in de groep zou zich daarvoor moeten inzetten. Op één na committeerden alle leden van het gezelschap zich daartoe.
Na hun terugkeer verkondigden deze mannen inderdaad de boodschap van dat wondere land in het Westen, waarover zoveel geruchten de ronde deden, en wat er naar hun mening mee moest gebeuren. Naar aanleiding van hun lezingen stelde Ferdinand Hayden, hoofd van de US Geological Survey of the Territories, een expeditie samen met onder meer biologen, geologen, zoölogen en niet te vergeten een fotograaf, die met zo veel materiaal terugkwam dat zelfs sceptici in Washington overtuigd raakten. Twee jaar na het gesprek bij het kampvuur tekende president Ulysses Grant de wet waarbij het gebied van Yellowstone opzij werd gezet als ‘pleasuring ground for the benefit and enjoyment of the people'. Het eerste Nationale Park was een feit, Yellowstone was geboren.
Volgens historisch onderzoek is het verhaal rond Hedges niet waar, maar sommige mythen verdienen het te overleven, ongeacht de werkelijke toedracht. Wat is er mooier dan te blijven geloven dat daar, omringd door al die schoonheid, die fantastische gedachte ontsproot om gewoon stukken Amerika af te bakenen, te beschermen en open te stellen voor alle burgers, arm of rijk? Het is wel eens Amerika's beste idee genoemd. In elk geval was het een goed idee.
Vanuit het perspectief van vandaag, met het systeem van Nationale Parken een haast vanzelfsprekend onderdeel van het Amerikaanse landschap, kunnen we ons moeilijk voorstellen hoe revolutionair en visionair dit idee was in de tweede helft van de negentiende eeuw. Anno 1872 was een wildernisgebied voor de meeste Amerikanen iets om te temmen, te bebouwen en te exploiteren. Een andere maatstaf van waardering dan wat het gebied aan schatten kon opbrengen had men eenvoudigweg niet. Dat opzij te zetten was een onvoorstelbare sprong.
God beschermt niet tegen idioten
Alle eer aan de mannen die Yellowstone op de kaart zetten, maar het idee was niet helemaal nieuw. De schilder George Catlin, die veel Indianen portretteerde (zie Amerika 9701), had al in 1832, met uitzonderlijk vooruitziende blik, geconcludeerd dat de prairies aan de andere kant van de Mississippi niet lang zouden kunnen overleven. Hij zag de kolonisten verder en verder westwaarts rollen en vreesde dat ze alles plat zouden walsen. Catlin riep op om de Great Plains te beschermen ‘door een of ander groots, beschermend beleid van de overheid … in een prachtig park'.
En er wás al een voorbeeld. De gedachte om mooie gebieden te beschermen was in Californië ontstaan, waar het rücksichtslos kappen van de redwoods en de bedreiging van de Yosemite Valley tot verontwaardiging had geleid. Een groep activisten spande zich in om de Mariposa Grove en Yosemite Valley, die beide op federaal grondgebied lagen, te beschermen. In 1864 ondertekende Abraham Lincoln een wet die beide stukken land aan de staat Californië overdeed, om het als park te beheren.
Na Yellowstone kwam de volgende stap in het Nationale-Park-denken opnieuw uit Californië. De natuurvorser, schrijver en beroepswandelaar John Muir (zie Amerika 9705), die van de Sierra's zijn achtertuin had gemaakt, kreeg met zijn geschriften dat ook voor andere natuurgebieden in Californië erkenning. En zo was hij er mede verantwoordelijk voor dat Sequoia, Kings Canyon en Yosemite in 1890 tot Nationaal Park werden verheven. ‘God heeft voor deze bomen gezorgd', schreef Muir, ‘hen beschermd tegen droogte, ziekte, lawines en overstromingen, maar hij kan hen niet beschermen tegen idioten. Dat kan alleen Uncle Sam.'
Halve mislukking
Niet dat het idee van nationale parken meteen een succes was. Verre van dat. In de eerste twintig jaar waren er in Yellowstone geen hotels, wegen waren afwezig of onbegaanbaar, er werd gestroopt bij het leven (in 1875 werden 4000 edelherten doodgeschoten voor hun huiden) en het idee van nationale parken werd al als een halve mislukking beschouwd. Er was een burger superintendent aangesteld maar die had geen bevoegdheden en geen geld. Toen in de jaren tachtig schandalen opdoken over het leasen van Old Faithful en de thermische bronnen, leek het erop dat de wet zou worden teruggedraaid en het privé-initiatief toch aan het langste eind zou trekken. Alleen het verzet van een paar machtige vrienden van het park in het Congres kon dit voorkomen.
De oplossing was om de administratie van het park over te doen aan het leger en er werd een amendement aangenomen waarbij soldaten de opdracht kregen het land te beschermen en stropers te vervolgen. De regering van Glover Cleveland, die in 1884 aantrad, maakte daar werk van en toen in 1886 de militairen Yellowstone gingen runnen, begon het ergens op te lijken. Niet dat het leger de meest efficiënte of de meest effectieve eenheid was om de parken te runnen, maar de militairen brachten in elk geval orde en rust. Bovendien bouwden ze wegen en hotels zodat Yellowstone zijn geschiedenis als populaire toeristenbestemming kon beginnen.
Dat schiep de ruimte om ook andere natuurgebieden tot nationaal park te verheffen, al was er nog geen systeem dat daar enige structuur of logica aan gaf. Wel ging het altijd om federale grond, al viel die soms onder verschillende departementen. In 1891 vond een kleine doorbraak plaats toen men de president toestemming gaf om met één pennestreek nationale bossen in te stellen, zonder bemoeienis van het Congres.
John Muir en zijn vrienden bleven druk uitoefenen om verder te gaan. ‘Duizenden vermoeide, zenuw-geschokte, overgeciviliseerde mensen beginnen te ontdekken dat naar de bergen gaan een thuiskomst is; dat wildernis een noodzaak is; en dat de bergparken en reservaten niet alleen nuttig zijn als bron van hout en rivieren, maar als bronnen van leven'. Zo schreef de grote natuurbeschermer in 1898. Honderd jaar later kun je constateren dat hij er maar een paar honderd miljoen naast zat.
Mensen als Muir vonden een bondgenoot in de president die in 1901 aantrad, Theodore Roosevelt. Deze had zelf een ranch gehad in North Dakota en was een liefhebber van de outdoors. Roosevelt voegde meer dan 53 miljoen hectare toe aan de nationale bossen, startte een systeem van wildlife refuges en zette achttien parken en monumenten op de kaart, waaronder de Grand Canyon. ‘Laat het zoals het is', zei Teddy Roosevelt over de Grand Canyon. ‘Je kunt er niets aan verbeteren. Bewaar het voor onze kinderen, voor de kinderen van je kinderen en voor allen die na je komen als het enige grootse vergezicht dat alle Amerikanen ooit gezien moeten hebben'.
Een goed idee heeft nawas, en zo bedachten bezorgde Amerikanen rond de eeuwwisseling dat niet alleen natuurgebieden bewaard moesten blijven maar ook schatten van archeologische, geologische of historische waarde. Een belangrijke stap vooruit was de Antiquities Act van 1906 waarbij de president federaal land kon aanwijzen als nationaal monument indien het landmarks, structures of andere objecten van historische of wetenschappelijke waarde bevatte. Bovendien kreeg de president de mogelijkheid om door middel van executive proclamation Nationale Monumenten in te stellen. Dat bleek een effectief middel om ook het Congres te ontlopen en Roosevelt en zijn opvolgers, tot en met Clinton, maakten er danig gebruik van. Nog in 1996 verhief Clinton, in het kader van de verkiezingscampagne, het Grand Staircase-Escalante gebied in Utah tot National Monument.
Mappen vol foto's
Toen het aantal parken toenam en ook steeds meer bezoekers hun opwachting maakten, traden de beperkingen van de militairen steeds scherper aan het licht. De commandanten hadden geen serieuze doelstellingen en evenmin middelen. De soldaten zaten niet vrijwillig in de wildernis en dus liet de dienstverlening en de kennis van de natuur wel wat te wensen over. En de militairen zelf begonnen genoeg te krijgen van het beroep dat op hen werd gedaan.
Vandaar dat men begon te denken aan park management door een nieuw bureau dat speciaal daarvoor zou worden opgezet. Tijdens de regering van president Wilson kwam het eindelijk tot een systeem waarin al die gebieden samen gerund zouden worden, door de National Park Service, een onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Om de wet erdoor te krijgen, reisden de pleitbezorgers met mappen vol pamfletten en foto's naar de relevante mensen. De drijvende kracht achter het project was Stephen Mather, de assistent van minister van Binnenlandse Zaken Franklin K. Lane. Het bureau werd opgericht op 25 augustus 1916.
Het systeem begon met zeventien Nationale Parken en 22 National Monuments en een budget van slechts 500.000 dollar. De Eerste Wereldoorlog en een onwillig Congres hielden het nieuwe bureau aan een wel heel kort lijntje. Maar de leiders – Mather was de eerste directeur geworden – waren met de hoogste idealen vervuld. Ze formuleerden in 1918 de doelstellingen en eisen van de Park Service, met daarin onder meer: ‘dat de National Parks behouden moeten blijven in een volstrekt onaangetaste vorm voor het gebruik door toekomstige generaties maar ook door die van nu; dat ze opzijgezet zijn voor het gebruik, observatie, gezondheid en plezier van de mensen; en dat het nationaal belang de doorslag moet geven bij alle beslissingen die publieke of privé-ondernemingen in de parken.'
Eerst Amerika bekijken
De druk op de National Park Service nam snel toe. De oprichters hadden al wel rekening gehouden met grotere mobiliteit van de Amerikanen, maar de vloed van auto's in de jaren twintig kwam toch onverwacht. Maar nu begonnen miljoenen mensen begonnen de parken en natuurgebieden te bezoeken, aangespoord door tijdschriften en kranten. Het werd een uitdaging om het land te beschermen tegen hen die er te veel van hielden.
Tegelijkertijd probeerde de NPS, zoals elke bureaucratie, zijn positie te versterken door het aantal parken uit te breiden en hun populariteit te laten stijgen. In 1929 bezocht directeur Stephen Mather bijvoorbeeld Yosemite National Park om de concessionaris daar er van te overtuigen dat hij een hotel moest bouwen in Yosemite Valley. De man voelde er weinig voor, bang dat de geringe aantallen bezoekers lege kamers zouden betekenen. Mather antwoordde: ‘Maar kijk eens naar al die auto's! Het moeten er meer dan tweehonderd zijn. Waar is je fantasie, man? Op een dag zullen het er duizend zijn!'
Mather's verbeeldingskracht zou niet voldoende zijn geweest om te voorzien hoeveel bezoekers de parken nu trekken. In het kwamen vooral rijke mensen, maar een van Mather's opdrachten was juist om de parken meer toegankelijk te maken voor het gewone volk. Mather deed dat uit overtuiging maar ook omdat hij wist dat meer bezoekers meer budget en meer continuïteit betekenden. Samen met een treinagent die zich zorgen maakte over de grote hoeveelheid Amerikanen die naar Europa gingen, kwamen ze met de campagne: ‘See America First'. Voor 1916 kwamen er ongeveer 20.000 bezoekers per jaar naar Yellowstone, in 1923 waren het er 100.000, en in 1992 werden er meer dan drie miljoen genoteerd.
Iedere honderd mijl een park
Achteraf gezien is het een wonder dat zoveel land gered is uit de handen van politici en zakenlui. Vòòr 1918 was het relatief gemakkelijk de erkenning van parken als Hawaii, Lassen Volcanic en Mount McKinley erdoorheen te jassen. De strategie was steeds om zo ruim mogelijke grenzen te verwerven voor het park en wetgeving op te stellen die zo beperkend mogelijk was.
Een probleem was dat veel van het nog te beschermen land in het westen lag. Maar die dunbevolkte staten vertegenwoordigden weinig macht in Washington en daarom probeerde directeur Mather ook in het oosten parken te ontwikkelen. Dat leverde weer heel andersoortige problemen op: er waren eenvoudigweg geen grote stukken wildernis meer in het oosten. Parken moesten worden samengesteld uit grond die van privé-personen moest worden gekocht en al eeuwenlang ontwikkeld was. Bovendien was vaak jarenlang herstel nodig van de intensieve land- en bosbouw. Dat er parken in het oosten kwamen is mede te danken aan John D. Rockefeller, Jr., die met een groep vrienden grond langs de kust van Maine aan de National Park Service schonk. Dit was de kern van wat later Acadia National Park werd. Ook om Great Smoky Mountain National Park (nu het populairste van het land) en Shenandoah in het systeem te krijgen, schoot Rockefeller te hulp. Voor de Smokies stelde hij vijf miljoen dollar beschikbaar, een iets kleiner bedrag voor Shenandoah in Virginia. De Rockefellers, liefhebbers van rauwe natuur, hielpen ook bij de bescherming van de Grand Teton Mountains en Jackson Hole door grote stukken grond aan te kopen en veilig te stellen.
Maar het was ook belangrijk voor de natuurbeschermers om buiten het systeem een mogelijkheid van bescherming te hebben. Anders werd de druk van ieder mooi stukje Amerika wel erg groot. Mather en de Park Service onderkenden dat en probeerden een State Park systeem op gang te krijgen. Zo hielp men de Save-the-Redwoods-League in Californië om de nog resterende Redwoods op te kopen en uiteindelijk onder te brengen in State Parks, zoals Humboldt Park en John Muir Park, die ieder voor zich Nationale Park kwaliteiten hebben. In 1921 organiseerde Mather een conferentie over State Parks. Zijn doelstelling was een systeem dat samenwerkte met de NPS en als resultaat had dat er iedere honderd mijl een park te vinden was. Wie nu in Amerika rondreist moet zijn verziendheid bewonderen.
In die beginjaren werd ook veel tijd besteed aan het organiseren van concessies. Sommige parkhotels werden wereldberoemd, zoals de Great Northern Hotels (gebouwd door de spoorwegen) in Glacier, de Ahwahnee in Yosemite, de Canyon en Old Faithful in Yellowstone en El Tovar in Grand Canyon. Verder moest er een soort architectuur-huisstijl worden ontworpen om te zorgen dat gebouwen in de parken enige lijn hadden en in elk geval niet zouden detoneren. In sommige parken moesten wegen aangelegd worden, zoals in Glacier waar je alleen voor oost naar west kon komen door helemaal om het park heen te rijden. De Going-to-the-Sun Highway was de oplossing, maar die vergde dat er door keiharde rots gewerkt moest worden van Lake St. Mary's tot de pas op 3200 meter hoogte, en dan weer omlaag naar Lake McDonald. Een weg van 80 kilometer lengte met tien procent hellingen. Ook werd de Zion-Mount Carmel Highway aangelegd, die Zion en Bryce verbindt, onder meer door een tunnel van bijna drie kilometer.
Van ruïne naar ruïne
In 1929 diende zich de mogelijkheid aan iets te doen met de geboorteplaats van George Washington en dat opende het perspectief om historische plekken te gaan beschermen en ontwikkelen, een kans die de NPS zich niet liet ontnemen. John Rockefeller Jr. was toen al bezig met de ontwikkeling van het historische Williamsburg en opeens zag men de kans om Yorktown, waar de Britten zich hadden overgegeven, te combineren met Jamestown, de eerste permanente nederzetting en Williamsburg, de best bewaarde stad. De goede contacten met de president en de congresleden die de hand aan de knip hadden zorgden ervoor dat dit plan in 1931 al werd gerealiseerd. Nu verbindt de Colonial Parkway de drie in een Colonial Historic National Park.
In de jaren dertig begon men ook te ijveren voor het maken van nationale parken van Isle Royale in Michigan, Voyageurs in Minnesota en de Everglades in Florida, plekken die minder om hun spectaculaire uitzichten dan om hun ecologische waarde die status verdienden. Ook probeerde men om de rol van de Indianen in de Amerikaanse cultuur te onderstrepen. Directeur Horace Allbright reisde van de ene naar de andere canyon, naar grotten en valleien, van ruïne naar ruïne. Het bureau nam ook een chief historian aan en een historical architect.
Voor de Park Service was de Grote Depressie een uitkomst. Weliswaar stond het budget onder druk, maar de komst van Franklin D. Roosevelt en zijn werkverschaffingsprojecten bleken goed van pas te komen. Eerst consolideerde FDR al in juni 1933 alle parken in DC en de nationale monumenten die onder de Forest Service vielen in handen van de Park Service. Verder werd het Civilian Conservation Corps (CCC), bedoeld om werkeloze jongemannen aan de slag te zetten, gebruikt om parken en projecten op te zetten die er anders nooit waren gekomen. De CCC legde wegen aan, wandelpaden, kampeerplaatsen, riolering, wc's, gebouwen voor personeel en renoveerde oude gebouwen. Ook werden met ondersteuning van Roosevelt nieuwe categorieën van beschermde gebieden opgezet, zoals National Seashores en National Recreation Areas. Dat bood nieuwe mogelijkheden, zoals het opnemen van stadsgezichten in het systeem van de National Park Service. Op die manier konden bijvoorbeeld de laatste restjes groen rondom San Francisco worden opgenomen in de Golden Gate National Recreation Area.
Goede en slechte dieren
Wat ook veranderde, maar dat duurde veel langer, was de manier waarop het beleid tegenover flora en fauna in de parken werd gevoerd. Zo hanteerde het leger in 1886 nog een in die tijd populaire verdeling van dieren in ‘goed' zoals herten, edelherten, antilopen en bizons, of ‘slecht' zoals de diverse roofdieren. Het beleid om roofdieren te elimineren en bijvoorbeeld bizons te bevorderen, werd lange tijd voortgezet, ook na 1916. Tegen het eind van de jaren dertig waren er in Yellowstone geen mountain lions en wolven meer. Pas veel later werden de gevolgen van dit beleid onderkend. Sinds de jaren zeventig bestaan programma's voor het herstellen van de wolven-populatie (zie Amerika 9403), graasbeleid voor elk, herstel van de grizzly (zie Amerika 9504)en bizon management. Ook over het al of niet laten doorbranden van bosbranden wordt nog steeds heftig debat gevoerd door voor en tegenstanders.
Enorme dynamiek
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de National Park Service op een laag pitje gezet. Veel mannen waren in het leger, vrouwen werkten in de oorlogsindustrie, benzine was op de bon en geld was schaars. OM ruimte geven aan belangrijker zaken werd zelfs het hoofdkwartier van de Park Service naar Chicago verplaatst, waardoor de band met de politiek tijdelijk werd verbroken. Maar vanaf 1946 kreeg het hele systeem een enorme dynamiek. Toen was de benzine-rantsoenering opgeheven, iedereen was weer terug van de oorlog en de auto's konden weer op pad. Hoewel in de jaren dertig ongelooflijk veel was aangelegd, bleken kampeerfaciliteiten en andere accommodatie ontoereikend. In de jaren vijftig werden overal overflow campgrounds aangelegd en noodbehuizing opgezet voor personeel. Het waren allemaal lapmiddelen.
In 1955 accepteerde Eisenhower Mission 66, een tienjaren plan dat directeur Conrad Wirth had opgezet, om de parken naar een acceptabele standaard te verheffen. Ieder park moest een plan inleveren op basis waarvan de fondsen zouden worden verdeeld. Het plan ging uit van tachtig miljoen bezoekers in 1966, wat toen door veel mensen als overdreven werd beschouwd (er waren ook critici die vonden dat de parken te veel werden ontwikkeld).
De jaren zestig, met hun sterke economische groei, maakten het mogelijk om veel nieuwe parken, monumenten en seashores op te zetten. Een onderzoek naar de kustlijnen leverde nieuwe National Seashores op als Cape Lookout in North Carolina, Cape Cod in Massachusetts, de Apostle Islands in Wisconsin en andere minder voor de hand liggende gebieden. Ook voegde men parken toe als de North Cascades, Redwood, Voyageurs en Biscayne Bay, die nu als vanzelfsprekend tot het systeem behoren.
Met de uitbreiding van de activiteiten kwamen ook problemen. Het opzetten van nieuwe parken betekende nu vrijwel altijd het uitkopen van privébezit. Soms was er stevig verzet, en altijd waren de kosten hoog. Bovendien moesten de National Park Service zelf wennen aan het grote verschil in management van bijvoorbeeld een Nationaal Park en een National Recreation Area. Dat gold in nog sterkere mate voor de toevoeging van stads- en community gerichte parken en historic sites (twintig procent van Washington DC valt nu onder de Park Service, van het Vietnam Memorial tot Capitol Hill). Ook werden sites geïntroduceerd als de plekken waar de strijd om de burgerrechten was gevochten, of de oude textielfabrieken in Lowell, Massachusetss, die zijn omgevormd tot een National Historic Park. Kortom, naast het systeem van Nationale Parken was een hele schil ontstaan van varianten daarop, allemaal behorend tot de zeggenschap van de National Park Service.
Historisch succes
De grootste uitbreiding van het National Park System kwam in december 1980. Wat heet groot? President Carter tekende, in wat mag gelden als een van de historische successen van zijn regering, de Alaska National Interest Lands Conservation Act. Hiermee werden twaalf nieuwe onbedorven gebieden in Alaska in het systeem ondergebracht, waardoor de totale oppervlakte ervan meer dan verdubbelde. Parken als Gates of the Artic, Karmai, Wrangell-St Elias (het grootste van het land: zes maal Yellowstone), Kenai Fjords en Lake Clark. Terugkijkend was dit opnieuw een visionaire daad, en in die tijd stuitte hij dan ook op veel verzet in Alaska, waar men liever de vrije hand had – een echo van de discussies zoals die al sinds 1870 hadden gewoed.
Ruim 125 jaar na het oprichten van het eerste park is de National Park Service een gevestigd instituut geworden. Niemand verzet zich meer tegen de basisgedachte dat wildernissen, natuurgebieden en historische plekken bewaard moeten blijven voor volgende generaties. De ‘parken' als metafoor voor de natuur van Amerika zijn en blijven een van de grote aantrekkingspunten van het land. Ieder weekend pakken miljoenen Amerikanen hun spul en hun kinderen achterin de auto om van de outdoors te gaan genieten. Of ze nu gaan naar Nationale Parken, National Seashores, National Monuments, Forests, Historical Places of zelfs gewone State Parks, het begon allemaal daar bij dat kampvuur in de wildernis van Wyoming.
In zekere zin kwam het daar eind van deze eeuw weer terecht. Want het is niet zonder ironie dat juist in Yellowstone, het enige onaangetaste ecosysteem van de 48 continentale staten, de discussies losbarstten over hoe verder te gaan. In 1988 brandde een enorm stak van Yellowstone af, nadat de Park Service onder een nieuw laat-maar-branden-beleid de bosbranden hun gang had laten gaan. De (omstreden) filosofie is dat eens in de tweehonderd tot driehonderd jaar een brand van deze omvang heel gewoon is, ja, zelfs noodzakelijk voor de regeneratie van de natuur. En nu, tien jaar later, ziet de bezoeker hoe de natuur zich uitstekend heeft hersteld en een ander, zeker niet minder Yellowstone heeft geschapen.
Veel van de opwinding ontstond omdat bezoekers het park wilden behouden in de vorm waarin ze het kenden, waarin ze het ooit hadden gezien, en daarmee zetten ze nu juist het idee van een onaangetast natuurgebied op zijn kop. Een ecosysteem kan en mag niet worden bevroren in de tijd. Brand hoort erbij. Het is een van de vele verdiensten van de National Park Service dat ze dit debat zijn aangegaan, dat ze hun beleid verdedigd hebben en daarmee het behoud van de natuur in zijn natuurlijke staat, en niet slechts in zijn toeristische staat, voorop gezet hebben. Wildernis kan nu eenmaal niet beheerst worden.
Verschillende namen die in gebruik zijn.
In aanvulling op het hoofdartikel over het National Parksysteem, volgt hier de definitie van de namen die de National Park Service gebruikt voor de gebieden onder haar beheer.
National Park
Over het algemeen grote natuurgebieden met een enorme gevarieerdheid aan kwaliteiten, inclusief soms historische plekken. Jagen, mijnbouw en commerciële activiteiten zijn hier verboden. Voorbeeld: Yellowstone, Wyoming.
National Monument
Volgens de Antiquities Act van 1906 mag de president ‘gebieden, structuren of andere objecten van historische of wetenschappelijke waarde' bij ‘public proclamation' tot monument verheffen, voorzover ze zich bevinden op land dat onder controle valt van de federale overheid. Bijvoorbeeld: Craters of the Moon National Monument, Idaho. Volgens de Antiquities Act van 1906 mag de president ‘gebieden, structuren of andere objecten van historische of wetenschappelijke waarde' bij ‘public proclamation' tot monument verheffen, voorzover ze zich bevinden op land dat onder controle valt van de federale overheid. Bijvoorbeeld: Craters of the Moon National Monument, Idaho.
National Preserve
Deze gebieden hebben vrijwel dezelfde kwaliteiten als een park, maar hier heeft het Congres activiteiten toegestaan als jacht, mijnbouw en olie/gaswinning. Veel preserves zouden, als ze geen jacht kenden, in aanmerking komen als park. Bijvoorbeeld: Mojave National Preserve, Californië.
National Historic Site
Meestal bevat een National Historic Site één enkele historische plek die direct met het onderwerp is geassocieerd. Onder de Historic Sites Act van 1935 mocht de minister van Binnenlandse Zaken dit doen, maar in de praktijk zijn ze vaak geautoriseerd door het Congres. JFK National Historic Site in Boston, Massachusetts.
National Historic Park
Hieronder vallen meestal historische plekken die zich niet beperken tot één gebouw of een beperkt terrein. Voorbeeld: Colonial National Historic Park, Williamsburg, Virginia.
National Memorial
Een plek waar een historische persoon of een tijdvak wordt herdacht. Er hoeft niet noodzakelijk een gebouw of iets direct verbonden met het onderwerp aanwezig te zijn. Bijvoorbeeld: Tuskegee Institute, Alabama.
National Battlefield
Onder deze algemene vlag vallen nu National Battlefields, National Battlefield Parks en National Military Parks, die eigenlijk allemaal hetzelfde weergeven, namelijk een plek waar ooit een beroemde slag is geleverd.
Bijvoorbeeld: Antietam, Maryland
National Cemetery
Binnen het systeem zijn veertien begraafplaatsen die hieronder vallen. Bijvoorbeeld: Arlington National Cemetery, bij Washington D.C.
National Recreation Area
Hieronder vallen momenteel twaalf gebieden rondom grote reservoirs, waar recreatie op en rondom het water de belangrijkste activiteit is. Er zijn ook vijf van deze gebieden in de buurt van grote steden, en daar is het een combinatie van open ruimte, historische plekken en/of natuur die belangrijk is voor de ontspanning van grote aantallen mensen. Bijvoorbeeld: Lake Mead National Recreation Area, Arizona/Nevada,
National Seashore
Momenteel bestaan tien van deze gebieden langs de kust van de Atlantische en Stille Oceaan, en de Golf van Mexico. Bijvoorbeeld: Cape Hatteras National Seashore, North Carolina.
National Lakeshore
Deze gebieden liggen aan meren, in de praktijk alleen aan de Great Lakes in het middenwesten.
Bijvoorbeeld: Apostle Islands, Wisconsin.
National RiverNational River: Verschillende varianten van deze categorie beschermen belangrijke rivieren.
National Parkway
Verwijst naar een weg en het parkland om die weg, bedoeld om een per auto of ander vervoermiddel te genieten. Bijvoorbeeld: Blue Ridge Parkway, Virginia/North Carolina.
National Trail
Titel voor parkgebieden die lange stukken land rondom een bepaald pad beschermen. Bijvoorbeeld: Pacific Crest National Scenic Trail, aan de westkust.
Specifieke Plekken
Het Witte Huis, Capitol Hill.
Om het geheel te compliceren beheert ook het ministerie van Landbouw flinke stukken wildernis. Onder hun hoede vallen onder meer de National Forests.
Waar het om gaat is dat u er bij dit soort gebieden zeker van kunt zijn dat ze de moeite waard zijn. Ze vertegenwoordigen iets dat Amerikanen belangrijk vinden en de zorg van de National Park Service staat garant voor een onderhoudend bezoek.