Multicultureel onbehagen

Korte samenvatting

Het advies staat hier onder

De Adviesraad Diversiteit en Integratie is gevraagd zich te buigen over het onderwerp ‘multicultureel onbehagen’, in de context van het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar polarisatie. Adviesagenda 2011, brief 10 mei 2011, onderwerp 1.

 

Kernpunten van het advies:

  • De ADI vindt ‘multicultureel onbehagen’ een ongelukkige en ongewenste formulering. Naar haar mening is het onverstandig, onhelder en uiteindelijk ook niet functioneel om allerlei vormen van grote stads onbehagen, een kenmerk bij uitstek van Amsterdam, uitsluitend of zelfs voornamelijk in etnische termen te beschouwen, zoals multicultureel impliceert.
  • De ADI is van mening dat sociaal economische factoren veel beter en veel relevanter informatie geven over wat burgers bezig houdt. Analyse en beleid zouden zich daarop moeten richten, bijvoorbeeld op de meest kwetsbare Amsterdammers in termen van inkomen, opleiding en sociale achterstand.
  • De ADI stelt met instemming vast dat er een serieus debat op gang is over het gebruik van de terminologie ‘allochtoon’, ‘autochtoon’ en dat het nut van het concept ‘integratie’ opnieuw wordt doordacht. De gemeente moet een voorbeeld geven door deze termen niet meer te gebruiken. Als er toch in etnische categorieën gerapporteerd moet worden dan is praten over Marokkaanse, Turkse of Surinaamse Amsterdammer een goed alternatief – de streepjes-Amsterdammer. Als ‘burgerschap’ het overkoepelend concept wordt, zoals in diverse nota’s het geval lijkt, dan is een verdere discussie over de invulling daarvan nuttig en nodig.
  • De ADI neemt met interesse kennis van de rapportage van het Verwey-Jonker Instituut over het ‘meten van polarisatie’. De ADIvraagt zich wel af of het zoeken naar ‘onderhuidse spanningen’ niet leidt tot een voorspelbaar resultaat en vraagt zich af of er niet andere mogelijke oorzaken zijn van spanningen. De ADI stelt ook vast dat het idee dat de overheid iets ‘kan doen’ aan geconstateerde ‘spanningen’ te hoge verwachtingen impliceert over wat de overheid vermag.
  • Sociale cohesie is een lastig begrip en dusdanig moeilijk te definiëren, zoals ook het Verwey-Jonker Instituut laat zien, dat de ADI zich in dit advies niet heeft gewaagd aan de vraag of het bevorderen ervan tot de kerntaken van de gemeente behoort en in wat voor vorm. Het komt de ADI voor dat gemeentelijke doelen relevant moeten zijn voor het algemeen welzijn van de stad en als zodanig impliciet de samenhang van de samenleving moeten vergroten. De overkoepelende term sociale cohesie voegt daaraan weinig toe.
  • De ADIconcludeert dat de analyses van Han Entzinger en Paul Scheffer, in De staat van integratie, uitnodigen tot een complete her-evaluatie van het concept integratie. Hun conclusie kan zo geïnterpreteerd worden dat beleid, ook en vooral op gemeentelijk niveau, zich meer moet richten op algemene maatschappelijke doelstellingen, bijvoorbeeld een beter functionerend schoolsysteem, en minder op specifieke doelstellingen en doelgroepen. De ADI vindt dat prikkelend en uitnodigend tot verdere discussie.
  • Misschien is het tijd om de succesvolle Iamsterdam-campagne een vervolg te geven met Weareamsterdam, met de nadruk op onze variatie en diversiteit.

Advies, uitgebracht door de Adviesraad Diversiteit en Integratie (ADI), 15 april 2012, op verzoek van de wethouder Burgerschap en Diversiteit, zoals geformuleerd in de brief dd. 10 mei 2011.

 

Inleiding

Amsterdam is een stad van mensen met heel verschillende achtergronden en heel verschillende levensstijlen. De helft van de bevolking heeft direct of indirect wortels in het buitenland. Meer dan de helft van alle inwoners is zelf niet in Amsterdam geboren maar komt uit een ander land of uit een ander deel van Nederland. Degenen die hier wel zijn geboren hebben een dermate gevarieerde achtergrond dat niemand kan claimen dé echte Amsterdammer te zijn. E zijn vele echte Amsterdammers.

Ook sociaal economisch is Amsterdam een stad met oneindige variatie. Een groot deel van onze inwoners kan gerekend worden tot de (hogere) middenklasse, een groot deel heeft het niet zo breed en alle varianten zitten daar tussenin. Zoals dat hoort bij een dynamische stad komen deze heel verschillende mensen elkaar vaak tegen. Amsterdam is relatief klein en compact en vergeleken met andere wereldsteden is er nauwelijks sprake van geografisch of feitelijk isolement van bepaalde wijken of buurten.

Een deel van de aantrekkingskracht van Amsterdam is juist dát er gemeenschappen zijn die dwars door klasse, man/vrouw verhoudingen of sociaal culturele groepen heen gaan. Denk aan onze welverdiende reputatie als ‘gay capital’. Maar ook onze gevarieerde muziekscène, de OBA, sport, middelbaar onderwijs en andere voorzieningen zorgen voor een dagelijkse menging van deze heel verschillende Amsterdammers.

Diversiteit kenmerkt een wereldstad. Dat moet dan wel vanzelfsprekende diversiteit zijn want opgedrongen diversiteit, apart gezet worden, is geen acceptabele vorm van pluralisme. Een ander, meer paradoxaal en vaak ondergewaardeerd kenmerk van een wereldstad is dat er burgers zijn die elkaar liever ontlopen, die niet mee willen doen of die selectief zijn in hun maatschappelijke activiteiten. A priori is daar niets mis mee, integendeel, het is een prerogatief van de zelfstandige burger. Stadslucht maakt vrij, ook in dit opzicht.

 

Schuren is onmisbaar

In een dergelijke stad is het onvermijdelijk en zelfs gewenst dat mensen tegen elkaar aan schuren, het creëert de vonken die Amsterdam zo aantrekkelijk maken. Schuren is onmisbaar. Zelden gebeurt dat tussen coherente, homogene en helder afgebakende ‘groepen’, laat staan culturen. Het is eerder zo dat verschillende groepen van steeds verschillende samenstellingen op steeds verschillende punten zich aan elkaar ergeren of met elkaar botsen. Soms gaat het om belangentegenstellingen, soms om culturele kloven die moeilijk zijn te overbruggen, soms speelt angst een rol, soms afgunst, soms gewoon onbestemd ongenoegen, geuit op typisch Nederlandse, botte manier. Vaak is hét onderwerp van vandaag morgen weer vergeten.

Dat kun je ‘grootstedelijk onbehagen’ noemen, onmiskenbaar en onmisbaar. De Adviesraad prijst zich gelukkig dat Amsterdam als global city zo gevarieerd en complex is dat er een hoop valt te schuren en een hoop geschuurd wordt. Enig ongenoegen en een enkele oprisping van woede of ergernis hoort daarbij. Onbehagen per se is haast vanzelfsprekend.

Voor de Adviesraad dienen deze observaties als achtergrond bij het beantwoorden van de gestelde vragen.

 

Definities

In toelichting op de adviesaanvraag wordt ‘multicultureel onbehagen’ omschreven als ‘het ongemak dat sommige Amsterdammers ervaren in de stad. Ongemak veroorzaakt door ervaringen en/of percepties over andere groepen in de samenleving.’ Deze ‘groepen’ zijn niet gedefinieerd maar kunnen, uit de context, niet anders verstaan worden dan ‘etnische groepen’, dat wil zeggen Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en andere etnische Amsterdammers en impliciet dus Amsterdammers met een andere achtergrond. Hoewel het begrip ‘multicultureel onbehagen’ mede hierdoor weinig helderheid biedt, is het inmiddels courante terminologie geworden.

Zo verscheen in mei 2009 een rapport onder auspiciën van De Rode Hoed, getiteld Multicultureel onbehagen onder Amsterdammers, met als ondertitel Een kwalitatief onderzoek naar onbehagen over de multiculturele samenleving.[2] Dit onderzoek was ‘expliciet bedoeld’ om ‘de stem te laten horen’ van mensen die onbehagen ervaren en er is gericht gezocht naar ‘Amsterdammers met onbehagen over de multiculturele samenleving’. Dat er onbehagen werd aangetroffen en dat dit werd toegeschreven aan ‘de multiculturele samenleving’ is dan ook niet verrassend.

De Adviesraad refereert aan dit onderzoek omdat het duidelijk maakt hoe ongespecificeerd de aard van het begrip ‘multicultureel onbehagen’ wel niet is. Dat maakt het lastig maakt om de concrete adviesvragen te beantwoorden: ‘Wat verstaan Amsterdammers onder multicultureel onbehagen?’ en vervolgens ‘Welke factoren spelen een rol bij dit fenomeen?’

Het antwoord op de eerste vraag kan niet anders zijn dan dit: de Adviesraad weet niet wat ‘Amsterdammers’ onder ‘multicultureel onbehagen’ verstaan. De aanvraag geeft één soort van definitie, de Rode Hoed een andere en weer anderen kunnen een andere invulling geven. Alleen al in dat opzicht lijkt het de Adviesraad een problematisch begrip. Gaat het om ongenoegen met ‘de multiculturele samenleving’ zoals minister Verhagen dat gebruikt, of om ongenoegen over een multiculturele buurt, of wellicht om ongenoegen over allerlei aspecten van een diverse stad waarin van alles voortdurend verandert? Het verrast dan ook niet dat de ‘wensen’ van de geïnterviewden een grabbelton opleveren van ‘ideeën om het onbehagen te verminderen’ die naar de indruk van de Adviesraad haarfijn aangeven waarom mensen te hoge verwachtingen hebben van de overheid en telkens weer teleurgesteld zullen zijn.[3]

 

Andere analyse

De Adviesraad zal niet ontkennen dát er Amsterdammers zijn die zich ongemakkelijk voelen bij onze diversiteit. Meer toegespitst, er zijn zeker Amsterdammers die onbehagen voelen bij burgers met een andere etnische en/of andere culturele achtergrond. Dit kan variëren van boosheid over het veranderen van een buurt tot afkeer van hoofddoekjes bij de kassa’s van onze supermarkten, of, in een bijzonder voorbeeld van wat wij dan maar, tongue in cheek, ‘grachtengordel onbehagen’ noemen, de luid verkondigde weigering van Ciska Dresselhuys, toen hoofdredacteur van het blad Opzij, om vrouwen met hoofddoeken in dienst te nemen.

De Adviesraad meent echter dat de problemen die Amsterdam ontegenzeggelijk kent en het schuren dat in de stad plaats vindt niet alleen, en beter zelfs helemaal niet, moeten worden geanalyseerd vanuit het perspectief van etniciteit en wijst ‘multicultureel onbehagen’ als concept af. De eerste overweging daarvoor is dat het gebruik ervan onbehagen op basis van vooroordeel, kleur of culturele achtergrond legitimeert. Vervang multicultureel door zwart en het is voor de stad die de Prinsenhof conferentie organiseerde, onmiddellijk duidelijk dat het concept onaanvaardbaar zou zijn.

Een ander probleem met deze frase is dat hij de essentie van wat Amsterdam tot Amsterdam maakt problematiseert. Als multicultureel zijn leidt tot onbehagen of de rechtvaardiging is van onbehagen, dan zeggen we feitelijk dat Amsterdam onbehagelijk aanvoelt of dat onbehagen inherent is aan Amsterdam of Amsterdammers. De Adviesraad lijkt dat weinig productief. Amsterdammers die niet van Amsterdam houden, wonen misschien in de verkeerde stad.

Maar de belangrijkste reden voor de Adviesraad om deze terminologie te verwerpen is dat hij niet functioneel is. De problemen waar we het over hebben, zaken die het gemeentebestuur wil kennen en waaraan het in sommige gevallen wat wil doen, zijn niet gediend met het varen onder de vlag van ‘multicultureel onbehagen’. Verderop in dit advies zal de Adviesraad een voorstel doen voor een kader waarin problemen wél geanalyseerd kunnen worden.

 

Terminologie

In dit verband roept de Adviesraad op om álle tot nu toe gebruikte begrippen te heroverwegen. In aansluiting op de conclusies van Entzinger en Scheffer in De staat van de integratie en ook van de teneur van de discussies op Integrating Cities, pleit de Adviesraad ervoor om woorden als ‘integratie’, ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ niet meer te gebruiken omdat ze disfunctioneel en schadelijk zijn, zowel voor het debat als voor het beleid.[4] Wat ‘integratie’ betreft: alle beleid moet natuurlijk integreren en een samenleving is natuurlijk nooit ‘af’ of ‘mislukt’. De Adviesraad realiseert zich dat de gemeente, in elk geval op sommige niveaus, deze omslag al maakt en juicht die toe. Maar de gebruikte termen in recente onderzoeken en zeker die in het dagelijks gebruik, maakt duidelijk dat er nog een lange weg is te gaan.

Het is immers bizar dat een in Amsterdam geboren kind van ouders uit Marokko of Suriname geldt als ‘allochtoon’, terwijl een kind van een Limburger of Groninger die in Amsterdam is komen wonen ‘autochtoon’ wordt genoemd. Het CBS is zelfs bezig om de kinderen van in Amsterdam geboren kinderen van migranten, de derde generatie dus, tot ‘allochtoon’ te stempelen. Dat is erger dan onverstandig, het is destructief. Op zo’n manier kun je nooit ‘autochtoon’ worden. Amsterdam moet daaraan niet meewerken en landelijk zijn verzet tegen deze ontwikkeling laten horen.

Deze terminologie is des te ongewenster omdat hij een hefboom biedt voor politieke entrepreneurs die politiek onbehagen mobiliseren op basis van deze groepsbegrippen. Voor Amsterdammers zouden dit soort per definitie buitensluitende indelingen geen rol moeten of mogen spelen en de gemeentelijke overheid kan hier het voorbeeld geven door ze niet meer te gebruiken. Dit is geen triviaal onderwerp of een esoterische discussie. Zoals op Integrating Cities bleek, zijn alle grote steden hiermee bezig en terecht. Bovendien kost het niets.

 

Opbouwen van sociaal vertrouwen

De Adviesraad acht zich niet in staat het gevraagde oordeel te geven over ‘de huidige interventies als het gaat om het tegengaan van polarisatie en het opbouwen van sociaal vertrouwen door de gemeente.’ Om te beginnen heeft de Adviesraad onvoldoende overzicht over deze ‘interventies’. Wél heeft zij vragen over een aantal aspecten van het gevolgde beleid.

Zo heeft de Adviesraad twijfels over de vraag of ‘het tegengaan van polarisatie’ als beleidsdoelstelling voldoende helder en relevant is. In de toelichting in het rapport van het Verwey-Jonker Instituut[5] wordt gesteld dat ‘tegenover’vertrouwen polarisatie staat. Dat is wat kort door de bocht: ‘geen vertrouwen’ wil immers nog niet zeggen dat er automatisch sprake is van polarisatie.Verderop wordt polarisatie gedefinieerd als ‘een proces’, namelijk ‘de verscherping van tegenstellingen tussen bevolkingsgroepenen buurten kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen.’ Ongetwijfeld kan dat proces plaatsvinden maar of het gebeurt en hoe ‘tegenstellingen’ dan worden gedefinieerd is minder duidelijk. Het gaat te ver om hier op het rapport als zodanig in te gaan. Binnenkort komt de ‘polarisatiemeter’ van het instituut in andere fora aan de orde.

Vandaar dat de Adviesraad deze vraag alleen in de brede zin kan beantwoorden dat beleid of ‘interventies’ zorgvuldig en scherp beoordeeld moeten worden op hun doelmatigheid en evenzeer op de vraag of ze wel tot het beleidsterrein van de gemeente horen. Of sociaal vertrouwen (of sociale cohesie) noodzakelijk is, of het afwezig is, of het überhaupt gemeten kan worden en of het beïnvloed kan worden door beleid: het zijn vragen die we graag bij een andere gelegenheid willen behandelen. Hier volstaan we met de herhaling van de eerder gemelde observatie dat het juist bij een grote stad hoort dat er ook burgers of groepen zijn die niét participeren of in sommige opzichten zich afzijdig houden. Zo lijkt het de Adviesraad niet erg relevant dat de afkeer van sommige burgers van de Gay Parade wordt gezien als een ‘sociale cohesie’-probleem. Smaken verschillen in een grote stad en dat mag. Soms is een uiting van niet meedoen juist een vorm van vertrouwen in de stad.

Zowel Entzinger en Scheffer als het rapport van de SCP Uit elkaars buurt stellen vast dat de contacten tussen diverse groepen in steden als Amsterdam en Rotterdam aanmerkelijk zijn toegenomen – wat volgens de bekende contacthypothese het wederzijds begrip vergroot. Hiervoor is weinig beleid nodig, maar vooral tijd, zo concludeert het SCP rapport.[6] De Adviesraad vindt dit een belangrijke vaststelling die de natuurlijke aandrift om ‘beleid te maken’ zou moeten temperen.

 

Doelgroepen

Gezien het voorgaande is de volgende vraag, namelijk of ‘de doelgroepen’ worden bereikt, voor de Adviesraad niet te beantwoorden. Wat de laatste vraag in de adviesaanvrage betreft, over het al of niet aanwezige onbehagen bij ‘(niet westerse) Amsterdammers’ zelf, stelt de Adviesraad vast dat het ongetwijfeld zo is dat sommige Amsterdammers van allochtone komaf onbehagen hebben. In verreweg de meeste opzichten geldt daarvoor hetzelfde wat de Adviesraad eerder heeft gesteld: het hoort bij de stad. Voordat we de vraag kunnen beantwoorden of de gemeente iets moet ‘doen’, en iets kán doen, om dit tegen te gaan (‘Turkse jongeren die zich terugtrekken’) moeten we ons afvragen of dit wel een probleem is waar de gemeente zich druk over moet maken en zo ja, of en wat ze er aan wil doen. De Grote Club, tennisclub Festina of voetbalclub AFC, Paradiso, het Concertgebouw, het studentencorps en Arti et Amicitia: het zijn allemaal vormen van het zich terugtrekken in eigen kring en vrijwel iedereen zal het er over eens zijn dat dit niet een probleem is dat de gemeente aangaat.

Tot zover de antwoorden op de concrete vragen in de adviesaanvraag.

 

Wat dan wel?

 

Etniciteit moet niet taboe zijn. We moeten echter ook niet in de omgekeerde kuil vallen en alles in die termen gaan verklaren, zoals de afgelopen jaren veel te vaak is gebeurd. Sociaal economische factoren zijn harder, beter meetbaar (objectiever) en vertellen ons in het algemeen veel meer over de mate van onze ongelijkheid, diversiteit en variatie. Vanuit beleidsoogpunt is het belangrijk vast te stellen dat de zorgen van Amsterdammers met lage inkomens, lage opleidingen en lage verwachtingen op elkaar lijken, ongeacht de culturele achtergrond van die burgers. Dat geldt even goed voor Amsterdammers met hoge opleidingen en een hoog inkomen die zich gemakkelijk bewegen in een geglobaliseerde wereld en minder vaak het voorwerp van gemeentelijk beleid zijn. Onderzoek (en beleid) dat zich concentreert op problemen die worden gedefinieerd vanuit een ‘etnische’ invalshoek dragen bij aan het verhullen van gezamenlijke belangen. Het creëert irrelevante want vermeende tegenstellingen en garandeert beleid met een hoog symboolgehalte en weinig meetbaar succes. Zo is de klacht ‘de buurt gaat achteruit’ al courant zolang er buurten bestaan, met etniciteit heeft dat weinig of niets te maken. De ‘vlucht’ uit de grote steden, veeleer te kwalificeren als een welverdiende of lang gehoopte upgrade naar een vinex wijk, heeft weinig te maken met etniciteit. Het is een typisch middenklasse verschijnsel. Ook zonder immigranten zouden onze volkswijken van aard zijn veranderd. Goed onderwijs is een wens van elke Amsterdamse ouder.

Voor menigeen is de verleiding groot om problemen te wijten aan iets buiten jezelf, vooral als dat gemakkelijk te benoemen is en een oppervlakkige juistheid lijkt te hebben. De politiek! De media! De rijken! De allochtonen! Achterstelling van autochtonen! Het is niet meer dan een ritueel, al kan het vervelende consequenties hebben als mensen werkelijk gaan geloven dat dit soort schuldigen zijn aan te wijzen en niet zij zelf – of complexen van diverse soorten sociale krachten – verantwoordelijk zijn. Door mee te gaan met dit woordgebruik en deze probleemanalyse, met het zoeken naar één, twee, drie schuldigen en dito oplossingen, bestendigen we het denken dat tot dit negatieve patroon heeft geleid.

 

De eisen stellende burger

Populisme is een van de mogelijke gevolgen van deze soort van analyses, maar het valt zeker niet vanzelfsprekend of altijd samen met ‘multicultureel’ of ander onbehagen. Zoals Sjaak Keunis onlangs schreef in zijn inaugurele rede, de burger stelt eisen aan de overheid, ook als die eisen onterecht en onzinnig zijn, en is boos als daar niet aan wordt voldaan.[8] Woede is inderdaad een bron van populisme, maar het zou van kortzichtigheid getuigen om die woede enkel of vooral terug te voeren op ongenoegen over wat voor ‘multiculturele’ factoren dan ook.

Kortzichtig maar ook onterecht, omdat we dan politiek onbehagen eenzijdig zoeken in misnoegen over andere wortels, een ander geloof of, in bredere zin, culturele componenten. Er is meer aan de hand. De gemakkelijke uitwisseling van kiezers tussen populisme van links, dat zich veel meer concentreert op sociaal economische bedreigingen, en populisme van rechts, dat daaraan etnische drogbeelden toevoegt, geeft al aan dat deze kiezers minder eensgezind zijn dan het soms lijkt.

Populisme in brede zin komt voort uit onbehagen en scepsis tegenover de elites, het ‘establishment’, de gevestigde partijen en de vertrouwde vertegenwoordigende democratie. De elite, het establishment, ons eigen gemeentebestuur, mag zich daar wat van aantrekken.

Het is waar dat Amsterdam vele potentiële bronnen van populisme heeft. Dat is altijd zo geweest. Vrij vissen in het Vondelpark eiste Hadjememaar, en het bracht hem in de gemeenteraad. Burgers hebben vaak het gevoel dat de politiek geen contact met ze heeft, doof is voor hun wensen en noden, dit overigens nadat de burger is opgevoed tot een grote nooddruftigheid en hoge verwachtingen van diezelfde overheid. Er is onbehagen, zelfs angst en een zekere mate van afkeer van de mediademocratie die hieraan bijdraagt. Hoewel het iets is van alle tijden, mogen alle deelnemers aan het politieke proces, alle partijen en zeker degenen die de overheid vertegenwoordigen, zich dit aantrekken.

 

WeareAmsterdam

De Adviesraad pleit ervoor om te onderzoeken welke symbolische of retorische acties of campagnes hebben bijgedragen aan brede gevoelens van Amsterdammer zijn – ‘wij’ in de zin van ‘alle Amsterdammers’. De collectieve framing van het moderne grote stadsleven, met zijn diversiteit en zijn schuren, kan een sterk middel zijn om Amsterdammers dichter bij elkaar te brengen.

 

Amsterdam dankt zijn welvaart, zijn cultuur en eigenlijk alles wat we plezierig vinden aan de stad aan zijn geschiedenis als stad van immigranten en nieuwkomers. Onder andere Leo Lucassen en Erika Kuijpers schreven over de migranten achtergrond van Nederland sinds pak weg 1550, Kuijpers in haar Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e eeuws Amsterdam specifiek voor Amsterdam.[12]

De aanwezigheid van migranten heeft altijd irritatie veroorzaakt, naast het bewustzijn dat ze belangrijk werk deden en feitelijk onmisbaar waren. In de grote Geschiedenis van Amsterdam schreven Erika Kuijpers en Maarten Prak een heel hoofdstuk over de groei van Amsterdam tussen 1578 en 1650.[13] Ze laten zien hoe Amsterdammers die groei verwerkten en hoe door de komst van de talrijke immigranten de hele betekenis van het begrip ‘Amsterdammer’ fundamenteel veranderde.

Ook toen al was er veel onbehagen, ook over de nieuwkomers maar net als nu ook over veel dingen die te maken hadden met gemeentebestuur, de autoriteiten en publieke ruimtes. De auteurs verwijzen naar het motto van de Spaanse Brabander van Bredero dat bij uitvoeren boven het podium hing, op een groot bord: ‘Al siet men de luy, men kentse daarom niet’. En de eerste uitgesproken regel door de hoofdpersoon geeft diens onbehagen weer (hij is Antwerpenaar): ‘Tis wel een schoone stadt, moor ‘tvolxken is te vies.’[14]

De meeste immigranten kwamen terecht in ongeschoolde banen of in beroepen die weinig opleiding of een gering startkapitaal vereisten. Er is niet zoveel verschil tussen de Italiaanse kappers in New York en de Turkse groentewinkels in Amsterdam. Het waren Duitsers die de Amsterdamse broodbakkerij domineerden. Veel nieuwkomers haalden hun huwelijkspartner uit de streek of het land waar ze vandaan kwamen. Amsterdamse vrouwen waren overigens in trek, omdat die van hun ouders het poortersrecht hadden geërfd.

De autoriteiten voerden vooral beleid dat zich beperkte tot de problemen, schrijven Prak en Kuijpers. ‘Het was daardoor niet eenduidig, maar zwalkend en ingegeven door ad-hoc oplossingen. Een belangrijke constante was echter de voortdurende poging om greep te houden op het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ […]’ [15] De stad wordt gevarieerder en verandert van karakter. ‘Het wonderbaarlijke,’ stellen de auteurs vast, ‘was dat al die groeperingen erin slaagden min of meer vreedzaam met elkaar om te gaan.’ Vooral economische groei was daarin de noodzakelijke smeerolie.

Dit historisch uitstapje is niet bedoeld om de vraag over actuele problemen te bagatelliseren maar om te laten zien dat onbehagen over nieuwkomers, migranten of mensen die andere gewoontes hebben van alle tijden is, net als het blijkbaar onuitroeibare denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’.

 

 

Amsterdamse superdiversiteit

In wetenschappelijke kringen wordt voor extreem diverse steden als Amsterdam de term ‘superdiversiteit’ gebruikt. Burgemeester Van der Laan spreekt er vaak over en is er terecht trots op. Vaak herkennen

Amsterdammers elkaar als zodanig, ze weten heel best wat ze gemeenschappelijk hebben. Ze hebben een gezamenlijke identiteit die ook door de gemeente wordt onderstreept met de ‘Iamsterdam’-campagne. Tegelijkertijd zorgt alle verandering voor gevoelens van vervreemding, wat voor redenen die veranderingen ook mogen hebben. Sommige Amsterdammers voelen zich niet meer thuis in de stad die zoveel veranderd is vergeleken met vroeger. Was het ooit anders?

Jongeren zijn al veel verder. Inge van der Welle schrijft in haar proefschrift: ‘Geen enkele groep vormt onder de jonge generatie een duidelijke meerderheid en een groot deel van het integratieproces voltrekt zich tussen verschillende etnische groepen en niet automatisch met de ‘autochtonen’. De stad is mogelijk een aantrekkelijker integratiecontext voor stedelijke jongeren dan de nationale integratiecontext.’[16] Han Entzinger stelde hetzelfde vast voor jongeren die zijn opgegroeid in Rotterdam.[17] Philip Kasintiz en John Mollenkopf, sociologen die regelmatig Amsterdam en New York vergelijken, stellen in het geval van New York dat het identiteitslabel ‘New Yorker’ voor tweede generatie jongeren benadrukt dat ze anders zijn dan zowel de ‘native’ (blanke) bevolking als hun geïmmigreerde ouders.[18] Het zou de Adviesraad niet verbazen als dit voor Amsterdamse tweede generatie jongeren ook geldt. Van der Welle stelt vast dat dit uiten van culturele Amsterdamse identiteiten ook ‘nostalgische sentimenten en gevoelens van uitsluiting’ mobiliseert bij burgers die zichzelf als ‘echte Amsterdammers’ of ‘echte Nederlanders’ beschouwen. Een ‘kleine minderheid’, zegt Van der Welle, wijst de multiculturele samenleving af en eist een nostalgische invulling van het Nederlanderschap.[19] Dat is geen probleem maar juist deel van de diversiteit.

Misschien is het tijd om de succesvolle Iamsterdam-campagne een vervolg te geven met Weareamsterdam, met de nadruk op onze variatie en diversiteit.

Diversiteit is ‘een speerpunt’ van Amsterdams beleid en ‘ook onderdeel van de aantrekkingskracht van de stad’. Maar het is vooral een feit. De pijlers van de door Amsterdam naar voren geschoven stedelijke identiteit zijn respect en tolerantie en het kunnen omgaan met culturele verschillen. ‘Amsterdam is kortom vanwege de bevolkingssamenstelling, de politieke verhoudingen en beleidspraktijk een specifieke integratiecontext.’[22]

 

Conclusie

Samenvattend concl

Korte samenvatting

 

 

Het advies staat hier onder

 

 

De Adviesraad Diversiteit en Integratie is gevraagd zich te buigen over het onderwerp ‘multicultureel onbehagen’, in de context van het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar polarisatie. Adviesagenda 2011, brief 10 mei 2011, onderwerp 1.

 

Kernpunten van het advies:

  • De ADI vindt ‘multicultureel onbehagen’ een ongelukkige en ongewenste formulering. Naar haar mening is het onverstandig, onhelder en uiteindelijk ook niet functioneel om allerlei vormen van grote stads onbehagen, een kenmerk bij uitstek van Amsterdam, uitsluitend of zelfs voornamelijk in etnische termen te beschouwen, zoals multicultureel impliceert.
  • De ADI is van mening dat sociaal economische factoren veel beter en veel relevanter informatie geven over wat burgers bezig houdt. Analyse en beleid zouden zich daarop moeten richten, bijvoorbeeld op de meest kwetsbare Amsterdammers in termen van inkomen, opleiding en sociale achterstand.
  • De ADI stelt met instemming vast dat er een serieus debat op gang is over het gebruik van de terminologie ‘allochtoon’, ‘autochtoon’ en dat het nut van het concept ‘integratie’ opnieuw wordt doordacht. De gemeente moet een voorbeeld geven door deze termen niet meer te gebruiken. Als er toch in etnische categorieën gerapporteerd moet worden dan is praten over Marokkaanse, Turkse of Surinaamse Amsterdammer een goed alternatief – de streepjes-Amsterdammer. Als ‘burgerschap’ het overkoepelend concept wordt, zoals in diverse nota’s het geval lijkt, dan is een verdere discussie over de invulling daarvan nuttig en nodig.
  • De ADI neemt met interesse kennis van de rapportage van het Verwey-Jonker Instituut over het ‘meten van polarisatie’. De ADIvraagt zich wel af of het zoeken naar ‘onderhuidse spanningen’ niet leidt tot een voorspelbaar resultaat en vraagt zich af of er niet andere mogelijke oorzaken zijn van spanningen. De ADI stelt ook vast dat het idee dat de overheid iets ‘kan doen’ aan geconstateerde ‘spanningen’ te hoge verwachtingen impliceert over wat de overheid vermag.
  • Sociale cohesie is een lastig begrip en dusdanig moeilijk te definiëren, zoals ook het Verwey-Jonker Instituut laat zien, dat de ADI zich in dit advies niet heeft gewaagd aan de vraag of het bevorderen ervan tot de kerntaken van de gemeente behoort en in wat voor vorm. Het komt de ADI voor dat gemeentelijke doelen relevant moeten zijn voor het algemeen welzijn van de stad en als zodanig impliciet de samenhang van de samenleving moeten vergroten. De overkoepelende term sociale cohesie voegt daaraan weinig toe.
  • De ADIconcludeert dat de analyses van Han Entzinger en Paul Scheffer, in De staat van integratie, uitnodigen tot een complete her-evaluatie van het concept integratie. Hun conclusie kan zo geïnterpreteerd worden dat beleid, ook en vooral op gemeentelijk niveau, zich meer moet richten op algemene maatschappelijke doelstellingen, bijvoorbeeld een beter functionerend schoolsysteem, en minder op specifieke doelstellingen en doelgroepen. De ADI vindt dat prikkelend en uitnodigend tot verdere discussie.
  • Misschien is het tijd om de succesvolle Iamsterdam-campagne een vervolg te geven met Weareamsterdam, met de nadruk op onze variatie en diversiteit.

Advies, uitgebracht door de Adviesraad Diversiteit en Integratie (ADI), 15 april 2012, op verzoek van de wethouder Burgerschap en Diversiteit, zoals geformuleerd in de brief dd. 10 mei 2011.

 

Inleiding

Amsterdam is een stad van mensen met heel verschillende achtergronden en heel verschillende levensstijlen. De helft van de bevolking heeft direct of indirect wortels in het buitenland. Meer dan de helft van alle inwoners is zelf niet in Amsterdam geboren maar komt uit een ander land of uit een ander deel van Nederland. Degenen die hier wel zijn geboren hebben een dermate gevarieerde achtergrond dat niemand kan claimen dé echte Amsterdammer te zijn. E zijn vele echte Amsterdammers.

Ook sociaal economisch is Amsterdam een stad met oneindige variatie. Een groot deel van onze inwoners kan gerekend worden tot de (hogere) middenklasse, een groot deel heeft het niet zo breed en alle varianten zitten daar tussenin. Zoals dat hoort bij een dynamische stad komen deze heel verschillende mensen elkaar vaak tegen. Amsterdam is relatief klein en compact en vergeleken met andere wereldsteden is er nauwelijks sprake van geografisch of feitelijk isolement van bepaalde wijken of buurten.

Een deel van de aantrekkingskracht van Amsterdam is juist dát er gemeenschappen zijn die dwars door klasse, man/vrouw verhoudingen of sociaal culturele groepen heen gaan. Denk aan onze welverdiende reputatie als ‘gay capital’. Maar ook onze gevarieerde muziekscène, de OBA, sport, middelbaar onderwijs en andere voorzieningen zorgen voor een dagelijkse menging van deze heel verschillende Amsterdammers.

Diversiteit kenmerkt een wereldstad. Dat moet dan wel vanzelfsprekende diversiteit zijn want opgedrongen diversiteit, apart gezet worden, is geen acceptabele vorm van pluralisme. Een ander, meer paradoxaal en vaak ondergewaardeerd kenmerk van een wereldstad is dat er burgers zijn die elkaar liever ontlopen, die niet mee willen doen of die selectief zijn in hun maatschappelijke activiteiten. A priori is daar niets mis mee, integendeel, het is een prerogatief van de zelfstandige burger. Stadslucht maakt vrij, ook in dit opzicht.

 

Schuren is onmisbaar

In een dergelijke stad is het onvermijdelijk en zelfs gewenst dat mensen tegen elkaar aan schuren, het creëert de vonken die Amsterdam zo aantrekkelijk maken. Schuren is onmisbaar. Zelden gebeurt dat tussen coherente, homogene en helder afgebakende ‘groepen’, laat staan culturen. Het is eerder zo dat verschillende groepen van steeds verschillende samenstellingen op steeds verschillende punten zich aan elkaar ergeren of met elkaar botsen. Soms gaat het om belangentegenstellingen, soms om culturele kloven die moeilijk zijn te overbruggen, soms speelt angst een rol, soms afgunst, soms gewoon onbestemd ongenoegen, geuit op typisch Nederlandse, botte manier. Vaak is hét onderwerp van vandaag morgen weer vergeten.

Dat kun je ‘grootstedelijk onbehagen’ noemen, onmiskenbaar en onmisbaar. De Adviesraad prijst zich gelukkig dat Amsterdam als global city zo gevarieerd en complex is dat er een hoop valt te schuren en een hoop geschuurd wordt. Enig ongenoegen en een enkele oprisping van woede of ergernis hoort daarbij. Onbehagen per se is haast vanzelfsprekend.

Voor de Adviesraad dienen deze observaties als achtergrond bij het beantwoorden van de gestelde vragen.

 

Definities

In toelichting op de adviesaanvraag wordt ‘multicultureel onbehagen’ omschreven als ‘het ongemak dat sommige Amsterdammers ervaren in de stad. Ongemak veroorzaakt door ervaringen en/of percepties over andere groepen in de samenleving.’ Deze ‘groepen’ zijn niet gedefinieerd maar kunnen, uit de context, niet anders verstaan worden dan ‘etnische groepen’, dat wil zeggen Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en andere etnische Amsterdammers en impliciet dus Amsterdammers met een andere achtergrond. Hoewel het begrip ‘multicultureel onbehagen’ mede hierdoor weinig helderheid biedt, is het inmiddels courante terminologie geworden.

Zo verscheen in mei 2009 een rapport onder auspiciën van De Rode Hoed, getiteld Multicultureel onbehagen onder Amsterdammers, met als ondertitel Een kwalitatief onderzoek naar onbehagen over de multiculturele samenleving.[2] Dit onderzoek was ‘expliciet bedoeld’ om ‘de stem te laten horen’ van mensen die onbehagen ervaren en er is gericht gezocht naar ‘Amsterdammers met onbehagen over de multiculturele samenleving’. Dat er onbehagen werd aangetroffen en dat dit werd toegeschreven aan ‘de multiculturele samenleving’ is dan ook niet verrassend.

De Adviesraad refereert aan dit onderzoek omdat het duidelijk maakt hoe ongespecificeerd de aard van het begrip ‘multicultureel onbehagen’ wel niet is. Dat maakt het lastig maakt om de concrete adviesvragen te beantwoorden: ‘Wat verstaan Amsterdammers onder multicultureel onbehagen?’ en vervolgens ‘Welke factoren spelen een rol bij dit fenomeen?’

Het antwoord op de eerste vraag kan niet anders zijn dan dit: de Adviesraad weet niet wat ‘Amsterdammers’ onder ‘multicultureel onbehagen’ verstaan. De aanvraag geeft één soort van definitie, de Rode Hoed een andere en weer anderen kunnen een andere invulling geven. Alleen al in dat opzicht lijkt het de Adviesraad een problematisch begrip. Gaat het om ongenoegen met ‘de multiculturele samenleving’ zoals minister Verhagen dat gebruikt, of om ongenoegen over een multiculturele buurt, of wellicht om ongenoegen over allerlei aspecten van een diverse stad waarin van alles voortdurend verandert? Het verrast dan ook niet dat de ‘wensen’ van de geïnterviewden een grabbelton opleveren van ‘ideeën om het onbehagen te verminderen’ die naar de indruk van de Adviesraad haarfijn aangeven waarom mensen te hoge verwachtingen hebben van de overheid en telkens weer teleurgesteld zullen zijn.[3]

 

Andere analyse

De Adviesraad zal niet ontkennen dát er Amsterdammers zijn die zich ongemakkelijk voelen bij onze diversiteit. Meer toegespitst, er zijn zeker Amsterdammers die onbehagen voelen bij burgers met een andere etnische en/of andere culturele achtergrond. Dit kan variëren van boosheid over het veranderen van een buurt tot afkeer van hoofddoekjes bij de kassa’s van onze supermarkten, of, in een bijzonder voorbeeld van wat wij dan maar, tongue in cheek, ‘grachtengordel onbehagen’ noemen, de luid verkondigde weigering van Ciska Dresselhuys, toen hoofdredacteur van het blad Opzij, om vrouwen met hoofddoeken in dienst te nemen.

De Adviesraad meent echter dat de problemen die Amsterdam ontegenzeggelijk kent en het schuren dat in de stad plaats vindt niet alleen, en beter zelfs helemaal niet, moeten worden geanalyseerd vanuit het perspectief van etniciteit en wijst ‘multicultureel onbehagen’ als concept af. De eerste overweging daarvoor is dat het gebruik ervan onbehagen op basis van vooroordeel, kleur of culturele achtergrond legitimeert. Vervang multicultureel door zwart en het is voor de stad die de Prinsenhof conferentie organiseerde, onmiddellijk duidelijk dat het concept onaanvaardbaar zou zijn.

Een ander probleem met deze frase is dat hij de essentie van wat Amsterdam tot Amsterdam maakt problematiseert. Als multicultureel zijn leidt tot onbehagen of de rechtvaardiging is van onbehagen, dan zeggen we feitelijk dat Amsterdam onbehagelijk aanvoelt of dat onbehagen inherent is aan Amsterdam of Amsterdammers. De Adviesraad lijkt dat weinig productief. Amsterdammers die niet van Amsterdam houden, wonen misschien in de verkeerde stad.

Maar de belangrijkste reden voor de Adviesraad om deze terminologie te verwerpen is dat hij niet functioneel is. De problemen waar we het over hebben, zaken die het gemeentebestuur wil kennen en waaraan het in sommige gevallen wat wil doen, zijn niet gediend met het varen onder de vlag van ‘multicultureel onbehagen’. Verderop in dit advies zal de Adviesraad een voorstel doen voor een kader waarin problemen wél geanalyseerd kunnen worden.

 

Terminologie

In dit verband roept de Adviesraad op om álle tot nu toe gebruikte begrippen te heroverwegen. In aansluiting op de conclusies van Entzinger en Scheffer in De staat van de integratie en ook van de teneur van de discussies op Integrating Cities, pleit de Adviesraad ervoor om woorden als ‘integratie’, ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ niet meer te gebruiken omdat ze disfunctioneel en schadelijk zijn, zowel voor het debat als voor het beleid.[4] Wat ‘integratie’ betreft: alle beleid moet natuurlijk integreren en een samenleving is natuurlijk nooit ‘af’ of ‘mislukt’. De Adviesraad realiseert zich dat de gemeente, in elk geval op sommige niveaus, deze omslag al maakt en juicht die toe. Maar de gebruikte termen in recente onderzoeken en zeker die in het dagelijks gebruik, maakt duidelijk dat er nog een lange weg is te gaan.

Het is immers bizar dat een in Amsterdam geboren kind van ouders uit Marokko of Suriname geldt als ‘allochtoon’, terwijl een kind van een Limburger of Groninger die in Amsterdam is komen wonen ‘autochtoon’ wordt genoemd. Het CBS is zelfs bezig om de kinderen van in Amsterdam geboren kinderen van migranten, de derde generatie dus, tot ‘allochtoon’ te stempelen. Dat is erger dan onverstandig, het is destructief. Op zo’n manier kun je nooit ‘autochtoon’ worden. Amsterdam moet daaraan niet meewerken en landelijk zijn verzet tegen deze ontwikkeling laten horen.

Deze terminologie is des te ongewenster omdat hij een hefboom biedt voor politieke entrepreneurs die politiek onbehagen mobiliseren op basis van deze groepsbegrippen. Voor Amsterdammers zouden dit soort per definitie buitensluitende indelingen geen rol moeten of mogen spelen en de gemeentelijke overheid kan hier het voorbeeld geven door ze niet meer te gebruiken. Dit is geen triviaal onderwerp of een esoterische discussie. Zoals op Integrating Cities bleek, zijn alle grote steden hiermee bezig en terecht. Bovendien kost het niets.

 

Opbouwen van sociaal vertrouwen

De Adviesraad acht zich niet in staat het gevraagde oordeel te geven over ‘de huidige interventies als het gaat om het tegengaan van polarisatie en het opbouwen van sociaal vertrouwen door de gemeente.’ Om te beginnen heeft de Adviesraad onvoldoende overzicht over deze ‘interventies’. Wél heeft zij vragen over een aantal aspecten van het gevolgde beleid.

Zo heeft de Adviesraad twijfels over de vraag of ‘het tegengaan van polarisatie’ als beleidsdoelstelling voldoende helder en relevant is. In de toelichting in het rapport van het Verwey-Jonker Instituut[5] wordt gesteld dat ‘tegenover’vertrouwen polarisatie staat. Dat is wat kort door de bocht: ‘geen vertrouwen’ wil immers nog niet zeggen dat er automatisch sprake is van polarisatie.Verderop wordt polarisatie gedefinieerd als ‘een proces’, namelijk ‘de verscherping van tegenstellingen tussen bevolkingsgroepenen buurten kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen.’ Ongetwijfeld kan dat proces plaatsvinden maar of het gebeurt en hoe ‘tegenstellingen’ dan worden gedefinieerd is minder duidelijk. Het gaat te ver om hier op het rapport als zodanig in te gaan. Binnenkort komt de ‘polarisatiemeter’ van het instituut in andere fora aan de orde.

Vandaar dat de Adviesraad deze vraag alleen in de brede zin kan beantwoorden dat beleid of ‘interventies’ zorgvuldig en scherp beoordeeld moeten worden op hun doelmatigheid en evenzeer op de vraag of ze wel tot het beleidsterrein van de gemeente horen. Of sociaal vertrouwen (of sociale cohesie) noodzakelijk is, of het afwezig is, of het überhaupt gemeten kan worden en of het beïnvloed kan worden door beleid: het zijn vragen die we graag bij een andere gelegenheid willen behandelen. Hier volstaan we met de herhaling van de eerder gemelde observatie dat het juist bij een grote stad hoort dat er ook burgers of groepen zijn die niét participeren of in sommige opzichten zich afzijdig houden. Zo lijkt het de Adviesraad niet erg relevant dat de afkeer van sommige burgers van de Gay Parade wordt gezien als een ‘sociale cohesie’-probleem. Smaken verschillen in een grote stad en dat mag. Soms is een uiting van niet meedoen juist een vorm van vertrouwen in de stad.

Zowel Entzinger en Scheffer als het rapport van de SCP Uit elkaars buurt stellen vast dat de contacten tussen diverse groepen in steden als Amsterdam en Rotterdam aanmerkelijk zijn toegenomen – wat volgens de bekende contacthypothese het wederzijds begrip vergroot. Hiervoor is weinig beleid nodig, maar vooral tijd, zo concludeert het SCP rapport.[6] De Adviesraad vindt dit een belangrijke vaststelling die de natuurlijke aandrift om ‘beleid te maken’ zou moeten temperen.

 

Doelgroepen

Gezien het voorgaande is de volgende vraag, namelijk of ‘de doelgroepen’ worden bereikt, voor de Adviesraad niet te beantwoorden. Wat de laatste vraag in de adviesaanvrage betreft, over het al of niet aanwezige onbehagen bij ‘(niet westerse) Amsterdammers’ zelf, stelt de Adviesraad vast dat het ongetwijfeld zo is dat sommige Amsterdammers van allochtone komaf onbehagen hebben. In verreweg de meeste opzichten geldt daarvoor hetzelfde wat de Adviesraad eerder heeft gesteld: het hoort bij de stad. Voordat we de vraag kunnen beantwoorden of de gemeente iets moet ‘doen’, en iets kán doen, om dit tegen te gaan (‘Turkse jongeren die zich terugtrekken’) moeten we ons afvragen of dit wel een probleem is waar de gemeente zich druk over moet maken en zo ja, of en wat ze er aan wil doen. De Grote Club, tennisclub Festina of voetbalclub AFC, Paradiso, het Concertgebouw, het studentencorps en Arti et Amicitia: het zijn allemaal vormen van het zich terugtrekken in eigen kring en vrijwel iedereen zal het er over eens zijn dat dit niet een probleem is dat de gemeente aangaat.

Tot zover de antwoorden op de concrete vragen in de adviesaanvraag.

 

Wat dan wel?

 

Etniciteit moet niet taboe zijn. We moeten echter ook niet in de omgekeerde kuil vallen en alles in die termen gaan verklaren, zoals de afgelopen jaren veel te vaak is gebeurd. Sociaal economische factoren zijn harder, beter meetbaar (objectiever) en vertellen ons in het algemeen veel meer over de mate van onze ongelijkheid, diversiteit en variatie. Vanuit beleidsoogpunt is het belangrijk vast te stellen dat de zorgen van Amsterdammers met lage inkomens, lage opleidingen en lage verwachtingen op elkaar lijken, ongeacht de culturele achtergrond van die burgers. Dat geldt even goed voor Amsterdammers met hoge opleidingen en een hoog inkomen die zich gemakkelijk bewegen in een geglobaliseerde wereld en minder vaak het voorwerp van gemeentelijk beleid zijn. Onderzoek (en beleid) dat zich concentreert op problemen die worden gedefinieerd vanuit een ‘etnische’ invalshoek dragen bij aan het verhullen van gezamenlijke belangen. Het creëert irrelevante want vermeende tegenstellingen en garandeert beleid met een hoog symboolgehalte en weinig meetbaar succes. Zo is de klacht ‘de buurt gaat achteruit’ al courant zolang er buurten bestaan, met etniciteit heeft dat weinig of niets te maken. De ‘vlucht’ uit de grote steden, veeleer te kwalificeren als een welverdiende of lang gehoopte upgrade naar een vinex wijk, heeft weinig te maken met etniciteit. Het is een typisch middenklasse verschijnsel. Ook zonder immigranten zouden onze volkswijken van aard zijn veranderd. Goed onderwijs is een wens van elke Amsterdamse ouder.

Voor menigeen is de verleiding groot om problemen te wijten aan iets buiten jezelf, vooral als dat gemakkelijk te benoemen is en een oppervlakkige juistheid lijkt te hebben. De politiek! De media! De rijken! De allochtonen! Achterstelling van autochtonen! Het is niet meer dan een ritueel, al kan het vervelende consequenties hebben als mensen werkelijk gaan geloven dat dit soort schuldigen zijn aan te wijzen en niet zij zelf – of complexen van diverse soorten sociale krachten – verantwoordelijk zijn. Door mee te gaan met dit woordgebruik en deze probleemanalyse, met het zoeken naar één, twee, drie schuldigen en dito oplossingen, bestendigen we het denken dat tot dit negatieve patroon heeft geleid.

 

De eisen stellende burger

Populisme is een van de mogelijke gevolgen van deze soort van analyses, maar het valt zeker niet vanzelfsprekend of altijd samen met ‘multicultureel’ of ander onbehagen. Zoals Sjaak Keunis onlangs schreef in zijn inaugurele rede, de burger stelt eisen aan de overheid, ook als die eisen onterecht en onzinnig zijn, en is boos als daar niet aan wordt voldaan.[8] Woede is inderdaad een bron van populisme, maar het zou van kortzichtigheid getuigen om die woede enkel of vooral terug te voeren op ongenoegen over wat voor ‘multiculturele’ factoren dan ook.

Kortzichtig maar ook onterecht, omdat we dan politiek onbehagen eenzijdig zoeken in misnoegen over andere wortels, een ander geloof of, in bredere zin, culturele componenten. Er is meer aan de hand. De gemakkelijke uitwisseling van kiezers tussen populisme van links, dat zich veel meer concentreert op sociaal economische bedreigingen, en populisme van rechts, dat daaraan etnische drogbeelden toevoegt, geeft al aan dat deze kiezers minder eensgezind zijn dan het soms lijkt.

Populisme in brede zin komt voort uit onbehagen en scepsis tegenover de elites, het ‘establishment’, de gevestigde partijen en de vertrouwde vertegenwoordigende democratie. De elite, het establishment, ons eigen gemeentebestuur, mag zich daar wat van aantrekken.

Het is waar dat Amsterdam vele potentiële bronnen van populisme heeft. Dat is altijd zo geweest. Vrij vissen in het Vondelpark eiste Hadjememaar, en het bracht hem in de gemeenteraad. Burgers hebben vaak het gevoel dat de politiek geen contact met ze heeft, doof is voor hun wensen en noden, dit overigens nadat de burger is opgevoed tot een grote nooddruftigheid en hoge verwachtingen van diezelfde overheid. Er is onbehagen, zelfs angst en een zekere mate van afkeer van de mediademocratie die hieraan bijdraagt. Hoewel het iets is van alle tijden, mogen alle deelnemers aan het politieke proces, alle partijen en zeker degenen die de overheid vertegenwoordigen, zich dit aantrekken.

 

WeareAmsterdam

De Adviesraad pleit ervoor om te onderzoeken welke symbolische of retorische acties of campagnes hebben bijgedragen aan brede gevoelens van Amsterdammer zijn – ‘wij’ in de zin van ‘alle Amsterdammers’. De collectieve framing van het moderne grote stadsleven, met zijn diversiteit en zijn schuren, kan een sterk middel zijn om Amsterdammers dichter bij elkaar te brengen.

 

Amsterdam dankt zijn welvaart, zijn cultuur en eigenlijk alles wat we plezierig vinden aan de stad aan zijn geschiedenis als stad van immigranten en nieuwkomers. Onder andere Leo Lucassen en Erika Kuijpers schreven over de migranten achtergrond van Nederland sinds pak weg 1550, Kuijpers in haar Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e eeuws Amsterdam specifiek voor Amsterdam.[12]

De aanwezigheid van migranten heeft altijd irritatie veroorzaakt, naast het bewustzijn dat ze belangrijk werk deden en feitelijk onmisbaar waren. In de grote Geschiedenis van Amsterdam schreven Erika Kuijpers en Maarten Prak een heel hoofdstuk over de groei van Amsterdam tussen 1578 en 1650.[13] Ze laten zien hoe Amsterdammers die groei verwerkten en hoe door de komst van de talrijke immigranten de hele betekenis van het begrip ‘Amsterdammer’ fundamenteel veranderde.

Ook toen al was er veel onbehagen, ook over de nieuwkomers maar net als nu ook over veel dingen die te maken hadden met gemeentebestuur, de autoriteiten en publieke ruimtes. De auteurs verwijzen naar het motto van de Spaanse Brabander van Bredero dat bij uitvoeren boven het podium hing, op een groot bord: ‘Al siet men de luy, men kentse daarom niet’. En de eerste uitgesproken regel door de hoofdpersoon geeft diens onbehagen weer (hij is Antwerpenaar): ‘Tis wel een schoone stadt, moor ‘tvolxken is te vies.’[14]

De meeste immigranten kwamen terecht in ongeschoolde banen of in beroepen die weinig opleiding of een gering startkapitaal vereisten. Er is niet zoveel verschil tussen de Italiaanse kappers in New York en de Turkse groentewinkels in Amsterdam. Het waren Duitsers die de Amsterdamse broodbakkerij domineerden. Veel nieuwkomers haalden hun huwelijkspartner uit de streek of het land waar ze vandaan kwamen. Amsterdamse vrouwen waren overigens in trek, omdat die van hun ouders het poortersrecht hadden geërfd.

De autoriteiten voerden vooral beleid dat zich beperkte tot de problemen, schrijven Prak en Kuijpers. ‘Het was daardoor niet eenduidig, maar zwalkend en ingegeven door ad-hoc oplossingen. Een belangrijke constante was echter de voortdurende poging om greep te houden op het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ […]’ [15] De stad wordt gevarieerder en verandert van karakter. ‘Het wonderbaarlijke,’ stellen de auteurs vast, ‘was dat al die groeperingen erin slaagden min of meer vreedzaam met elkaar om te gaan.’ Vooral economische groei was daarin de noodzakelijke smeerolie.

Dit historisch uitstapje is niet bedoeld om de vraag over actuele problemen te bagatelliseren maar om te laten zien dat onbehagen over nieuwkomers, migranten of mensen die andere gewoontes hebben van alle tijden is, net als het blijkbaar onuitroeibare denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’.

 

 

Amsterdamse superdiversiteit

In wetenschappelijke kringen wordt voor extreem diverse steden als Amsterdam de term ‘superdiversiteit’ gebruikt. Burgemeester Van der Laan spreekt er vaak over en is er terecht trots op. Vaak herkennen

Amsterdammers elkaar als zodanig, ze weten heel best wat ze gemeenschappelijk hebben. Ze hebben een gezamenlijke identiteit die ook door de gemeente wordt onderstreept met de ‘Iamsterdam’-campagne. Tegelijkertijd zorgt alle verandering voor gevoelens van vervreemding, wat voor redenen die veranderingen ook mogen hebben. Sommige Amsterdammers voelen zich niet meer thuis in de stad die zoveel veranderd is vergeleken met vroeger. Was het ooit anders?

Jongeren zijn al veel verder. Inge van der Welle schrijft in haar proefschrift: ‘Geen enkele groep vormt onder de jonge generatie een duidelijke meerderheid en een groot deel van het integratieproces voltrekt zich tussen verschillende etnische groepen en niet automatisch met de ‘autochtonen’. De stad is mogelijk een aantrekkelijker integratiecontext voor stedelijke jongeren dan de nationale integratiecontext.’[16] Han Entzinger stelde hetzelfde vast voor jongeren die zijn opgegroeid in Rotterdam.[17] Philip Kasintiz en John Mollenkopf, sociologen die regelmatig Amsterdam en New York vergelijken, stellen in het geval van New York dat het identiteitslabel ‘New Yorker’ voor tweede generatie jongeren benadrukt dat ze anders zijn dan zowel de ‘native’ (blanke) bevolking als hun geïmmigreerde ouders.[18] Het zou de Adviesraad niet verbazen als dit voor Amsterdamse tweede generatie jongeren ook geldt. Van der Welle stelt vast dat dit uiten van culturele Amsterdamse identiteiten ook ‘nostalgische sentimenten en gevoelens van uitsluiting’ mobiliseert bij burgers die zichzelf als ‘echte Amsterdammers’ of ‘echte Nederlanders’ beschouwen. Een ‘kleine minderheid’, zegt Van der Welle, wijst de multiculturele samenleving af en eist een nostalgische invulling van het Nederlanderschap.[19] Dat is geen probleem maar juist deel van de diversiteit.

Misschien is het tijd om de succesvolle Iamsterdam-campagne een vervolg te geven met Weareamsterdam, met de nadruk op onze variatie en diversiteit.

Diversiteit is ‘een speerpunt’ van Amsterdams beleid en ‘ook onderdeel van de aantrekkingskracht van de stad’. Maar het is vooral een feit. De pijlers van de door Amsterdam naar voren geschoven stedelijke identiteit zijn respect en tolerantie en het kunnen omgaan met culturele verschillen. ‘Amsterdam is kortom vanwege de bevolkingssamenstelling, de politieke verhoudingen en beleidspraktijk een specifieke integratiecontext.’[22]

 

Conclusie

Samenvattend concludeert de Adviesraad dat zij de vraagstelling naar ‘multicultureel onbehagen’ een ongelukkige formulering vindt. Sterker, de raad stelt vast dat er allerlei bronnen van onbehagen zijn in een stad als Amsterdam, sommige wel, sommige niet de zaak van de overheid, maar dat etniciteit of de vanzelfsprekende multiculturele aard van de Amsterdams gemeenschap veeleer een bron van kracht dan van ongenoegen zijn. De Adviesraad biedt zich graag aan om mee te denken over concreet en gericht beleid gericht op het oplossen van Amsterdam-brede problemen en doelstellingen.

 

April 2012

 

[2] Multicultureel onbehagen onder Amsterdammers. Een kwalitatief onderzoek naar onbehagen over de multiculturele samenleving, De Rode Hoed,

[3] idem pag 27

[4] De staat van de integratie. Rotterdam. Amsterdam. Door Han Entzinger en Paul Scheffer, 2012.

[5] Samenleven met verschillen. Over de ontwikkeling van een instrument om polarisatie en vertrouwen in buurten te meten. VU, DO&S, Verwey Jonker Instituut, 2010.

[6] Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Gijsberts & Dagevos, SCP 2005. pag 42

[7] Flexibele Burgers? Amsterdamse jongvolwassenen over lokale en nationale identiteiten, Inge van der Welle, Amsterdam 2011, pag. 254

[8] Sjaak Keunis, NRC feb 2012

[9] Interview in De Pers, geciteerd in Elsevier, 9 februari, 2009

[10] Sjaak Keunis, NRC feb 2012

[11] The Future of History, Francis Fukuyama, Foreign Affairs, jan/feb 2012 pag 53

[12] Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e eeuws Amsterdam, Erica Kuijpers, Hilversum, 2005.

[13] Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld. 1578-1650. Sun 2004.

 

[14] Idem pag 202

[15] Idem pag 224

[16] Flexibele Burgers? Amsterdamse jongvolwassenen over lokale en nationale identiteiten, Inge van der Welle, Amsterdam 2011, pag. 254

[17] De lat steeds hoger. Entzinger & Dourleijn, Assen, 2008.

[18] Inheriting the city.

[19] Zie Van der Welle, pag. 261

[20] Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Gijsberts & Dagevos, SCP 2005. pag 42

[21] Zie bijvoorbeeld Jaarrapport Integratie 2011. SCP 2011. pag 18

[22] Van der Welle, pag 256

udeert de Adviesraad dat zij de vraagstelling naar ‘multicultureel onbehagen’ een ongelukkige formulering vindt. Sterker, de raad stelt vast dat er allerlei bronnen van onbehagen zijn in een stad als Amsterdam, sommige wel, sommige niet de zaak van de overheid, maar dat etniciteit of de vanzelfsprekende multiculturele aard van de Amsterdams gemeenschap veeleer een bron van kracht dan van ongenoegen zijn. De Adviesraad biedt zich graag aan om mee te denken over concreet en gericht beleid gericht op het oplossen van Amsterdam-brede problemen en doelstellingen.

 

April 2012

 

[2] Multicultureel onbehagen onder Amsterdammers. Een kwalitatief onderzoek naar onbehagen over de multiculturele samenleving, De Rode Hoed,

[3] idem pag 27

[4] De staat van de integratie. Rotterdam. Amsterdam. Door Han Entzinger en Paul Scheffer, 2012.

[5] Samenleven met verschillen. Over de ontwikkeling van een instrument om polarisatie en vertrouwen in buurten te meten. VU, DO&S, Verwey Jonker Instituut, 2010.

[6] Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Gijsberts & Dagevos, SCP 2005. pag 42

[7] Flexibele Burgers? Amsterdamse jongvolwassenen over lokale en nationale identiteiten, Inge van der Welle, Amsterdam 2011, pag. 254

[8] Sjaak Keunis, NRC feb 2012

[9] Interview in De Pers, geciteerd in Elsevier, 9 februari, 2009

[10] Sjaak Keunis, NRC feb 2012

[11] The Future of History, Francis Fukuyama, Foreign Affairs, jan/feb 2012 pag 53

[12] Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e eeuws Amsterdam, Erica Kuijpers, Hilversum, 2005.

[13] Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld. 1578-1650. Sun 2004.

 

[14] Idem pag 202

[15] Idem pag 224

[16] Flexibele Burgers? Amsterdamse jongvolwassenen over lokale en nationale identiteiten, Inge van der Welle, Amsterdam 2011, pag. 254

[17] De lat steeds hoger. Entzinger & Dourleijn, Assen, 2008.

[18] Inheriting the city.

[19] Zie Van der Welle, pag. 261

[20] Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Gijsberts & Dagevos, SCP 2005. pag 42

[21] Zie bijvoorbeeld Jaarrapport Integratie 2011. SCP 2011. pag 18

[22] Van der Welle, pag 256