Advies Identiteitsontwikkeling jongeren in Amsterdam

Samenvatting rapport identiteitsontwikkeling

Het hele rapport staat hier onder.

De Adviesraad voor Diversiteit en Integratie is gevraagd advies uit te brengen over ‘de mogelijke impact van het maatschappelijk klimaat op de identiteitsontwikkeling van jonge migranten’.

 

  • De Adviesraad constateert dat de vraag voortspruit uit oprechte zorg over de negatieve aard van het maatschappelijk debat én de mogelijkheid dat dit jongeren beïnvloedt. De aard van ons debat heeft velen gekwetst, zowel onder degenen over wie het (voornamelijk) ging als onder degenen die eraan deelnamen, terwijl menig toehoorder het met leedwezen aanzag. Maar een maatschappelijk debat heeft zijn eigen dynamiek en gaat zoals het gaat. De vraag is hoe je er mee omspringt, mee om kúnt springen.
  • Of dit debat jongeren beïnvloedt in hun identiteitsontwikkeling is niet eenduidig vast te stellen omdat dit aspect van hun ontwikkeling niet valt te isoleren, laat staan geïdentificeerd kan worden als dé causale factor of zelfs maar een doorslaggevende factor. De Adviesraad heeft uit de literatuur over het onderwerp een aantal observaties gedistilleerd over identiteit, over taal en over de vorm van debatten. Identiteit is een complex begrip dat zich niet eenvoudig laat beteugelen, zoals de WRR ook al eerder constateerde. Verder stelt de Adviesraad vast dat vaak juist ‘goed geïntegreerde’ Nederlanders van allerlei pluimage vervreemden van de samenleving door de toon en de aard van het debat (en wellicht ook andere debatten).
  • De Adviesraad stelt voor om op een andere manier te kijken naar dit soort vraagstukken – machtigen versus machtelozen, insluiting en uitsluiting – om de processen in Amsterdam te analyseren. Dan blijkt bijvoorbeeld de vraag of Turkse Nederlandse hoogopgeleide Amsterdammers Nederland de rug toekeren vanwege de negatieve sfeer complexer ligt dan het eerste survey waarin dit odnerwerp aan de orde kwam deed vermoeden. Alleen als alle factoren die maken dat iemand daadwerkelijk vertrekt zijn meegenomen kan de vraag beantwoord worden of het maatschappelijk klimaat daartoe heeft bijgedragen.
  • De Adviesraad meent dat interventies, zoals die via dialoogbijeenkomsten, om jongeren weerbaar te maken of hun eigen rol te laten vinden, nuttig zijn als ze gericht zijn op alle jongeren. Het zou hen kunnen leren omgaan met de filter die mensen gebruiken in het debat, leren omgaan met de conflicten in de dagelijkse omgang door grotere weerbaarheid en reflectievermogen. De raad ziet hier de mogelijkheid van het opstellen van een catalogus van grote stadscompetenties die naar zijn aard natuurlijk geldt voor alle jongeren in Amsterdam.
  • Ten slotte wijst de Adviesraad op ander onderzoek dat in de context van het ‘creatieve stadsverhaal’ van Richard Florida laat zien dat juist het kunnen omgaan met meerdere en gelaagde identiteiten een bron van creativiteit en ideeënrijkdom is. Met andere woorden, Amsterdam zou juist veel kunnen hebben aan een positieve benadering van haar hyperdiversiteit. Jongeren zouden dan juist gemotiveerd moeten worden en moeten raken door een positief, dynamisch debat gebaseerd op een nieuw discours met open categorieën. Geef ze de weerbaarheid om daar mee om te gaan en ze leveren een positieve bijdrage aan wat Amsterdam een unieke stad maakt.

 

 

Identiteitsontwikkeling jongeren tout court

December 2013

Inleiding

De Adviesraad voor Diversiteit en Integratie is gevraagd advies uit te brengen over ‘de mogelijke impact van het maatschappelijk klimaat op de identiteitsontwikkeling van jonge migranten’. Blijkens de toelichting gaat het om de vraag op welke wijze de aard en de toon van het debat over de multiculturele samenleving – het integratiedebat – die identiteitsontwikkeling negatief beïnvloed kan hebben. Subvragen zijn of dit debat wellicht heeft bijgedragen aan de toename van maatschappelijke problemen zoals isolement en vervreemding, voortijdig schoolverlaten en een achterstand op de arbeidsmarkt onder jonge migranten. Verder werd gevraagd of de huidige interventies via onder meer dialoogbijeenkomsten voldoende zijn en of jongeren zelf een rol kunnen vervullen om weerbaarder te worden.

De vraag heeft een aantal elementen die uitnodigen tot discussie. Om te beginnen is het begrip ‘identiteit’ nogal lastig te determineren, maar wij kunnen hier weinig toevoegen of afdoen aan het rapport dat de WRR over dat onderwerp heeft geschreven (het Maxima rapport). De WRR stelde daarin onder meer vast dat iedereen meerdere identiteiten heeft, meestal overlappend, soms vrij exclusief en dat die allemaal – afhankelijk van de situatie – een rol kunnen spelen in iemands functioneren.[1] Een ander element waarmee de Adviesraad worstelde is de term ‘jonge migranten’. In ons eerder advies (Multicultureel onbehagen bestaat niet) stelden wij als Adviesraad dat het analyseren van onze omgeving in termen van ‘etnische groepen’ weinig oplevert.[2] Daarom riepen wij de gemeente op om deze terminologie te laten vallen en de samenleving zoveel mogelijk langs objectievere lijnen te bekijken, bijvoorbeeld sociaal-economische.

Dat gezegd zijnde onderkennen we de zorg die achter de vraag ligt en achten we een nadere beschouwing ervan van wezenlijk belang. De adviesaanvrage heeft het specifiek over het integratiedebat en de vraag of en hoe dit bijdraagt aan emoties van verbondenheid of vervreemding. Het is ontegenzeggelijk zo dat dit debat vaak eenzijdig betrekking heeft op mensen die gecategoriseerd worden als ‘etnische minderheden’. Ook al vindt de Adviesraad het onverstandig dat de gemeente in de eerste instantie ‘kijkt’ via de ‘etnische bril’, de werkelijkheid is nu eenmaal zo dat deze classificaties wel degelijk impact kunnen hebben en schade kunnen aan richten.

 

Taal kan uitsluiten: Allochtonen, migranten en niet-geïntegreerden

Om de vraag te kunnen beantwoorden heeft de Adviesraad allereerst de sociologische en psychologische literatuur over dit onderwerp nader beschouwd. Onze weergave daarvan is naar zijn aard tamelijk academisch. De samenvatting op het openingsblad maakt het mogelijk onze conclusies ook zonder al te veel jargon tot u te nemen.

Wat bepaalt ons maatschappelijk debat? Voor dit onderwerp is het begrip ‘discours’ van de Franse filosoof Michel Foucault van belang. Een discours is een dominant spreken in een bepaald tijdvak en op een specifieke plaats dat bepalend is voor het alledaagse leven van mensen en hun interpretaties daarvan. Dit spreken – taal dus – is nooit neutraal (zoals de woorden ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’ dat niet zijn) maar beïnvloedt de alledaagse werkelijkheid. Enerzijds zijn mensen autonoom door gebruik te maken van taal en gaan zij daar creatief mee om, anderzijds worden mensen aan deze taal onderworpen. Anders gezegd: taal maakt ook gebruik van ons. In de woorden van Baukje Prins (2005: 12): “Dat dubbelzinnige proces van onderwerping en vorming, van disciplinering en autonomisering, maakt het onderscheid tussen subject en samenleving even diffuus als het onderscheid tussen een danser en de dans.”

Het spreekt voor zich dat het ‘handelende’ karakter van taal, zeker wat betreft het gebruik van categorieën, consequenties kan hebben. Maar we moeten ook vaststellen dat er geen noodzakelijk verband is tussen ‘taaldaden’ aan de ene kant en de handelingen van mensen aan de andere kant. Bijvoorbeeld: ondanks de institutionele definitie van ‘allochtonen’ kunnen mensen op wie deze term in theorie betrekking heeft, zichzelf identificeren als ‘kosmopolieten’ of ‘Europeanen’. Een bepaalde taaldaad kan mislukken, omdat betrokkenen weigeren zich ernaar te conformeren of te voegen . Maar taal kan ook krachtige, performatieve effecten hebben.

De rol van ‘macht’ behoeft verdieping want de macht om dominante classificaties te creëren, te institutionaliseren en te versterken moet niet onderschat worden. De Franse socioloog Pierre Bourdieu spreekt bijvoorbeeld over ‘articulatiemacht’. Hij ziet dit als het vermogen om een bepaalde definitie op te leggen die belangrijke gevolgen heeft – bijvoorbeeld de macht om het wat en wie te bepalen. De macht om ‘groepen’ aan te duiden speelt hier een centrale rol. Een voorbeeld is de poging van het CBS om tot in de ‘derde generatie’ kinderen te ‘identificeren’ als ‘groep’ indien één of meer van hun grootouders niet geboren zijn in Nederland (of in een ander ‘westers; land, zoals Indonesië en Japan). Hiermee ‘ziet’ men andere potentiële ‘groepen’ niet, zoals ‘kinderen van hoog of laag opgeleide ouders’ (die zich wellicht helemaal niet bezig houden met de landen waar haar grootouders geboren zijn en zich zelf identificeren met hun familie, school, buurt, of stad).

De notie ‘het maatschappelijke klimaat’ oogt vaag, maar in het WRR rapport Identificaties met Nederland worden relevante ‘identificeerders’ onderscheiden die beschikken over articulatiemacht en groepsvormende of versterkende macht: de overheid, politici, de media en het gut feelings discours op internet. Het spreken over ‘integratie’, het onderscheid in ‘allochtonen’ en ‘autochtonen’ en de negatieve berichtgeving over ‘etnische minderheden’ heeft op zich al gevolgen. Empirisch onderzoek ondersteunt dit gegeven.

Over de toon van het integratiedebat is veel geschreven. Veel auteurs stellen dat dit debat een polariserend karakter heeft en assimilatie als einddoel vooronderstelt.[3] Zogenaamde etnische, culturele en religieuze verschillen worden opgeblazen en geproblematiseerd terwijl andere, objectievere, en waarschijnlijk belangrijkere verschillen genegeerd worden. Daardoor staan de zogenaamde ‘problemen’ van ‘migranten(jongeren)’ centraal en als verklaring dient dan ‘hun’ etnische achtergrond, cultuur en religie. In de woorden van Jurriaan Omlo in zijn proefschrift over integratie: “Het is moeilijk voor te stellen dat een dergelijk polariserend karakter van publieke integratiediscoursen etnische minderheden onverschillig laat.”[4] Onderzoek maakt aannemelijk dat er verbanden zijn tussen dominante discoursen, het denken en praten in termen van te onderscheiden ‘etnische groepen’ en de alledaagse ontmoetingen tussen mensen geassocieerd met deze ‘groepen’. De invloed van de media en de politiek geldt in deze verklaringen als een contextuele factor die, zoals de Noorse antropoloog Fredrik Barth in 1969 schreef, bijdraagt aan ‘etnische grensconstructies’ en ‘grensbewaking’. Dat wil zeggen dat de in de media opgespeelde en uitgevoerde debatten ‘groepsgevoelens’ kunnen aanwakkeren en de grenzen tussen ‘etnische groepen’ kunnen bestendigen.

Er zijn talloze indicaties dat het integratiediscours een pervers en tegenstrijdig effect heeft op de subjecten van het beleid: het beleid bedoelt om ‘minderheden’ te integreren, vervreemdt ‘hen’ juist van de samenleving (met name door een idee van aparte ‘etnische groepen’ te versterken). Omlo stelt dat het kennen van de codes op hogescholen, universiteiten en bedrijven juist mensen sensitief kan maken voor gevoelens van uitsluiting. Deze vaststelling lijkt te worden ondersteund in een survey door de Turkse studentenvereniging Anatolia waarin blijkt dat 25 procent van de hoogopgeleiden (HBO’ers en WO’ers) die zichzelf als Turkse-Nederlanders identificeren, zou overwegen om te verhuizen naar Turkije vanwege het ‘politieke klimaat’ in Nederland. Buijs et al. (2006) noemden dit al eerder de integratieparadox: juist het succes in het onderwijs van hoger opgeleiden maakt dat zij volwaardige erkenning en insluiting door de zo genaamde ‘meerderheidsgroep’ verwachten.[5] Met andere woorden, de mensen die sociaal-economisch succesvol zijn, kunnen gevoeliger zijn voor de toon van het integratiedebat en voor de negatieve effecten ervan (uitsluiting) als ze zichzelf rekenen tot de gebruikte ‘groepsclassificaties’. Dit verschijnsel zien we ook beschreven in de Amerikaanse literatuur (Hochschild 1995; Portes en Rumbaut 2006).

 

Machtigen en minder machtigen

Zonder de gestelde vraag te negeren of de achterliggende zorg te miskennen, en zonder de schadelijke effecten van uitspraken over quasi-biologische, aparte ‘etnische groepen’ te bagatelliseren, stelt de Adviesraad vast dat het tijd is om op een andere manier over dit soort vraagstukken te denken.

In de klassieke studie van Norbert Elias en John Scotson, Gevestigden en buitenstaanders, lieten de auteurs zien dat de oorspronkelijke bewoners van een Engelse arbeiderswijk bij machte waren om verschillen te produceren tussen wat geleidelijk aan gezien werd als twee ‘groepen’ – ook al bestonden die uit mensen die op het eerste gezicht veel met elkaar gemeen hadden. Door middel van subtiele uitsluitingsprocessen werden de ‘nieuwkomers’ negatieve kwaliteiten en eigenschappen toegedicht en de ‘eigen groep’ positieve kwaliteiten. Klasse, etniciteit, noch religie hadden hiermee te maken. Het was veeleer zo dat de ‘oorspronkelijke’ bewoners veel meer sociale controle konden uitoefenen op elkaar en hun kinderen en mede daardoor in staat waren om lokale machtsposities te bezetten. Daardoor konden ze niet alleen gevoelens van ‘wij’ tegenover ‘zij’ in het leven roepen, maar ook fantasieën over superioriteit en inferioriteit.

Bijzonder is dat het proces van uitsluiting uiteindelijk leidt tot een (zelf)identificatie van de mensen die last hadden van de zeer negatieve en betekenisvolle kenmerken die hen werden toebedeeld. Zo wordt het proces van uitsluiting ‘voltooid’ door wat in wezen een vorm is van zelfuitsluiting. In een later stadium, als de groepsgevoelens en collectieve fantasieën uitgekristalliseerd zijn, hoeft de meer machtige niet meer actief uit te sluiten, omdat de minder machtige of de gemarginaliseerde zichzelf al bij voorbaat identificeert met de heersende negatieve kenmerken van zijn ‘groep’.

De Adviesraad is van mening dat de figuratie benadering van Elias beter zicht kan bieden op de soms wel en soms niet met ‘etniciteit’ verbonden in- en uitsluitingsprocessen in de stad Amsterdam. Hierdoor kunnen redelijk objectieve indicaties van posities van gevestigden en buitenstaanders en de daarbij horende distributies van relevante machtsbronnen zichtbaar worden.

 

Een concreet voorbeeld: de vertrekmotieven herzien

Om de implicaties van onze zienswijze nog helderder te maken, keren we met deze conceptuele bril terug naar het onderzoek naar de vertrekmotieven van Turks-Nederlandse jongeren. De Adviesraad is voorstander van een compleet andere onderzoeksaanpak. De waarschuwing van de antropoloog Thomas Eriksen is hier op zijn plaats: “Wie etniciteit zoekt, zal deze vinden en bijdragen aan het voortbestaan ervan”.[6]

Ten eerste gaat dit onderzoek over de aspiraties en intenties van betrokkenen. Het lijkt ons beter om cijfers te bekijken van daadwerkelijk vertrek. Ten tweede is ons voorstel om het vertrek van alle hoogopgeleide studenten te onderzoeken, los van hoe betrokkenen eventueel zichzelf definiëren in termen van etniciteit. Ten derde is een fijnmazige analyse vereist: de vraag is niet alleen of mensen (willen) verhuizen naar bijvoorbeeld Turkije, maar ook welke specifieke steden dit betreft, zoals Istanbul, London, New York of elders. Mogelijk zijn dit plaatsen waar de economische kansen groter en het aanbod van culturele activiteiten aantrekkelijker zijn. Een geglobaliseerde wereld biedt jonge hoogopgeleide mensen keuzemogelijkheden. Daarna pas, onder alle ‘gevestigden’ – dat wil zeggen, alle hoogopgeleiden – die uit Nederland vertrekken, kan worden gekeken hoe en wanneer hoogopgeleiden zichzelf in termen van etniciteit definiëren. Daarbij kan eventueel worden vastgesteld of zij of anderen inderdaad vanwege het ‘klimaat’ (of het integratiedebat) zijn vertrokken.

 

Wij, Amsterdammers

Ons is ook gevraagd of de huidige interventies via onder meer dialoogbijeenkomsten voldoende zijn en of jongeren zelf een rol kunnen vervullen om weerbaarder te worden. De Adviesraad is van mening dat deze bijeenkomsten en andere interventies betrekking moeten hebben op jongeren in brede zin. De bijeenkomsten zouden alle jongeren strategieën kunnen opleveren, bijvoorbeeld om (1) de ‘etnische bril’ te zien voor wat hij is, namelijk een tijdelijk classificatiesysteem dat wel of niet gebruikt wordt, maar zeker niet altijd verhelderend is en (2) de dagelijkse wrijvingen en botsingen in het sociale verkeer te minimaliseren of zelfs het hoofd te bieden door jongeren emotioneel weerbaarder en stabieler te maken. Het burgerschapsideaal biedt daarbij mogelijkheden om de verschillen tussen Amsterdammers te overstijgen en te zoeken naar wat we allemaal gemeenschappelijk hebben. Verder is de Adviesraad van mening dat zowel de basisvaardigheden van het burgerschapsideaal en de sociaal emotionele competenties meer aandacht zouden moeten krijgen op scholen. Baukje Prins spreekt hier van de volgende grootstedelijke basiscompetenties, zoals (1) het vermogen om voor jezelf op te komen, (2) de verantwoordelijkheid nemen voor daden, (3) je verplaatsen in de ander, (4) kritische zelfreflectie over het eigen handelen en (5) het vermogen om te verdragen waar je eigenlijk bezwaar tegen hebt.[8] Van belang is dat deze bijeenkomsten en andere interventies niet zelf onnodig ‘culturaliseren’ of ‘etnisch’ probleemversterkend werken, maar ruimte bieden zowel aan een alternatief denkkader als de emotionele zelfbeheersing die vaak nodig is om met empathie en wijsheid te reageren. Door jongeren bewust te maken van het feit dat we allemaal meervoudige identiteiten hebben en dat ze soms er niet toe doen, maar ook door ervoor te zorgen dat (tijdens stressvolle situaties) jongeren meer sociale en emotionele intelligentie kunnen gebruiken, kunnen docenten, voetbaltrainers en maatschappelijke werkers vroegtijdig voorkomen dat jongeren een terugtrekbeweging maken of andere (zelf)destructieve actie plegen.

In Connecting the Dots Within: Creative Performance and Identity Integration van de Amerikaanse wetenschappers Chi-Ying Cheng, Jeffrey Sanchez-Burks en Fiona Lee wordt betoogd dat mensen geïdentificeerd als etnische minderheden en vrouwen in door mannen gedomineerde beroepen het meest creatief zijn als ze een manier hebben gevonden om te geloven dat hun ‘diverse en conflicterende sociale identiteiten verenigbaar zijn’. Chrystia Freeland van Reuters die het rapport opmerkte hoorde van de onderzoeker Dr. Cheng: ‘We probeerden vast te stellen hoe mensen die moeten omgaan met een ogenschijnlijk conflict veroorzakende cultuur of problematische gender-identiteit hun weg vinden. Mensen die hun identiteiten als complementair zien, zijn beter in staat ideeën die vanuit hun identiteiten opduiken te combineren om met iets nieuws te komen terwijl degenen die deze identiteiten ook delen maar ze als conflictueus zien, geen nieuwe ideeën kunnen bedenken.’

Het onderzoek stelt ook dat het integreren van identiteiten beter gaat als je positieve biculturele ervaringen hebt. Anders gezegd, als de wereld om je heen vertelt dat dubbele of meervoudige identificaties prima met elkaar kunnen werken, dan geloven we dat ook en handelen we daar eerder naar. Dit veronderstelt dat een inclusief en veilig klimaat een voorwaarde is om de positieve aspecten van de hyperdiversiteit ten volle te benutten. Als vrouwelijke technici werken in een bedrijf dat hun gender als een positief punt ziet, dan zullen ze beter presteren. Als Asian-Americans in een gemeenschap leven die meerdere aspecten van ‘hun identiteit’ toejuicht, zullen ze effectiever zijn.

Deze inzichten bieden een weg vooruit. Help alle jongeren om alle statische identificaties los te laten. Help hen verder om handig om te gaan met gesitueerde, fluïde, en min of meer stressvolle situaties waarbij min of meer duidelijk aan etniciteit gerelateerde zelf-identificaties een rol kunnen spelen. Cruciaal hier is een buitenwereld die de juiste life skills onderstreept en bevordert. Met andere woorden, volwassenen moeten de relaties en ervaringen en inderdaad ook manieren van praten over ‘integratie’ bewerkstelligen waarin jongeren juist die vaardigheden kunnen ontwikkelen die ze nodig hebben om optimaal te functioneren. Anders gezegd en kort door de bocht: een stad die creativiteit, hoffelijkheid, weerbaarheid, empathie en sterke wij gevoelens belangrijk vindt, is gebaat bij contexten waarin deze sociaal-emotioneel competenties en manieren van kijken geïnternaliseerd kunnen worden.,

Dit lijkt de Adviesraad een interessante invalshoek voor Amsterdam. Niet uitsluitend kijken hoe jongeren geremd worden door een negatief, statisch debat, maar hoe ze gemotiveerd kunnen worden door een positief, dynamisch, nieuwe discours gebaseerd op open categorieën. En kijken naar nieuwe manieren om jongeren optimaal te equiperen met stabiliserende ervaringen en competenties die te maken hebben met emotionele zelfbeheersing, ongeacht de verhalen over etnische groepen (of ‘kleuren’ of de kans om ooit ‘echte’ autochtonen te kunnen worden). Als we mensen moeten classificeren langs etnische lijnen, laten we ze dan uitnodigen om zelf na te denken over hun veranderende en hybride etnische maar ook hun niet etnische identificaties – en ook nog waarom ze soms niet relevant zijn. Laten we onderzoeken hoe we de conflictlading van diverse identificaties kunnen weghalen door bewustmaking van de kracht van hybride identiteiten en door de emotioneel weerbaarheid van alle jongeren te bevorderen.

 

De adviesvraag

Heeft de toon van dit debat invloed gehad op de identiteitsontwikkeling van kinderen van migranten, de uitgangsvraag? De Adviesraad concludeert dat het zeker zo is dat het dominante en culturalistische spreken over te onderscheiden etnische minderheden van invloed is op de identificatieprocessen van individuen. Verder vinden wij het plausibel dat het klimaat en/of de aard van het integratiedebat heeft bijgedragen aan ongewenste maatschappelijke gevolgen zoals isolement, vervreemding, schooluitval en achterstand op de arbeidsmarkt. Maar directe, causale relaties zijn hier niet te leggen.

De Adviesraad meent dat deze problemen, sowieso heel verscheiden in aard en oorzaak, behoren tot het brede spectrum van maatschappelijke vraagstukken. Het debat heeft de neiging naar een statisch en star ‘etnisch groepsdenken’ versterkt en ook het risico dat jongeren zichzelf zien als de ethnic other vergroot. Maar het politieke klimaat en het integratiedebat direct voor allerlei negatieve uitkomsten verantwoordelijk houden, leidt af van de meer structurele redenen voor bijvoorbeeld schoolverlating en achterstand op de arbeidsmarkt en van mogelijk beleid om daar wat aan te doen. Een negatieve toonzetting van integratiedebatten speelt een rol, maar niet als enige Iof zelfs maar als meest belangrijke. Met andere woorden, het is tijd om álle jongeren, en met name alle kansarmen te helpen.

 

Ter afsluiting

Meer dan tien jaar discussie over integratie, soms op ongeduldige en onaangename toon, heeft vele wonden heeft geslagen. Ja, de toon van het debat was onaangenaam. Ja, het debat nam soms een keer die getuigde van kwade wil en opportunisme. Dat geldt zowel voor de aanjagers als voor de primaire ‘doelwitten’ ervan, migranten en Nederlanders met een ouder die in het buitenland is geboren. Maar het was vaak minstens even pijnlijk voor de vele academici, media intellectuelen en beleidsmakers die probeerden dit debat positief te beïnvloeden.

Zonder de vervelende kanten ervan te willen bagatelliseren stelt de raad ten slotte vast dat dit soort debatten soms onvermijdelijk zijn in een open samenleving. Vrije burgers die het uit de grond van hun hart met elkaar oneens zijn, zullen blijven bestaan. Deze relativering vrijwaart ons Amsterdammers niet om te blijven nadenken over hoe deze meningsverschillen op hoffelijke en vreedzame wijze geuit kunnen worden en hoe de – voor sommigen – onaangename toon gekanaliseerd kan worden. Hopelijk hebben we in het voorgaande laten zien hoe we in de toekomst zinnigere discussies kunnen voeren en ook hoe we bij jongeren competenties kunnen later ontwikkelen die juiste iedereen kant helpen om te gaan met potentieel kwetsende woorden en daden.


Bibliografie

 

Buijs, F., Demant, F., & Hamdy , A. (2006). Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in

           Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press

Barth, F. (. (1969). Ethnic Groups and Boundaries. The Social Organization of Cultural Difference. London: Allen &

Unwin

Bourdieu, P. (1990). In other words. Essays toward a reflexive sociology. Oxford: Polity Press

Elias, N., & Scotson, J. (1985). De gevestigden en de buitenstaanders. Een studie van de spanningen en

machtsverhoudingen tussen twee arbeidersbuurten. Den Haag: Ruward

Florida, Richard. The Rise of the Creative Class. And How It’s Transforming Work, Leisure and Everyday Life, New

York, 2002

Florida, Richard. The Flight of the Creative Class. The New Global Competition for Talent, New York, 2005

Ghorashi, H., & Tilburg, M. v. (2006). “When Is My Dutch Good Enough?” Experiences of Refugee    Women with Dutch Labour Organizations’. Journal of International Migration and Integration , 7 (1),    51-70

Hochschild, J. (1995). Facing up the American Dream. Race, class and the soul of the nation. New Jersey: Princeton

University Press.

Omlo, J. (2011). Integratie én uit de gratie: Perspectieven van Marokkaans-Nederlandse jongvolwassenen. Delft:

Eburon.

Portes, A., & Rumbaut, R. (2006). Immigrant America. A portrait. Los Angeles: University of California Press

Prins, B. (2005). Integriteit (4): 12-15.

Prins, B., & Saharso, S. From toleration to repression: the Dutch backlash against multiculturalism. In S.

Vertovec, & F. Wessendorf, The multiculturalism backlash: European discourses, policies and practices (pp. 72-91). London: Routledge.

Schinkel, W. (2007). Denken in een tijd van sociale hypochondrie: Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij.

Kampen: Klement.

WRR (2007). Identificatie met Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.

[1] Identificatie met Nederland, WRR rapport 2007, hier te downloaden: http://www.wrr.nl/fileadmin/nl/publicaties/PDF-Rapporten/Identificatie_met_Nederland.pdf

[2] Multicultureel onbehagen bestaat niet, Advies ADI, 2012. Download hier: http://www.amsterdam.nl/gemeente/organisatie-diensten/dmo/burgerschap/adviesraad-0/adviesraad/adviezen/map_met_adviezen/multicultureel/

[3] Ghorashi en Van Tilburg 2006; Prins en Saharso 2010; Schinkel 2007

[4] Omlo, pag 17

[5] Buijs, F., Demant, F., & Hamdy , A. (2006)

 

[6] “If one goes out to look for ethnicity, one will ‘find’ it and thereby contribute to constructing it.”

[8] Baukje Prins, Vreemdelingenverkeer. Samen leven en laten leven; Lector Burgerschap en Diversiteit, Haagse Hogeschool, 22 september 2010