1965
Beslissing om meer grondtroepen naar Vietnam te sturen
Nadat de Fransen in 1954 Vietnam hadden verlaten, nam Amerika het op zich om het zuidelijk deel uit handen te houden van de communisten. Volgens de dominotheorie zou een val van Vietnam leiden tot communistische regimes overal in de regio, iets wat Amerika in de Koude Oorlog niet kon toestaan. Vanaf de late jaren vijftig groeide het verzet tegen het door Amerika gesteunde regime. President Kennedy stuurde militaire adviseurs om het regime te helpen, zo’n 12.000 tegen het midden van 1962. President Johnson was meer geïnteresseerd in binnenlandse politiek maar zette Kennedy’s beleid voort. In augustus 1964 leidde een incident in de Golf van Tonkin (al of niet geënsceneerd) tot de toestemming van het Amerikaanse Congres voor de president om te doen wat nodig was. Johnson stuurde troepen maar de situatie verslechterde gedurig. In juli 1965 moest de regering de knoop doorhakken: weggaan of blijven maar dan met veel meer soldaten. Minister van Defensie Robert McNamara beschrijft het proces waarbij werd besloten tot escalatie van het conflict. McNamara was een van de ‘best and brightest’ die president Kennedy in 1961 de regering had binnengehaald.
“Ik sprak met Westy [generaal Westmoreland, opperbevelhebber in Vietnam] op 16 en 17 juli 1965. De vergaderingen bevestigden mijn ergste angsten en twijfels. Westy zei dat hij 175.000 troepen nodig had tegen het einde van het jaar en nog eens 100.000 meer in 1966. Omdat ik sceptisch was dat luchtaanvallen de stroom manschappen en materieel van het Noorden naar het Zuiden kon verminderen tot onder niveaus die in staat zouden zijn de Zuidvietnamese en Amerikaanse troepen te overweldigen, zaagde ik Westy en zijn staf door over de effectiviteit van bombardementen. Wat ik hoorde versterkte mijn scepsis. Na een lange discussie zei ik uiteindelijk: ‘Dit zijn mijn conclusies, maar ik zou graag van jullie horen dat ze verkeerd zijn: 1. de Vietcong kan nog veel meer mensen rekruteren dan ze nu al hebben. We zullen ons moeten voorbereiden om onze sterkte daaraan aan te passen. 2. in het verleden kostte het niet veel bevoorrading om de Vietcong te ondersteunen. En het gaat niet veel kosten in de toekomst. 3. Omdat ze zo weinig nodig hebben, kun je de logistiek van de Vietcong niet serieus beschadigen. Ik zeg niet dat we onze luchtaanvallen moeten stoppen. Maar ik geloof wel dat we een hoop meer mensen nodig hebben in het Zuiden om dit op de grond te weerstaan.’
Ik vroeg hen vervolgens over de rol die de Amerikaanse strijdkrachten in Zuid Vietnam zouden moeten spelen. …”
McNamara gaf opdracht voor een rapport over de kans om te winnen, dat hij kreeg op de dag dat hij vertrok uit Saigon.
“In antwoord op de vraag ‘Kunnen we winnen als we alles doen dat we kunnen?’ stelde het, ‘Binnen de grenzen van redelijke aannames, lijkt er geen reden dat we niet zouden kunnen winnen als dat is wat we willen – en als die wil wordt uitgedragen in strategie en tactische operaties.’ Maar het rapport waarschuwde ook zonder omhaal dat elke ‘inschatting van de zekerheid die de VS kan hebben om te winnen in Zuid Vietnam als we alles doen wat we kunnen tot op zekere hoogte voorlopig moet zijn, vanwege vele redenen, waaronder vooral de beperkte ervaring in Zuid Vietnam tot nu toe met offensieve operaties van de soort die hier worden voorzien.’
[…]
Hoewel ik deze fundamentele aannames ter discussie stelde tijdens mijn ontmoetingen met Westy en zijn staf, bleven de gesprekken oppervlakkig. Achteraf maakte ik duidelijk een fout door niet toen – of later, in Saigon of in Washington – een keihard, uitgesponnen debat te forceren over die flodderige aannames, ongestelde vragen, en dunne analyses die ten grondslag lagen aan onze strategie in Vietnam. Als manager [McNamara was directeur geweest van Ford Motor Company] had ik twintig jaar lang problemen geïdentificeerd en organisaties gedwongen – vaak tegen hun wil – om diep en realistisch door te denken over alternatieve plannen en de gevolgen ervan. Ik denk niet dat ik ooit zal begrijpen waarom ik dat hier niet deed.
Op 21 juli was ik terug in Washington en presenteerde het rapport dat ik onderweg had geschreven aan de president. Ik besprak [toen] drie alternatieven die we al zo vaak hadden besproken: (1) terugtrekken onder de best bereikbare voorwaarden – wat vrijwel zeker zoiets zou betekenen als onvoorwaardelijke overgave; (2) doorgaan op het huidige niveau – wat ons vrijwel zeker in een later stadium naar optie 1 zou leiden; of (3) onze troepen uitbreiden tot het niveau waar Westy om vroeg, onderwijl een serieuze poging ondernemend om onderhandelingen te beginnen – wat vrijwel zeker een nederlaag op korte termijn zou voorkomen maar ook de problemen en kosten van terugtrekken later zou vergroten.
Ik gaf de voorkeur aan optie 3, die ik inschatte als ‘voorwaarde voor het bereiken van welke acceptabele regeling dan ook. Ik eindigde met het uitspreken van mijn oordeel dat ‘de handelswijze die in dit memorandum wordt aanbevolen – als de militaire en politieke stappen goed geïntegreerd zijn en uitgevoerd worden met voortdurende daadkracht en zichtbare vastbeslotenheid – een goede kans had om een acceptabele uitkomst te bereiken binnen een redelijke termijn.’ De gebeurtenissen die zouden volgen, bewezen dat mijn oordeel onjuist was.
Terwijl ik in Saigon was had Cy Vance [onderminister van Defensie] me laten weten dat het het ‘huidige voornemen’ van de president was om de troepenniveaus goed te keuren die hij verwachtte dat ik zou aanbevelen. Gedurende de week die volgde na mijn terugkeer, kwamen minstens één keer per dag bij elkaar voor overleg totdat de president zou hebben besloten. Bij deze vergaderingen waren op het ene of het andere tijdstip alle belangrijke nationale veiligheidsmensen aanwezig. Allemaal steunden ze de aanbevelingen, behalve George Ball [onderminister van Buitenlandse Zaken].
De president keurde het uitgebreide programma op 27 juli goed en deelde dit besluit aan het Amerikaanse volk mee tijdens een toespraak midden op de dag, op 28 juli.”
President Johnson probeert de kosten vooruit te schuiven naar januari 1967 en weigerde de aanbeveling van McNamara te volgen om belastingen te verhogen om voor de oorlog te betalen en zo hogere inflatie te voorkomen. Johnson verzette zich ook tegen een uitgebreid plan om in de samenleving steun op te bouwen voor de oorlog.
“Maar het advies … werd niet gevolgd. In plaats daarvan bleef het feit verborgen dat het land een koers had uitgezet die het in een serieuze oorlog zou leiden.
Waarom?
De president begreep de omvang van het besluit dat hij had genomen – en de prijs die hij waarschijnlijk zou moeten betalen voor de manier waarop hij het aankondigde. Maar hij voelde zich klem zitten tussen twee bittere keuzes: verborgen houden tegenover het dubbele risico van druk om te escaleren en het verlies van zijn sociale programma’s.
We begonnen weg te zakken in het drijfzand.”
Binnen twee jaar waren er meer dan 530.000 Amerikaanse soldaten aanwezig in Vietnam. De sociale programma’s die president Johnson met grote vasthoudendheid en moed door het Congres had geloodst, werden mede slachtoffer – precies waar de president bang voor was. Naarmate de oorlog heftiger werd en er meer Amerikanen bij betrokken raakten, nam het binnenlands verzet toe. McNamara verloor steeds meer het vertrouwen in een goede afloop van de oorlog en daarmee het vertrouwen van de president. Hij nam ontslag in februari 1968.
Bron
In Retrospect. The tragedy and lessons of Vietnam door Robert S. McNamara with Brian VanDeMark (1995)