1954

1954

Het einde van Joseph McCarthy

 

Sinds 1950 had senator Joseph McCarthy een campagne gevoerd tegen vermeende communistische infiltranten in de Amerikaanse overheid. In 1953 had hij daarvoor een nieuw middel gekregen als voorzitter van de Senate Permanent Subcommittee on Investigations. Ooit bedoeld om fraude en verspilling te onderzoeken, maakte McCarthy er zijn persoonlijke jachtterrein van. Hij riep honderden getuigen op voor hoorzittingen. Zijn collega’s kwamen niet meer naar zittingen, waardoor McCarthy en zijn assistent Roy Cohn naar believen getuigen konden intimideren en beledigen.

Begin 1954 klaagde McCarthy de U.S. Army aan wegens gebrekkige beveiliging. Het leger kaatste de bal terug met het antwoord dat de senator net een speciale behandeling had gevraagd voor een vriend van Roy Cohn van wie werd geroddeld dat hij homoseksueel was. Het leger had Joseph Welch, een jurist uit Boston, ingehuurd om zich te verweren. Omdat het over McCarthy zelf ging nam senator Mundt het voorzitterschap tijdelijk over. De televisie zond 35 dagen van de hearings uit, van april tot juni 1954. Men schat dat minstens tachtig miljoen Amerikanen zagen McCarthy’s tactiek van afbekken en ongefundeerde aanklachten. Toen Cohn riep dat hij een lijst had met 130 communisten of subversieven in defensiefabrieken daagde Welch hem uit om die lijst voor zonsondergang te laten zien. McCarthy reageerde, mogelijk onder invloed van drank, dat Welch maar eens bij zijn eigen kantoor moest kijken. Een beroemde uitwisseling volgde.

 

“SENATOR MCCARTHY. Mijnheer de voorzitter…

Mr. Cohn. Mr. Welch, ik kan u verzekeren, mijnheer, dat voor zover het mij aangaat en zeker voor zover het de voorzitter en de leden van deze commissie aangaat, we zijn een kleine groep maar we werken zo snel als menselijkerwijs mogelijk om communisten en verraders te verwijderen en het mechanisme bloot te leggen waardoor ze in staat waren om zo lang te blijven zitten.

SENATOR MCCARTHY. Mijnheer de voorzitter, wat dat punt betreft—

SENATOR MUNDT. Heeft u een punt van de orde?

SENATOR MCCARTHY. Niet bepaald, mijnheer de voorzitter, maar gezien het verzoek van mijnheer Welch dat de informatie die wordt gegeven als we weten van iemand die op de een of andere manier werk doet voor de Communistische Partij, denk ik dat we hem moeten zeggen dat hij in zijn advocatenkantoor een jongeman heeft, Fisher genaamd, die hij, opmerkelijk genoeg, heeft aanbevolen om voor deze commissie te werken, die een aantal jaren lid was van een organisatie die werd genoemd als, oh, jaren en jaren geleden, als het juridische bolwerk van de Communistische Partij, een organisatie die altijd opkomt voor de verdediging van Communisten. Ik neem voor zeker aan dat mijnheer Welch deze jongeman niet kende toen hij hem voordroeg als assistent jurist voor deze commissie, maar ik wil zo verschrikkelijke graag weten waar iemand zou kunnen opduiken die de Communistische zaak zou dienen, mijnheer Welch, dat ik vind dat we uw aandacht maar eens moesten vragen voor het feit dat uw mijnheer Fisher, die nog steeds werkt voor uw advocatenkantoor, die u hierheen hebt gehaald om geheim en geclassificeerd materiaal te laten inkijken, lid is van een organisatie, niet door mij genoemd maar door verscheidene commissies, genoemd door de minister van justitie, als ik me goed herinner, en ik denk dat ik het nu woordelijk weergeef, als ‘het juridische bolwerk van de Communistische Partij’. Hij was daar een behoorlijk aantal jaren lid van en hij was ook nog lid lang nadat was onthuld dat deze organisatie de juridische arm was van de Communistische Partij.

Aangezien ik dat wist, mijnheer Welch, voelde ik gewoon dat ik de plicht had om te reageren op uw urgente verzoek om voor zonsondergang duidelijk te maken van wie wij wisten dat hij de communistische zaak diende. We laten u nu weten dat úw man lid was van deze organisatie gedurende, of drie of vier jaar, lang nadat hij de universiteit had verlaten.

Ik denk niet dat u ook maar één organisatie kunt vinden die meer heeft gedaan om communisten te verdedigen – ik citeer opnieuw het rapport – om communisten te verdedigen, spionnen te verdedigen, en de communistische zaak te helpen, dan de man die u oorspronkelijk hier wilde laten komen als uw rechterhand in plaats van mijnheer St. Clair.

Ik aarzelde om dit naar voren te brengen, maar ik heb schoon genoeg van uw flauwekulopdrachten aan mijnheer Cohn hier – dat hij persoonlijk iedere communist uit de overheid jaagt voor het einde van de dag. Daarom zullen we u informatie geven over de jongeman in uw eigen organisatie.

Ik vraag u niet op dit moment waarom u geprobeerd heeft hem aan deze commissie op te dringen. Of u wist dat hij een lid was van die communistische organisatie of niet, dat weet ik niet. Ik veronderstel dat u dat niet wist, mijnheer Welch, omdat ik de indruk krijg dat, al bent u een behoorlijk goede toneelspeler – u werkt op de lachspieren – ik denk niet dat u enig idee heeft van het gevaar van de Communistische Partij. Ik denk niet dat u zelf ooit welbewust de communistische zaak heeft geholpen. Ik denk echter dat u hem onbewust helpt als u probeert een karikatuur te maken van deze hearing waarin we de feiten naar voren proberen te brengen.

  1. WELCH. Mijnheer de voorzitter.

SENATOR MUNDT. Mijnheer Welch, de voorzitter hecht eraan te zeggen dat hij geen herinnering heeft dat mijnheer Welch mijnheer Fisher of wie dan ook als assistent voor deze commissie heeft aanbevolen.

Ik geef het woord aan mijnheer Welch.

SENATOR MCCARTHY. Mijnheer de voorzitter, ik zal u het verhaal daarover geven voor het avondnieuws.

  1. WELCH. Mijnheer de Voorzitter, onder deze omstandigheden verlang ik een persoonlijk spreekrecht.

SENATOR MUNDT. Dat heeft u, mijnheer. Het zal niet van uw tijd worden afgetrokken.

  1. WELCH. Senator McCarthy, Ik wist niet – Senator, soms zegt u – ‘Mag ik uw aandacht?’ [McCarthy had zich weggedraaid voor een gesprek met Cohn]

SENATOR MCCARTHY. Ik luister naar u. Ik kan met één oor luisteren.

  1. WELCH. Deze keer wil ik dat u met beide oren luistert.

SENATOR MCCARTHY. Ja.

  1. WELCH. Senator McCarthy, ik denk, tot op dit moment—

SENATOR MCCARTHY. Jim, kun je het persbericht maken dat deze man tot een communistische frontorganisatie behoorde? Kun je de citaten opduiken die tonen dat het de juridische arm was van de Communistische Partij en hoe lang hij ertoe behoorde, en het feit dat hij werd aanbevolen door mijnheer Welch? Ik denk dat dit in de notulen moet worden opgenomen.

  1. WELCH. U hoeft helemaal niets in de notulen te zetten als ik klaar ben met wat ik heb te zeggen.

Tot op dit moment, senator, heb ik denk nooit goed uw wreedheid of uw roekeloosheid ingezien. Fred Fisher is een jongeman die naar de Harvard Law School ging en bij mijn advocatenkantoor kwam en begint aan wat eruit ziet als een glanzende carrière bij ons.

Toen ik besloot voor deze commissie op te treden, vroeg ik Jim St. Clair, die hier rechts naast mij zit, als mijn eerste assistent. Ik zei tegen Jim, ‘Neem iemand in het kantoor die onder jou werkt die je zou willen hebben.’ Hij koos Fred Fisher en ze kwamen samen naar Washington met een middagvlucht. Die avond, toen we wat dieper naar de zaak hadden gekeken, gingen Fred Fisher, Jim St. Clair en ikzelf uit eten. Ik zei toen tegen deze twee jonge mannen, ‘Jongens, ik weet niets van jullie behalve dat ik je altijd aardig heb gevonden maar als er iets opmerkelijks is in je leven dat iemand in de zaak kwaad zou kunnen berokkenen, zeg het dan.’

Fred Fisher zei, ‘Mijnheer Welch, toen ik rechten studeerde en voor een periode van een paar maanden daarna, was ik lid van het Lawyers Guild,’ zoals u heeft gesuggereerd, senator. Hij vertelde verder, ‘ik ben secretaris van de Young Republicans League in Newton, samen met de zoon van de gouverneur van Massachusetts en ik heb het respect en de bewondering van de ongeveer 25 advocaten bij Hale & Dorr [het kantoor van Fisher en Welch].’

Ik zei, ‘Fred, ik denk dat ik je niet zal vragen om aan deze zaak te werken. Als ik dat doe, zal dat op een dag opkomen en het zal op de nationale televisie verschijnen en dat zal behoorlijk pijn doen.’

Daarom, senator, vroeg ik hem terug te gaan naar Boston.

Ik kon niet vermoeden dat u zo roekeloos en wreed zou zijn om deze jongen schade te brengen. Het is waar dat hij nog steeds bij Hale & Dorr is. Het is waar dat hij bij Hale & Dorr zal blijven. Het is, helaas moet ik zeggen, evenzeer waar dat ik bang ben dat hij voor altijd het lidteken zal dragen dat u nodeloos heeft veroorzaakt. Als ik in staat was om u uw roekeloze wreedheid te vergeven, dan zou ik dat doen. Ik denk graag over mijzelf als een fatsoenlijk man, maar vergeving zal van iemand anders moeten komen dan van mij.

SENATOR MCCARTHY. Mijnheer de Voorzitter.

SENATOR MUNDT. Senator McCarthy?

SENATOR MCCARTHY. Mag ik zeggen dat mijnheer Welch het heeft over wreedheid en roekeloosheid. Hij probeerde enkel uit te lokken. Hij heeft mijnheer Cohn nu al uren uitgelokt, eisend dat mijnheer Cohn, voor het einde van de dag uit welk ministerie van de overheid wie dan ook zal hebben verwijderd die de communistische zaak dient.

Ik doe niet meer dan de feiten geven over deze man, en ik wil zeggen, mijnheer Welch, dat het is vastgesteld, lang voordat hij lid werd, al zo vroeg als in 1944 –

  1. WELCH. Senator, kunnen we dit met rust laten. We weten dat hij lid was van het Lawyers Guild en mijnheer Cohn knikt naar mij. Ik heb u, denk ik, niet persoonlijk schade gedaan, mijnheer Cohn.
  2. COHN. Nee mijnheer.
  3. WELCH. Ik had niet de bedoeling u persoonlijk schade toe te brengen, en als ik dat deed, dan vraag ik daarvoor excuus. Laten we deze jongen niet verder vermoorden, senator. U heeft genoeg gedaan. Heeft u geen enkel gevoel van schaamte, mijnheer, uiteindelijk? Heeft u geen enkel gevoel van schaamte over?”

 

De permanente blootstelling aan de leider van de heksenjacht werkte niet in diens voordeel: McCarthy werd steeds negatiever beoordeeld. Op 2 december 1954 hadden zijn collega’s in de senaat eindelijk de moed verzameld om hem op zijn plaats te zetten. Hij kreeg een officiële berisping ‘wegens gedrag dat een senator niet past’. Dat maakte een einde aan zijn rol in de nationale politiek. Gemeden door zijn partij en genegeerd door de pers overleed McCarthy drie jaar later aan alcoholisme, een gebroken man.

De term McCarthyisme wordt nu in brede zin gebruikt voor demagogische, roekeloze en ongefundeerde beschuldigingen, en voor publieke aanvallen op het karakter of de vaderlandsgezindheid van politieke opponenten. Van de McCarthy-zaak hebben politici geleerd dat je demagogen uiteindelijk zichzelf moet laten ophangen. Aanvallen in een te vroeg stadium versterken alleen maar de aandacht waarop deze politici uit zijn.

 

Bron

Special Senate Committee on Charges and Countercharges involving Secretary of the Army Robert T. Stevens, Eighty-Third Congress, Second Session. Senate Archives.