1800

De echtgenote van president John Adams kwam pas in november 1800 naar de nieuwe hoofdstad, Washington D.C., toen nog vaak de Federal City genoemd. Ze kwam uit Philadelphia en verdwaalde ergens rond Baltimore. Ze beschrijft de nieuwe hoofdstad in al zijn onafheid in een brief aan haar zuster, gedateerd 21 november 1800.

“Dierbare zuster,

Ik kwam op zondag de zestiende in deze stad aan. Omdat we de weg waren kwijtgeraakt in de bossen toen we zaterdag uit Baltimore vertrokken, namen we de weg naar Frederick en kwamen vijftien kilometer verderop terecht. Je vindt daar niets dan bossen en bomen, wel dertig kilometer zonder een dorp. Hier en daar staat een huisje met een enkel raam, bewoond door zwarten.

Ik was vroeg vertrokken met het plan om als het maar enigszins mogelijk was de vijftig kilometer af te leggen: maar alleen reizend bij daglicht. We reisden in de richting waarvan we dachten dat hij juist was maar bij de eerste afslag gingen we verkeerd en we dwaalden meer dan twee uur door de bossen over verschillende paden, bomen buigend en brekend waar we niet langs konden, tot we een zwarte man tegenkwamen met een paard en wagen. We vroegen hem naar de weg en hij was zo vriendelijk om ons te begeleiden; dat deed hij drie kilometer en gaf ons toen de aanwijzingen die ons naar de postroute konden leiden en de Inn waar we wat te eten haalden. Niet lang nadat we daar waren vertrokken, kwamen we de wagen tegen [die haar vanuit Washington tegemoet gestuurd was], 45 kilometer van Washington.

[Ze overnacht bij de familie Snowden]

Iedereen deed zijn best voor me en de volgende ochtend vertrok ik, blij deel te hebben gehad aan de gastvrijheid van Major Snowden, waarvoor hij algemeen wordt geprezen. Ik arriveerde om ongeveer één uur bij deze plek die de naam van de stad heeft, en meer dan een naam is het niet. Het was zoals ik het in een nieuw land verwachtte te vinden, met huizen verspreid over vijftien kilometer, en bomen en stronken overal, een kasteel van een huis – dat is wat ik vond. The President’s House ligt prachtig aan de Potomac met een zicht op Alexandria. Het land is romantisch maar wild, op het moment een totale wildernis. Ik ben naar George Town geweest en ervoer alles wat Mrs. Cranch beschreef toen ze daar woonde. Het is de vreselijkste, smerigste plek die ik ooit zag zowel wat betreft de zaken als de inwoners. Het is iets meer dan een kilometer hiervandaan maar na elke regenbui is het een moeras. Hier moeten we iedere dag heen voor boodschappen. Wat wegen betreft, we zullen ze maken door er voor de winter vaak overheen te rijden maar ik ben vastbesloten om tevreden te zijn en voldaan, om niets te zeggen over het ongemak etc. Er moet een slechtere plek zijn zelfs dan George Town dat ik er niet drie maanden zou wonen.

[…]

We hebben heel koud weer gehad de afgelopen tijd en we voelen het maar al te goed. Dit huis is twee maal zo groot als ons meeting House [het kerkgebouw in Massachusetts]. Ik geloof dat de grote hal alleen al zo groot is. Ik weet zeker dat het gebouw twee keer zo lang is. Snijdt je jas naar gelang je stof hebt. Maar dit huis is gebouwd voor eeuwen. Ik had veel liever gewoond in het huis in Philadelphia. Niet één kamer of slaapkamer is klaar. Het is slechts gedeeltelijk bewoonbaar met haarden, we moeten dagelijks dertien vuren brandend houden of slapen in natte en vochtige plekken.”

Abigail hoefde niet lang te blijven. Op 11 februari 1801 werden de stembiljetten van de kiesmannen voor de presidentsverkiezingen geopend. Adams bleek te hebben verloren, al moesten Jefferson en diens running mate Aaron Burr nog uitmaken wie had gewonnen omdat beiden met 73 kiesmannen eindigden – volgens de grondwet hoefden kiesmannen geen onderscheid te maken tussen wie ze wilden als president en wie als vice-president, een probleem dat in 1804 via het Twaalfde Amendement werd gerepareerd. Op 17 februari besliste het Huis van Afgevaardigden dat Jefferson de derde president zou worden en konden John en Abigail Adams terug naar Massachusetts, naar hun geliefde Quincy.

Bron


New Letters of Abigail Adams 1788-1801
, Stewart Mitchell (editor) (1947).