Onthulling van het Teapot Dome-schandaal, 2 januari 1923

 

url.jpg

Een spotprent die in 1922 in een Amerikaans dagblad verscheen (Getty Images #2559077)

Het nieuwe jaar begon niet erg goed voor de Amerikaanse president Warren Harding. De voorgaande herfst waren de eerste signalen opgevangen van schandalen in zijn kabinet, nu begonnen er koppen te rollen. Op 2 januari nam minister van Binnenlandse Zaken Albert Fall ontslag. Hij was verwikkeld in het Teapot Dome-schandaal, genoemd naar een gebied met olievoorraden waarvan de minister zijn relaties tegen betaling liet aftappen. Hardings goede vriend minister van Justitie Harry Daugherty werd aangeklaagd wegens samenzwering tot diefstal. In het Veterans Bureau werd een beerput van misbruik opengetrokken. De geur van corruptie en vriendjespolitiek viel niet meer te negeren.

President Harding zelf was niet corrupt. Zijn manco was dat hij ongeschikt was voor het hoge ambt. Op visie of geweldige administratieve kwaliteiten viel hij niet te betrappen. Het was dan ook niet de ambitie geweest van deze gemoedelijke man, niet vies van een borrel en populair bij de dames, om in het Witte Huis terecht te komen. Er zijn wel meer ‘per ongeluk presidenten’ in Amerika geweest, meestal door het overlijden van hun baas. Zelden werden ze direct gekozen, zoals Harding.

Niet dat de senator voor Ohio bezwaar had aangetekend toen hij in 1920 naar voren werd geschoven als Republikeins presidentskandidaat. Voor die rol was in januari 1919 een vacature ontstaan door het overlijden van de nog altijd populaire Theodore Roosevelt, die president was geweest van 1901 tot 1909. Roosevelt, liefkozend vaak TR [‘Tee Ar’] genoemd, was pas zestig jaar oud geweest en algemeen werd verwacht dat hij na een mislukte poging in 1912 in 1920 nogmaals een gooi zou doen naar het presidentschap.

Niet iedereen in de Republikeinse Partij was daar enthousiast over en de partijbonzen hadden moeite hun voldoening te verbergen over de buitenkans die zijn dood betekende. Want in het land mocht Roosevelt ongekend populair zijn, hij was ook eigengereid en onafhankelijk, niet iemand die de oren liet hangen naar partijgenoten die invloed wilden op benoemingen en beleid. Door het wegvallen van Roosevelt was er sprake van een open conventie en de mogelijkheid om iemand te kiezen op wie ze meer invloed konden hebben. Hun vingers jeukten want de Republikeinen stonden er in 1920 bijzonder goed voor. De overwinning kon hen nauwelijks ontgaan.

Want één ding was duidelijk: Amerika had genoeg van de Democraat Woodrow Wilson, aan het bewind sinds 1913. Wilson was in 1916 met een krappe meerderheid herkozen, mede dankzij de slogan ‘Hij hield ons uit de oorlog’. In 1917 had hij een tegenstribbelend land wel degelijk de Grote Oorlog in gesleurd. Wilson rechtvaardigde deze stap als passend in de hogere missie die Amerika zichzelf altijd toedeelde. Het ging niet om materiële of geopolitieke belangen. Nee, dit was de oorlog ‘om de wereld veilig te maken voor democratie’ en ‘de oorlog om alle oorlogen te beëindigen’. Onder die vlag waren een miljoen Amerikaanse soldaten naar Frankrijk gestuurd, waar ze op het slagveld de doorslag hadden gegeven.

Tegen die tijd hadden de Amerikanen al meer dan genoeg van de oorlog in een ver Europa. Toen Wilson na terugkeer van de vredesonderhandelingen in Parijs het verdrag aan de Senaat voorlegde, kwam hij er snel achter dat het geen schijn van kans had om de benodigde tweederde meerderheid te krijgen. Volgens de leider van de Republikeinen, Senator Henry Cabot Lodge, zou deelname aan de Volkenbond een onaanvaardbaar verlies aan soevereiniteit opleveren.

Er was ruimte geweest om het verdrag aan te passen en misschien de benodigde meerderheid te verkrijgen, maar Wilson had hardnekkig geweigerd om ook maar een jota te veranderen. In plaats daarvan was hij per trein het land in gegaan om de burgers over te halen hun vertegenwoordigers onder druk te zetten. In september 1919 was hij in Colorado onwel geworden en na terugkeer in Washington had hij een zware hersenbloeding gekregen. Sindsdien zat hij half verlamd opgesloten in het Witte Huis, niet meer tot regeren in staat. Echtgenote Edith had feitelijk de touwtjes in handen. Ze slaagde erin wantrouwige senatoren om de tuin te leiden over Wilsons fysieke en geestelijke toestand.

Ook al was een herverkiezing niet meer aan de orde, de Democratische Partij achtte zich nog steeds gebonden aan de erfenis van Wilson en bleef voorstander van lidmaatschap van de Volkenbond. Na veel heen en weer nomineerde de partij gouverneur James Cox van Ohio als presidentskandidaat. Diens running mate voor het vicepresidentschap werd de 38-jarige Franklin Roosevelt, die in de regering-Wilson onderminister van Marine was geweest. De kandidaten gingen blijmoedig het verkiezingspad op maar er was weinig hoop dat de Democraten na acht jaar Wilson het Witte Huis konden behouden.

Bij de Republikeinen beslisten de partijbonzen in de spreekwoordelijke ‘rokerige achterkamertjes’ wie hun kandidaat zou worden. Nadat een aantal kandidaten elkaar had uitgesloten, konden ze Senator Warren Harding van Ohio naar voren schuiven. Diens grootste pleitbezorger was zijn vriend Harry Daugherty, die achter de schermen in Hardings staat aan de touwtjes trok. Dat beide kandidaten afkomstig waren uit Ohio was geen toeval. Deze staat in het Midden Westen besliste vaak de presidentsverkiezingen. 

Voor de Republikeinse partijbaronnen was vooral van belang dat de persoon Harding plooibaar leek en vanuit het perspectief van de partijtop aanvoelde als een veilige keuze. Partijgangers op de conventie waren minder enthousiast over de manier waarop ze buitenspel waren gezet. Toen de wat al te zelfverzekerde bonzen vroegtijdig vertrokken, kozen ze niet de door de partijtijgers gewenste kandidaat voor het vicepresidentschap maar gaven de voorkeur aan de gouverneur van Massachusetts, Calvin Coolidge.

Terug naar normaal

Warren Harding was een joviale man, ook op leeftijd nog aantrekkelijk, met een olijfkleurige huid en het waardige aanzien van een president. In Ohio was hij uitgever van een dagblad geweest. Als senator stond hij in Washington bekend als een goede spreker, zij het iemand met een voorkeur voor clichés en platitudes. De warme omgeving van de Senaat was hem goed bevallen. Harding pokerde graag met zijn senaatsvrienden en zou zich nooit veel aantrekken van de drooglegging, het officiële verbod op alcohol dat in januari 1920 van kracht was geworden.

Hardings privéleven was een rommeltje. Zijn maîtresse sinds een aantal jaren, Nan Britton, had net een kind gekregen en zij was niet de eerste of de enige die Hardings hart had veroverd. Zijn echtgenote Florence, alom bekend als ‘de Duchess’, was een saaie vrouw zonder gevoel voor humor. Ze zag machteloos toe hoe Harding de kantjes ervan afliep, maar was ambitieus genoeg om ‘Warrun’, zoals ze hem consequent noemde, naar hogere ambten te stuwen.

Voor een politicus was Harding een bescheiden man. Zoals vileine commentatoren graag zeiden: hij had ook wel erg veel om bescheiden over te zijn. Zijn ambitie was geliefd te zijn, allereerst bij de mensen om hen heen maar vooral ook bij het grote publiek. Hij was altijd bereid zijn vrienden te helpen en kon moeilijk nee zeggen als iemand een gunst vroeg. Volgens een bekende anekdote zou zijn vader hem ooit gezegd hebben dat het maar goed was dat hij geen meisje was. Waarom dan, vroeg de kleine Warren. ‘Je zou voortdurend in verwachting zijn. Je kunt niet nee zeggen’, antwoordde zijn vader, die een verstandig man geweest moet zijn.

Harding voerde campagne onder vlag ‘back to normalcy’, een lelijk neologisme dat wel de geest van de tijd pakte: Amerikanen hadden even genoeg van avonturen, binnenlands en buitenlands. ‘America First’ deed hier als campagnekreet zijn intrede en isolationisme zou meer dan twintig jaar de norm blijven. Afgezien van enige opwinding over het gerucht dat Hardings donkere huidskleur te danken was aan zwarte voorouders, stelde de campagne weinig voor. Ter voorkoming van damesschandalen stuurde de Republikeinse Partij een voormalige geliefde van Harding met een flink geldbedrag op wereldreis.

De Republikeinen behaalden in 1920 een historisch grote overwinning. Harding kreeg meer dan 60 procent van de stemmen, de arme Cox bleef steken op 34 procent. Alleen het Diepe Zuiden had nog Democratisch gestemd. Omdat vrouwen voor het eerst mochten stemmen, was het aantal kiezers flink toegenomen, van 18,5 miljoen in 1916 tot 26,8 miljoen in 1920. De socialist Eugene Debs, die nog steeds in de gevangenis zat vanwege zijn activisme tegen de oorlog, haalde ruim 900.000 stemmen.

Amerika mocht zijn teruggekeerd naar normaal, dat was niet het geval voor Harding. Alles werd anders. Voorbij was zijn gewone leven als onbezorgde flierefluiter met de warmte van een maîtresse ter compensatie van zijn kille echtgenote. Harding ervoer wat menig president zou bezweren: het dagelijks leven in het Witte Huis is geen pretje. Harry Truman, die andere gewone man die het presidentschap in de schoot werd geworpen, zou het een gevangenis noemen.

De nieuwe president had zich voorgenomen de absolute macht die Wilson had vergaard af te bouwen en meer over te laten aan kabinetsleden en het Congres. Op zich was dit een verstandig besluit al was het maar omdat Harding genoeg zelfkennis had om zijn beperkingen in te zien, zeker in vergelijking met zijn arrogante voorganger. Zoals zijn biograaf Francis Russell het stelt: Harding wist bij voorbaat al dat hij geen ‘great president’ zou worden; hij wilde enkel als geliefd president de geschiedenis in gaan.

De eerste stappen, het samenstellen van een kabinet, gaven een gemengd beeld. Tot Hardings beste benoemingen behoorden die van Charles Evan Hughes, in 1916 nog presidentskandidaat, op Buitenlandse Zaken, Andrew Mellon op Financiën en Herbert Hoover op Handel. Daarna begonnen de problemen. Met de benoeming van zijn goede vriend Harry Daugherty tot minister van Justitie maakte Harding een kardinale fout. Presidenten zijn altijd in de verleiding om op dat cruciale departement een vertrouwd persoon neer te zetten, maar dat pakt lang niet altijd goed uit. Ook de benoeming van oud-Senator Albert Fall op Binnenlandse Zaken zou Harding nog opbreken. Het ging veel verder: iedereen die ooit iets voor Harding had betekend of nog een cadeautje van de partij tegoed had, zoals de zoon van Theodore Roosevelt, werd met een post beloond.

Seks in de gangkast

Warren Harding was eenzaam en alleen in het Witte Huis. Hij miste zijn pokeravonden. Soms, als de eenzaamheid hem te veel werd, ging hij naar het tegenover het Witte Huis gelegen hotel waar zijn maten de avond stuksloegen. In later jaren werd er gewoon weer in het Witte Huis gepokerd, waarbij Harding er volgens een hardnekkig maar waarschijnlijk apocrief verhaal in slaagde het servies te verspelen.

Als president zal Harding wel voor altijd gekoppeld blijven aan het verhaal dat hij seks bedreef in een gangkast van het Witte Huis. Het is waar. Als je kantoor aan huis hebt, zoals in het Witte Huis het geval is, heb je weinig bewegingsvrijheid. Harding had nauwelijks mogelijkheden om Nan Britton te ontmoeten, zijn minnares en de moeder van zijn in 1919 geboren dochter. Zo kreeg de gangkast zijn ietwat ongebruikelijke functie. Tijdens Bill Clintons presidentschap diende de pantry dit doel. Mevrouw Harding wist heel goed waar haar echtgenoot op uit was en hield zichzelf, in tegenstelling tot Hillary Clinton, niet voor de gek. Hardings assistenten hadden handenvol werk om de Duchess te misleiden. Eén keer ging het bijna mis. De First Lady wilde per se het Oval Office in maar de bewaker hield haar tegen. Voordat ze woedend via een lange omweg de andere deur had bereikt en de bewakers had overgehaald haar door te laten, had haar echtgenoot zich weer achter zijn bureau genesteld.

In de eerste maanden van zijn presidentschap was Harding behoorlijk populair. Het ging echter al snel mis, al was dit voor buitenstaanders niet zichtbaar. De leden van het kabinet konden niet met elkaar opschieten. Het ene deel, serieuze heren als Hughes, Mellon en Hoover minachtten de nitwits op andere departementen. Het geminachte deel was druk bezig zijn belangen te behartigen en zijn zakken te vullen. In Washington stonden deze laatsten, de vrienden van de president, bekend als de Ohio-bende. 

Het grootste schandaal speelde zich af rond Teapot Dome, de naam van een gebied in Wyoming dat rijk was aan olievelden. Ten behoeve van de Amerikaanse vloot werden die beheerd door het ministerie van Marine. Minister van Binnenlandse Zaken Albert Fall zette zijn collega op Marine aan het beheer ervan over te dragen aan zijn ministerie. Vervolgens stond Fall een bevriend bedrijf toe de olie af te tappen en te verkopen. Hij kreeg er meer dan driehonderdduizend dollar voor. Hetzelfde gebeurde met een olieveld in Californië.

Toen het uitkwam, ontkende Fall dat het omkoping betrof: het ging slechts om ‘leningen zonder rente’. In 1929 zou een jury beslissen dat het woord omkoping meer op zijn plaats was en Fall werd veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Het Veterans Bureau, opgericht na de oorlog, was een ander ministerie waar corruptie welig tierde. Minister Charles Forbes stal van zijn departement, bevoordeelde zijn vriendjes en stond toe dat medicinale alcohol uit veteranenziekenhuizen werd verkocht aan de georganiseerde misdaad die er de drooglegging mee ontdook. Hij zou uiteindelijk twee jaar gevangenisstraf krijgen, zijn assistent pleegde zelfmoord.

Het was haast te voorspellen dat minister van Justitie Daugherty problemen zou opleveren. Zodra hij aantrad eiste Daugherty de beschikkingsbevoegdheid over tijdens de oorlog van Duitsers geconfisqueerd bezit in de Verenigde Staten. In dat verband werd Daugherty later aangeklaagd wegens samenzwering tot diefstal. Het kwam nooit tot een veroordeling: Daugherty overleefde twee processen waarin de jury’s het niet eens konden worden over zijn schuld of onschuld.

Tegen segregatie

Niet alles ging fout in de regering-Harding. Minister Evan Hughes van Buitenlandse Zaken onderscheidde zich door een wedloop in oorlogsschepen tussen de grootmachten aan banden te leggen. De Conferentie van Washington, die van november 1921 tot februari 1922 in de hoofdstad werd gehouden, legde een norm vast voor de onderlinge vlootverhoudingen tussen de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Japan, Italië en Frankrijk. Algemeen erkent men dat deze afspraken een rem betekenden op de expansiedrift van Japan: het leek alsof dat land zich zou houden aan regels door het Westen opgestelde regels en westerse belangen niet zou bedreigen. 

Als president deed Harding gedurfde uitspraken over rassenongelijkheid, zeker vergeleken met zijn voorganger Woodrow Wilson, die als zuidelijke Democraat en ondubbelzinnige racist een schandelijke erfenis naliet. In Alabama, midden in het gesegregeerde zuiden, verklaarde Harding te hopen dat de rassenscheiding ooit tot het verleden zou behoren. Toentertijd waren het de Republikeinen die segregatie aan de kaak stelden en waren het de Democraten met hun zuidelijke racistische vleugel die dat verwerpelijke stelsel verdedigden.

Het is onduidelijk wat Harding zelf wist van het corrupte gedrag van zijn vrienden. Hoewel hij zo onverstandig was in aandelen te blijven handelen en zo het odium van belangenverstrengeling op zich laadde, is nooit enig profijt van het wangedrag van zijn vrienden aangetoond. Wel suggereren biografen dat Harding begon door te krijgen dat zijn regering op instorten stond. De ontwikkelingen waarmee het jaar begon, zouden een voorbode blijken van wat zich in augustus zou afspelen.