Weg met integratiebeleid: brief aan commissie Tweede Kamer over integratie

Gepresenteerd in commissievergadering van de Tweede Kamer, 4 november 2013.

Geachte commissieleden,

Ter wille van de kortheid en effectiviteit heb ik de vrijheid genomen een aantal opmerkingen en vragen te maken bij de agenda integratie, liever dan een afgerond betoog over een beperkter deel daarvan. Als het soms schoten uit de heup lijken, so be it. Het doel was voor u vragen op te roepen. Bijna vanzelfsprekend leidt tot meer kritische opmerkingen dan ondersteunende, en voor die ietwat negatieve benadering verontschuldig ik me bij voorbaat.

• De premisse dat ‘integratiebeleid’ nodig is in een samenleving waarin integratie in brede zin de grondslag zou moeten zijn voor alle beleid, beperkt het zicht. Veel problemen die in deze agenda gesignaleerd worden, zijn samenlevingsproblemen, niet problemen van de ene of de andere groep. Dat geldt voor discriminatie, denken over homo’s, jongerenwerkloosheid, onderwijs, criminaliteit. Ze zo eng bekijken, verhult dat we grotere problemen hebben zoals een gigantisch jongerenprobleem dat zich uitstrekt over taal (ook door enkel in het Nederlands opgegroeide autochtone jongeren), onderwijs, drank, drugs etc. De zuipketen staan niet in Slotervaart, om het zo maar eens samen te vatten. De voetbalsupporters die een (dure) structuur van geweldsbeheersing vereisen, zijn vooral heel algemeen Nederlands.
• Een van de gevolgen is een inconsistent en soms verwarrend woordgebruik. De termen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ worden duidelijk vermeden, maar wie zijn ‘migrantenjongeren’? Wie zijn ‘migranten’? Zijn dat de vroegere allochtonen, tot in de x’e generatie of zijn het nieuwkomers, waarover een deel van de agenda exclusief lijkt te gaan? Wat zijn de ‘groepen’ in de samenleving? Niet gereformeerden in Harderwijk, inwoners van Aerdenhout of Friessprekende burgers in Bolsward, zoveel is wel duidelijk. Maar wat dan wel?

• Taal is belangrijk, cruciaal zelfs. Daarover bestaat geen verschil van mening. Maar zou het, in plaats van leningen te geven of verplichtingen op te leggen, niet beter zijn om iedereen die dat wil gratis en breed Nederlandse les aan te bieden? Een soort Volksuniversiteit in het kwadraat?
Het zou voor oudere, hier al lang wonende allochtonen die de taal niet beheersen de mogelijkheid bieden om zelf aan de weg te timmeren (en voor vrouwen om het huis uit te komen), voor anderen is het een mogelijkheid om eigen vaardigheden te verbeteren.
Ouders die het Nederlands niet of slecht beheersen zijn, volgens alle onderzoek, niet de juiste personen om hun kinderen Nederlands te leren. Dat is dan ook niet verstandig. Zorg dat het onderwijs kan omgaan met taalverwerking in een tweede taal, namelijk het Nederlands, bouwend op een goede beheersing van een andere taal van de kinderen. De argumenten die in Amsterdam worden aangevoerd voor het gemak van het leren van een tweede taal (Engels) voor lagere schoolkinderen, gelden net zo goed voor het aanleren van Nederlands als tweede taal in het lager onderwijs.
Bovendien is taal niet alleen een probleem van inburgering maar een breed maatschappelijk probleem, zich uitstrekkend van Oost Zuid Limburg, Twente, Oost Groningen tot Rotterdam en Amsterdam. Taalhulp beperken tot inburgeraars miskent dat probleem.

• De ‘expliciete keuze voor een bestaan in Nederland’ is sinds Paul Scheffer helaas vaste retoriek geworden maar het is weinig relevant voor tweede en derde generatie allochtonen die hier zijn geboren, zijn opgegroeid en hier zullen blijven (provocerende retoriek over mogelijk vertrek is niet meer dan dat en moet niet afleiden van het brede beeld). De autochtone Amsterdammer is een jongere met Marokkaanse of Turkse achtergrond, niet een student die in de hoofdstad is blijven hangen. Steeds maar weer verlangen dat mensen expliciet laten zien of horen dat ze gekozen om hier te blijven als ze dat onmiskenbaar doen in de praktijk, is beledigend en werkt averechts. Ik mag hier nog wel verwijzen naar het rapport van dezelfde Scheffer en Han Entzinger, De staat van integratie waarin een veel genuanceerder beeld van de situatie in Rotterdam en Amsterdam wordt gegeven en deels afstand wordt genomen van dit oude denken. Jammer dat het in deze agenda nog opduikt. (http://www.os.amsterdam.nl/pdf/2012_destaatvanintegratie.pdf)

• De agenda stelt terecht vast dat de publieke sector voorzieningen toegankelijk en effectief moet maken. Dat vergt een inspelen op sociaal culturele verschillen, zoals dat altijd al het geval was toen we nog verzuild waren en gewoon, klassenverschillen onderkenden (vroeger ging het consultatiebureau de wijk in met een oude bus – de arbeiderswijk, wel te verstaan). Anders gezegd: maak van een sociaal economisch probleem, relatieve achterstand in inkomen en opleiding, niet een integratieprobleem in de enge zin. De verheffing van de minst bedeelden is toch een basisdoelstelling van deze regering, van elke regering van dit land?
Het negeren van sociaal economische achterstanden door te concentreren op integratie achterstanden van ‘groepen’, leidt bovendien tot ressentiment van mensen die evenzeer de hulp van de overheid nodig hebben maar het gevoel krijgen genegeerd te worden en bovendien zich niet realiseren dat hun problemen deels hetzelfde zijn als die van andere burgers die ze al te gemakkelijk in groepen onderbrengen.

• Er wordt in deze agenda vaak verwezen naar normen en waarden die in Nederland gangbaar zijn. Ik zou zeggen dat dit voor normen (wetten en regels) vanzelfsprekend en onomstreden is: je hebt je aan de wet te houden. Oftewel geen discriminatie van bijvoorbeeld homo’s of van vrouwen die een hoofddoekje dragen.
Met waarden ligt dat anders. Ook deze regering zal zich er niet aan wagen om die exclusief Nederlandse waarden vast te leggen of te omschrijven. Het is ook onduidelijk waar de grenzen van die waarden liggen. Niet schelden in het parlement? Praten over tsunami’s, meldpunten en andere retoriek door een semi-regeringspartij laat op zijn minst verwarring bestaan over wat die veel bezongen waarden dan wel zijn.
Voor menig burger (ook autochtoon) zijn die waarden dan ook helemaal niet zo vanzelfsprekend. Inderdaad, een groot deel van Turkse en Marokkaanse Nederlanders ‘oordeelt negatief over homoseksualiteit’. Maar we weten dat dit ook geldt voor een behoorlijk deel van Nederlandse Nederlanders. Sinds het herfstakkoord wordt de regering gesteund door partijen die over bijvoorbeeld homoseksualiteit en gezinswaarden meningen hebben die nogal afwijken van het gemiddelde in Nederland. Dat mag. Gelukkig. Maar laten we niet net doen alsof er een vast Nederlands waardepatroon is en of alleen allochtonen (of migranten of migrantenkinderen of hoe je het ook wilt noemen) daarvan afwijken.

Knielen op een bed violen, het boek van Jan Siebelink, trok 300.000 kopers en veel meer lezers, en bij lezingen ervoer de auteur dat veel mensen herkenden wat hij beschreef. Voor de andere helft van Nederland, katholiek of niet gelovig opgegroeid, was het een boek over een vreemd land waar blijkbaar andere waarden heersten. Welke waarden zijn Nederlandse waarden?
Opnieuw: verenging dreigt een probleem weg te schuiven dat veel breder is. Als jeugdtrainer van voetbalteams in Amsterdam die net zo divers waren als de stad, viel mij op dat de gymnasiumkinderen ‘homo’ zonder schaamte gebruikten als gemakzuchtig catch all scheldwoord. En wie het homo’s in Amsterdam vraagt, hoort dat niet alleen Marokkaanse jongens last hebben van acceptatieproblemen. Het is een veel breder probleem; net doen alsof homoacceptatie in de rest van Nederland prima voor elkaar is, is struisvogelpolitiek.

En dit is maar één voorbeeld. Verinnerlijking van de Nederlandse waarden, wat die ook mogen zijn, is een maatschappelijk probleem, niet een integratieprobleem in enge zin. Op dit terrein is leiderschap gewenst maar niet als deel een integratiebeleid.
• Het is goed dat de agenda de aanpak van jeugd en jongerenwerkloosheid aan de orde stelt, maar ook hier is het niet enkel een ‘migranten’ probleem. Aansluiting op de arbeidsmarkt van hbo of wo studenten met, pak weg, een studie communicatiewetenschappen, Amerikanistiek, Europese studies, theaterkunde o.i.d. is minstens zo groot. Al zijn de aantallen geringer, de investering die de samenleving in deze studenten heeft gemaakt komt lang niet altijd tot zijn recht. Veel van deze afstudeerders werken beneden hun niveau en verdringen zo ook lage opgeleide jongeren die anders deze baantjes (in de horeca en dienstverlening) zouden kunnen vervullen.
Een van de manieren om jongeren die te vroeg zijn uitgevallen (en dat zijn veel VMBO/MBO’ers, niet enkel allochtone kinderen) te helpen is ze eindeloos, letterlijk eindeloos, tweede, derde en vierde kansen te geven. Maak het Joke Smit onderwijs zo toegankelijk mogelijk.

 

Tenslotte: het zou wenselijk zijn als de regering eens vaker vertelt waar en hoe het wél goed gaat met de integratie (opnieuw in enge zin). Ik wil geen oude koeien uit de sloot halen maar toen de minister president en minister Verhagen riepen dat de ‘integratie was mislukt’ was enig weerwerk wel op zijn plaats geweest. Deze regering zou wel eens vaker de successen naar voren mogen schuiven. De waarheid is dat integratie in Nederland behoorlijk succesvol is geweest (al of niet met hulp van de overheid zoals de commissie Blok al in 2004 concludeerde).

De cijfers over de sociale mobiliteit van de tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders zijn heel behoorlijk. Als integratie betekent dat de kinderen en kleinkinderen van immigranten naar Nederland in hun eigenschappen steeds meer gaan lijken op het Nederlandse gemiddelde, dan gaat het behoorlijk goed als we naar die volggeneraties kijken.
De ‘Nederlandse droom’ is een stuk realistischer voor onze jongeren dan de ‘Amerikaanse droom’ voor Amerikaanse jongeren. Studenten aan ons WO en HBO bewijzen dagelijks dat kinderen van analfabetische arbeiders in beperkte sociaal economische omstandigheden in één generatie enorme stappen kunnen maken, zoals de Hollandse arbeiderskinderen dat veertig, vijftig jaar geleden begonnen te doen. Gezien de prioriteiten die uit deze agenda spreken, is het extra mooi dat de vrouwen hierin voorop lopen. Daar mogen we best een wat trotser op zijn.

Iedereen die contact heeft met die jongeren, weet dat ze zowel moslim kunnen zijn (al of niet in een typisch Nederlandse verwaterde betekenis) als de normen van onze democratische rechtsstaat als de hunne beschouwen. Het voortdurende problematiseren van de verhouding tussen islam en westerse waarden is niet alleen weinig behulpzaam maar vooral onterecht en beledigend voor gelovige burgers die zich gedragen zoals we van burgers verwachten. Het beperkte aantal uitzonderingen op die regel rechtvaardigt niet deze vorm van discriminatie.

We zouden deze belangrijke Nederlandse waarde meer moeten uitdragen: dat we individuen beoordelen op hun gedrag niet op hun geïnternaliseerde meningen of overtuigingen. Dat doen we ook met fundamentalisten van andere geloofsovertuigingen.

Frans Verhagen, 27 oktober 2013.