Discussie over identiteit? Weet waar je aan begint.

Als je één vrijwel universele Nederlandse eigenschap wilt aanwijzen dan is het onze niet aflatende behoefte om mensen en dingen in hokjes te stoppen. We willen voor alles een plekje vinden, het opbergen, in een virtueel laatje stoppen. Het is een Nederlandse manier om de wereld te ordenen, ermee om te gaan, te verklaren of in elk geval te duiden. Misschien zelfs om die wereld weg te stoppen. We willen ook graag onze opponenten samenvatten, het liefst in een zichzelf bewijzende term. Hokjesgeest.

Heb ik daarmee de Nederlandse identiteit getraceerd? Vast niet, zult u zeggen. Die zit wel gecompliceerder in elkaar. Zoals een recent onderzoek van de Groningse hoogleraar crossculturele psychologie Jan Pieter van Oudenhoven samenvatte: ’we praten over seks, hebben lak aan gezag en zijn ongastvrij.’ We schelden graag en we hebben aan een half woord al genoeg om onze conclusies te trekken. En we zeggen alles recht in elkaars gezicht, stelt Van Oudenhoven. Zijn onderzoek stelde ook vast dat alle Nederlanders, allochtoon en autochtoon, waarde hechten aan sociale deugden als respect, zorgzaamheid, openheid en liefde. En natuurlijk zijn we altijd te goeder trouw.

Hoe complex en hoe gelaagd we die identiteit ook maken, het is lastig om er dé Nederlandse identiteit uit te distilleren. Meestal gebeurt dat ook niet. Onze identiteit bestaat meer in de stellige verklaring dát hij er is dan in de omschrijving wát hij is. Voor mensen die identiteit heel belangrijk vinden, columnisten, politici en provocateurs, is het veel gemakkelijker om te vertellen wat er niét in thuis hoort. En gelijk hebben ze. Een poging tot definiëring heeft maar twee mogelijke uitkomsten. Of de visie is zo alomvattend dat hij in zijn banale leegheid niets voorstelt. Of hij is zo concreet dat veel Nederlanders zich onmiddellijk realiseren dat het niet over hen gaat. Geen van beide is aantrekkelijk voor de politicus of polemist die claimt onze identiteit bedreigd wordt.

Veel gemakkelijker en veel veiliger is om ons wezen te definiëren in de tegenstelling, in wat ‘wij’ níet zijn. ‘Wij’ zijn zeker niet ‘zij’. Een dergelijke simplificatie van ons nationale karakter is verleidelijk, misschien zelfs onontkoombaar als per se zoiets onbenoembaars als de nationale identiteit wilt benoemen. Niet alleen Wilders valt voor deze verleiding. Ook de PvdA nota over integratie vlucht in termen van ‘wij’ en ‘zij’. De gevolgen zijn ernstig. Want op dat waar je tegen bent of waar je bang voor bent kun je geen samenleving bouwen, hoogstens een partij bij elkaar houden. En ook dat maar tijdelijk, tot men bij zinnen komt.

 

Kaaskoppen

Prinses Maxima, een allochtoon met een voorbeeldig aanpassingsvermogen, werd gefileerd toen ze terecht vaststelde dat dé Nederlander niet bestaat. Het was echter niet haar verhaal dat onze zwakte blootlegde. Het waren de reacties. Hier vertelde een vertegenwoordiger van Nederlands symbool van eenheid aan de fier onafhankelijke en dwarse Nederlanders dat ze … nou ja, fier en onafhankelijk waren en niet gemakkelijk in hokjes te stoppen. Je zou denken dat wij kaaskoppen dat compliment trots zouden accepteren, maar het omgekeerde gebeurde. De critici schoten direct in hun eigen hokje met voorspelbare reacties van afkeuring. Was het omdat een buitenstaander het zei, ook al was ze een goed geïntegreerde medeburger? Was het omdat het de waarheid was? Ja, wat was het probleem eigenlijk? Zegt er eindelijk iemand dat wij Nederlanders vrij en onverveerd zijn, precies wat we zelf ook vinden, en dan is het ook niet goed.

Maxima sprak bij de publicatie van een WRR rapport dat poneerde dat mensen geen enkelvoudige, gemakkelijk te bepalen identiteit hebben. Integendeel, zei het rapport, mensen hebben verscheidene identiteiten die elkaar overlappen, soms wat meer, soms wat minder. Zo kun je heel best katholiek zijn en tegelijkertijd vrouw, liefhebber van klassieke muziek, Rotterdammer of wat dan ook. Meervoudigheid, stelde de WRR, is het kenmerk van Nederland. Van elke samenleving, zou ik zeggen, maar vooruit, laten we het een Nederlandse eigenschap maken. In dat verband merkten de schrijvers op dat een grote pluriformiteit in leefstijlen, smaken, opvattingen, normen en waarden helemaal niet leidt tot minder verbonden voelen. Het is juist uitzonderlijk en zelden aangenaam om maar één identiteit te hebben. Samenlevingen kunnen zich dat niet veroorloven. De WRR had het over identiteiten maar onvermijdelijk gaat het ook over culturen. Dat is geen tegenstelling want die identiteiten worden door culturen bepaald, maar het werkt op de een of andere manier provocerend voor hen die hún cultuur als de enig goede beschouwen. Zoals identiteiten overlappen, zo overlappen culturen. Zoals identiteiten gelaagd zijn, op meta-niveau meerdere andere identiteiten verenigend of omvattend, zo zijn culturen gelaagd. Gelukkig maar. Een monoculturele samenleving is zo plat als een Nederlands polderlandschap.

De nationale identiteit, het Nederlander zijn, is van dat gelaagde identiteitenbouwwerk maar een klein onderdeel. In de woorden van politicoloog Koen Koch: ‘Wat mensen maakt tot wat ze zijn, wordt gegeven de veelheid van groepsbindingen van elk individu slechts in beperkte mate bepaald door zijn nationale identiteit. Het reduceren van iemands identiteit tot dat ene nationale aspect is een enorme verschraling van zijn rijke individualiteit.’ Dit is de ideologie die claimt dat nationaliteit iemands waarde bepaalt en die loyaliteit en onderwerping van het individu aan de natie kan eisen. Een eng nationalisme, alsof daarbuiten en daarboven geen loyaliteiten bestaan. In al zijn simplisme leidde het ook tot de middelbare school debatvraag van Ayaan Hirsi Ali aan de Zwitsers-Egyptische Tariq Ramadan voor welk land hij zou vechten als de twee in oorlog zouden geraken.

 

Rechtsstatelijke identiteit

Dit is niet de plek om er uitgebreid op in te gaan maar het immigratieland bij uitstek, de Verenigde Staten, laat zich binnenslands zelden in de ‘wij’ ‘zij’ valstrik vangen. Natuurlijk waren er beschamende uitzonderingen zoals de segregatie en de internering van Japanse Amerikanen, maar die onderstreepten in al hun verwerpelijkheid juist hoezeer ze afweken van de norm. In Amerika hebben de meeste burgers een stevig maar zeer beperkt omschreven gevoel van ‘Amerikaan zijn’. Het is niet erg cultuur gebonden maar vooral rechtsstatelijk, alsof Amerikaan zijn een contract is, een afspraak tussen ruim driehonderd miljoen burgers. Daar teken je op in door burger te zijn. Het is de identiteit van het hoofd.

Daarnaast hebben Amerikanen vrijwel allemaal een etnische, een regionale of stadsidentiteit die veel dieper gevoeld wordt, met het hart. De Italiaans Amerikaanse openbare aanklager van de staat New York, Andrew Cuomo, is niet alleen Amerikaan. Hij is ook Italiaan, Newyorker (de stad), intellectueel, ambitieus politicus, katholiek, progressief. Een scala aan identiteiten, een scala aan culturen waarvan hij deel uitmaakt. Over Barack Obama hebben we het maar niet. Zoals de Amerikaanse socioloog Alan Wolfe zegt, Amerikanen zijn er dol op over hun identiteit te discussiëren precies omdat die identiteit voldoende flexibel is om voorwerp van debat te kunnen zijn. Tegelijk weten ze waar ze voor staan. Je zou er jaloers van worden.

Alle gedoe over dubbele paspoorten ten spijt, de tweede generatie allochtonen heeft maar zeer beperkte interesse in het land van herkomst. Zoals je mag verwachten zijn de nationalistische Turken meer geïnteresseerd in Turkije maar de Marokkanen nauwelijks in hun disfunctionele land. Verscheidene onderzoeken laten zien dat hun politieke interesse in Nederland toeneemt. De Turkse Nederlanders hadden alle ontdekt dat politiek de moeite waard is. Ze toonden een hoge opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 en gaven in 2007 d66 een extra zetel.

Zo lijkt een van zorgen van de aanjagers van het integratiedebat ongerechtvaardigd. Er is geen sprake van dat allochtone jongeren zich identificeren met hun land van herkomst ten koste van Nederland. De roep om ‘een sterkere identificatie’ was onnodig, zeker waar het gaat om de tweede generatie. Allochtonen zijn volgens het CBS zelfs meer tevreden met de Nederlandse samenleving dan autochtonen. Misschien dat ze niet voortdurend van de daken schreeuwen hoe ‘loyaal’ ze zijn aan Nederland – wie doe dat wel? – dat wil niet zeggen dat ze niet diep gevoeld Nederlands zijn.

Voor de tweede generatie is er sowieso geen sprake van ‘terugkeer’ – ze zijn hier geboren, hier thuis. Ik negeer hier de aandacht trekkende enquête voorjaar 2009 waarin een kwart van de allochtonen zei er wel over te denken om te vertrekken. Wat mensen daarin uitspraken was hun ongerustheid en onvrede over de omgang met moslims in de Nederlandse politiek. De uitslag valt in de categorie ‘hoe erg kan het worden’ waarin ook Pechtolds onverstandige opmerking valt dat hij zou emigreren met Wilders als premier. In de Tweede Kamer volgde na die enquête een onthutsend debatje waarin een volksvertegenwoordiger er zijn genoegen over uitsprak dat een deel van zijn medeburgers zich zo opgejaagd voelt dat ze het land willen verlaten. Als je een Nederlandse identiteit had die ook maar iets voorstelde, dan schaamde je je rot.

Het CBS en het SCP gebruiken als ‘subjectieve’ indicator voor sociaal culture integratie de mate waarin allochtonen zich Nederlander voelen of zich verbonden voelen met hun etnische herkomstgroep. Alsof die twee elkaar uitsluiten. Misschien moeten ze daar het WRR rapport nog maar eens goed doorkijken. Verder willen deze instellingen meten in hoeverre allochtonen ‘moderne’ waarden onderschrijven. Dat zou een maatstaf zijn voor ‘culturele integratie’, ‘waaronder individualisering en secularisering’. Hier blijkt pas goed hoe onzinnig deze maatstaf is. Volgens het SCP mag je niet cultureel conservatief zijn en niet gelovig zijn anders ben je niet goed geïntegreerd. Op deze manier blijken honderdduizenden christelijke Nederlanders niet geïntegreerd.

 

Globalisering

Terug naar identiteit en cultuur. Tot begin jaren negentig stond cultuur als aspect van integratie nauwelijks op de agenda. De Rushdie affaire en de Golf oorlog veranderden dat. VVD-leider Bolkenstein poneerde in 1991 de vraag naar de inpasbaarheid van moslims in westerse samenlevingen, mede geïnspireerd door de fatwa tegen Rushdie en de reacties daarop van moslims in het westen. Wat hij schreef was niet zo vreselijk revolutionair. Zoals een goed liberaal betaamt, had hij geen probleem met de eigen identiteit van burgers. Hij noemde vier waarden niet onderhandelbaar: de scheiding van kerk en staat; de gelijkwaardigheid van mensen, in het bijzonder van man en vrouw; verdraagzaamheid en vrijheid van meningsuiting. Hoe hij het ook bedoelde – en Bolkenstein was de eerste om te zeggen dat de goeden lijden onder de slechten en hij het islamitisch geloof niet in het beklaagdenbankje wilde zetten – hij zette zo wel cultuur en vooral geloof op de agenda. Niet door die waarden te benoemen maar door te stellen dat ‘de moslims’ deze waarden niet accepteerden of deelden. Het onderwerp is nooit meer van de agenda verdwenen.

Bolkenstein liep voor op een trend. In 1993 betoogde de provocatieve Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington in het tijdschrift Foreign Affairs dat de post-Koude oorlog conflicten zich zouden afspelen op de breuklijnen van de westerse en de moslim maatschappijen. Huntington dikte zijn stelling op tot een boek, The Clash of Civilisations, dat in 1996 uitkwam. De invloed van dat boek was enorm, ook al hadden de meeste mensen die zich er op beriepen het niet gelezen en hadden ze de essentie van de boodschap maar half begrepen. De aanslagen op 9/11 leken de simpele versie van Huntingtons these te bevestigen. Een anti-islam stemming greep om zich heen die nog steeds niet is getemd en die blijvende invloed heeft gehad op de perceptie van ons proces van integratie – zij het niet al te veel op de feitelijke integratie. Het is een apart boek waard om na te gaan waarom Nederland zo extreem reageerde, lang voordat Theo van Gogh door een warhoofd werd vermoord. In geen enkel ander Europees land schoot men zo in de kramp.

Het lijkt erop dat globalisering het bijzondere bijeffect heeft dat mensen ineens weer in kleinere eenheden gaan denken. Het is blijkbaar moeilijk om je in de wijde wereld thuis te voelen. Kosmopoliet is inmiddels een scheldwoord geworden dat ook de moedige Maxima naar haar hoofd kreeg. Mensen zoeken het nu dichter bij huis. De Europese verkiezingen toonden een vergelijkbaar proces. Overigens niet iets om je vreselijk druk om te maken want de wereld draait gewoon door. Alleen maken de niet zo kosmopolitische burgers graag duidelijk dat zij het klein willen houden, bang zijn dat hun eigenheid verdwijnt.

 

Nationale identiteit

Identiteit heeft een hoge mate van vanzelfsprekendheid. De Engelse historicus Robert Colls vatte dat mooi samen. De Britse regering wil in een ‘statement of values’ neerleggen wat ons bindt, merkte hij op. ‘Maar als die waarden ons binden waarom moeten we ze dan op een rijtje zetten? En als ze niet binden, in hoeverre zijn het dan onze waarden?’ Toegepast op Nederland: de waarden die we delen als Nederlanders kun je niet op een lijstje zetten of in een canon gieten. We delen ze gewoon. Wie het wel probeert komt op het terrein van de opsommingen en daar gaat het onherroepelijk mis. Of het is een lijst van stuitende banaliteit of het is een waslijst waarover eindeloos gebakkelijd gaat worden. Anders gezegd, Geert Wilders en ik delen waarden maar zeker niet alle waarden die hij graag op een lijst zou zetten (ik zou geen lijst willen).

Colls gaat verder: ‘Nationale identiteit is een historische relatie, niet een lijst met waarden. Niet alle naties hebben identiteiten en slechts een paar hebben identiteiten die sterk genoeg zijn om los van de staat te bestaan. Nationale identiteiten heb je als naties zichzelf als zodanig zien, ongeacht wat hen verdeelt.’ Deze laatste zin is een prachtige formule. Nederland heeft een nationale identiteit omdat we onszelf als Nederlanders zien, ongeacht wat ons verdeeld houdt. Eureka. Mag je het zeggen? Nederlander zijn is een gevoel, een emotie, een ervaring, een smaak die zich niet leent voor een empirische definitie. En dus ook bezwaarlijk betwist kan worden. Wij zijn wij omdat wij wij zijn. Persoonlijk vind ik dat een van meer aantrekkelijke Nederlandse eigenschappen: gewoon stellen, ik ben Nederlander en val me verder niet lastig met de details.

Net als Paul Scheffer zou de socioloog Paul Gilroy graag een discussie openen over nationale identiteit zodat die arme nieuwkomers weten waarin ze moeten integreren. Tegelijkertijd meent hij echter dat gebrek aan overeenstemming over waarden juist een bron van kracht kan zijn, ‘een teken dat reflectie op wat we zouden willen zijn, zouden willen worden, zou kunnen leiden tot het vinden van een soort van solidariteit die het leven van alledag niet oplevert.’ Mooi gezegd, dat laatste, maar ik betwijfel of tot de Nederlandse eigenschappen de capaciteit tot ‘reflectie’ behoort. Verplichte discussie over onze waarden, daar kunnen alleen maar ongelukken van komen.

Als kind van de verzuiling heb ik er sowieso moeite mee om over Nederland te denken als een hecht en cultureel homogeen land. Dat is het nooit geweest, en blij toe. Protestanten wantrouwden katholieken met hun achterlijke en bijgelovige geloof, en twijfelden aan hun nationale loyaliteit. Ze hadden het ook graag over ‘Rooms katholieken’, om het wezensvreemde element te benadrukken, de loyaliteit aan een vreemde autoriteit, de paus in Rome. Katholieken van hun kant vonden protestanten vervelende scherpslijpers die met hand en tand hun macht verdedigden en nogal zwaarmoedig door het leven gingen. Beide zuilen leefden in andere werelden, maar wel binnen Nederland. Toen ik Jan Siebelinks bestseller Knielen op een bed violen las, vroeg ik me af over welke samenleving dit ging. Voor de vele honderdduizenden kopers die opgroeiden in zo’n verstikkend calvinisme bleek het een feest van herkenning. Maar Nederlanders zijn we allemaal.

Modern Nederland is seculier, wordt ons voorgehouden door de hogepriesters van onze moderniteit. Maar het is tamelijk bizar om te spreken over Nederland als de ultieme geseculariseerde samenleving. Dit is wel het land waar maar liefst drie grote publieke omroepen een geloofsachtergrond hebben. Twee daarvan (NCRV en KRO) kun je afdoen als restanten van de verzuiling die vooral proberen te overleven als organisatie, maar de grootste omroep van het land, de Evangelisch Omroep, is onversneden gelovig. Meer dan dat, de EO leden zijn gelovig op een manier die ‘niet modernistisch’ is volgens het handboek van onze elite. In ons zogenaamd moderne Nederland veroorzaakt het ophef als het boegbeeld van de EO, Andries Knevel, bij zinnen komt en ontdekt dat hij niet langer gelooft in de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal. Het spijt hem dat hij zichzelf en zijn kinderen daarmee heeft misleid. In de wereld van de EO was Knevel even persona non grata. Hij is weer in genade aangenomen (heel katholiek) maar met moderniteit en secularisatie heeft natuurlijk weinig te maken, Evenmin mocht een andere EO-ster, Arie Boomsma, de presentator van een halfslachtig programma ‘Veertig dagen zonder seks’ (een typisch Nederlandse mix van kijk-ons-eens-liberaal-zijn, realiteitstelevisie en puriteins moralisme), in een homoblad zijn torso tonen. Boomsma werd geschorst.

Weinig mensen in de spraakmakende elite delen de ideeën van EO leden maar er is niemand die er moeilijk over doet. Dat behoorlijk wat Nederlanders homofilie een te genezen ziekte vinden, tegen abortus en euthanasie zijn en het gezin verafgoden: het zijn allemaal dingen die gemakkelijk worden geaccepteerd. Zo maken we – en ik heb het over ‘we’ als de Nederlanders in zeer brede zin – er ook geen probleem van dat de SGP vrouwen een wel heel onmodernistische rol toebedeeld en dat het bijzonder onderwijs in deze kringen weinig weerspiegelt van die zogenaamd typisch Nederlandse waarden. De Christen Unie die praktiserende homo’s niet toestaat namens haar partij politici te zijn, zit in de regering.

Ik heb daar geen oordeel over, althans niet een dat voor dit betoog relevant is. Ik stel het alleen maar vast. Zoals ik ook vaststel dat als sommige moslims, ondanks grote individuele verschillen meestal neergezet als ‘de moslims’, dit soort ideeën verkondigen het opeens onacceptabel is want strijdig met onze Nederlandse identiteit. De bisschop en de dominee mogen blijkbaar wel homofilie ‘verwerpen’ maar de imam niet. Dat is erger dan verwarrend. Het ruikt naar hypocrisie. Maar ik wil de discussie wat breder trekken.

Als we eerlijk zijn moeten we gewoon erkennen dat we er geen flauw benul van hebben wat ‘de’ Nederlandse identiteit is. Desgevraagd vullen honderd gewone burgers, honderd politici en honderd columnisten het op driehonderd verschillende manieren in. Laten we wel wezen, als Nederland zo’n homogene nationale identiteit zou hebben waarom hebben we dan zo’n moeite om te vinden wat die identiteit is? In zijn boek riep Paul Scheffer ‘ons’ op om onszelf te definiëren zodat de nieuwkomer kon weten waar hij lid van moest worden. ‘Zij’ moesten maar even wachten tot ‘wij’ het uitgevogeld hadden. Ik vind het een bizarre notie van identiteit maar vooral ook van integratie.

Bovendien voel ik me al snel vervreemd, zelfs ontheemd. Ik wil wel toegeven dat ik André Hazes nou niet direct representatief achtte voor de Nederlandse cultuur, superhomo Gordon een smakeloze proleet vind en dat ik, als elitair grachtengordelpersoon, liever in het Concertgebouw mijn portie Nederlandse cultuur opdoe. Verder kan het Nederlands elftal me zelden bekoren en schaam ik me voor voetbalsupporters en Nederlandse kampeerders in den vreemde, alsook voor het erbarmelijke Engels dat onze regeringsvertegenwoordigers in het buitenland uitkramen. Daar. Wat ben ik voor halfwassen Nederlander?

Wel, smaken verschillen zult u zeggen. Maar wat maakt mij dan een echte Nederlander? Dat ik recht voor zijn raap mijn mening verkondig, moralistisch ben en een hekel heb aan mensen die over identiteit zeuren? Daar zult u het weer niet mee eens zijn. Mijn identiteit bestaat uit al die overlappen identiteiten, al die culturen die de mijne zijn. Aangezien dat ook voor u geldt, moeten we er maar niet te veel woorden aan vuil maken. Live and let live, zou ik zeggen dat als het niet zo Engels was een goed Nederlands motto zou zijn. ‘Moet kunnen’ is toch niet helemaal wat ik zocht.

Ten slotte een prachtig voorbeeld van hoe je Nederlands bent zonder je daar voortdurend van bewust te zijn, laat staan daarover verantwoording te moeten afleggen. In zijn boek over de bouw van een nieuwe moskee in Haarlem vertelt Martijn de Rijk hoe Haarlemse jongeren naar een bijeenkomst gingen van de Turkse moslim organisatie Milli Görüs in Duitsland. Ze keken hun ogen uit van de Duitse Orndung die daar heerste. Teruggekomen meldden deze Turkse Haarlemmers: ‘Wat een uitslovers waren die Duitsers en wat waren wij toch relaxt Nederlands.’

 

Voldoende Hollands?

De meeste Turken en Marokkanen in Nederland zijn gewoon genaturaliseerd en staatsburgers, net als u en ik. Tussen 1 januari 1992 en 1 oktober 1997 kon je Nederlander worden met behoud van je oorspronkelijke nationaliteit – de ultieme twee paspoortenregeling. Van de 370.00 Turken in Nederland hadden er in 2007 ongeveer 267.000 een dubbele nationaliteit. Van de 330.000 Marokkanen hadden er minstens 240.000 ook een Nederlands paspoort. De kinderen van de immigranten zijn natuurlijk zo Nederlands als maar zijn kan. Hier geboren en vaak uit genaturaliseerde ouders en in elk geval op hun achttiende gerechtigd om zelf die nationaliteit aan te vragen die ze eigenlijk bij hun geboorte al hadden moeten krijgen.

Maar dan begint het pas. Deze Nederlanders krijgen andere vragen voorgelegd dan de rest van de burgerij. Zijn ze wel echte Nederlanders? Delen ze onze cultuur wel? Zijn ze wel loyaal? Vinden ze wel wat wij vinden van vrouwen, homo’s en de scheiding van kerk en staat? Volgens scherpslijpers namen onze immigranten hun cultuur mee uit Marokko of Turkije en past wat ze daarvan hebben overgehouden en doorgegeven aan hun kinderen niet in onze cultuur. Volgens hen is dát het integratie probleem: dat er Nederlanders zijn die niet Nederlands genoeg zijn. Tja, en wie bepaalt dat dan, welke burgers wel aan de eisen voldoen en welke niet? De cultuurpolitie? Moeten iedereen een loyaliteitseed afleggen, een contract met de Nederlandse samenleving BV ondertekenen? En wat weten we dan? Gaat de loyaliteitspolitie dan de gedachten van onze burgers controleren?

Sowieso is de gedachte dat een cultuur uit het Rif gebergte of Anatolië onveranderd overleeft in Amsterdam of in Den Haag tamelijk absurd. Dat zou betekenen dat cultuur star, onwrikbaar en onveranderlijk is. We weten wel beter. Honderden jaren ervaring met immigratie in diverse landen leert dat de meeste nieuwkomers binnen de kortste keren hun cultuur aanpassen aan het land waarin ze leven of moeten overleven. Veel keus hebben ze niet. Bovendien blijkt de cultuur van het ontvangend land ook nog eens veel flexibeler dan menigeen denkt – of zou willen. Het is eigen aan immigratielanden en dat is tegenwoordig zowat elk ontwikkeld land. En zo ontstaat een rare two-step. Terwijl de immigranten krampachtig proberen wat te redden van hun oude cultuur, schiet een deel van de ontvangende samenleving in de kramp om hún cultuur te behouden. Alsof die cultuur onveranderlijk is en alles wat we hebben zo moet blijven. Alsof er zonder immigranten niets veranderd zou zijn.

Vanaf de eerste dag vinden aanpassingen plaats. Zowel bij de immigranten als bij het ontvangende land. Want ook dat verandert. Dat is geen teken van zwakte, integendeel, dat is precies wat een samenleving dynamisch maakt. Dat ís integratie. Zoals de Italianen in Amerikane, die in veel opzichten lijken op onze Marokkanen, binnen twee, drie generaties Italiaanse Amerikanen waren, zo nam Amerika het nodige over van de immigranten. Het waren juist de Duitse immigranten die de saaie, puriteinse Amerikaanse samenleving rond 1830 verlevendigden met zondagsvermaak, bier en klassieke muziek. Amerika’s meest populaire voedsel is etnisch, van de hamburger tot de pizza. Amerika’s muziek is een mengelmoes van stijlen en tradities, een multicultureel bouwwerk als er ooit een was. De Amerikaanse bouwstijl zwaait van neo-klassieke overheidsgebouwen naar mediterrane huizen in Californië. En ga zo maar door. Integratie is een straat met twee richting verkeer.

 

Onze eigen verzuiling

Het in de jaren tachtig bepleite ‘behoud van de oorspronkelijke cultuur van immigranten’ was dan ook licht absurd. Een doekje voor het bloeden, in de praktijk onmogelijk. Dat we in Nederland dat als beleid afkondigden – met brede steun overigens – was vooral een restant van ons eigen verzuilde denken en een schuldbewust jaren zestig gevoel dat je andere mensen niet onze manier van leven moest opdringen, zelfs niet als ze hier woonden. Wisten wij veel dat die oorspronkelijke cultuur vandaag al niet meer dezelfde was als gisteren?

Onze eigen poging om verzuilde culturele verschillen in beton te gieten, er sterke zuilen van te maken die de tijd konden overleven, leed schipbreuk in de jaren zestig en dat was niets te vroeg. Want groepen die institutioneel van elkaar gescheiden moeten blijven, zijn wel haast gedwongen om zoveel mogelijk verschillen te vinden. En van dat proces is het resultaat altijd hetzelfde: ze overdrijven die verschillen. Iedereen die opgroeide in verzuild Nederland kan erover meepraten. En gelukkig hadden we daar op een goed moment schoon genoeg van.

Soms zijn de resultaten van ons eigen emancipatoire ploeteren tamelijk verwarrend. Als vrouwen een hoofddoekje dragen en zeggen dat uit eigen initiatief te doen, worden ze niet geloofd. Niemand kan in vrijheid voor zo’n symbool kiezen, lijken de vrijgevochten Nederlanders te denken. In een vreemde corrumpering van het begrip ‘vals bewustzijn’ gaan links én rechts in dit onliberale debat over een kledingstuk er daarom van uit dat het géén vrije keuze was. Ze geven niet de vrijheid die ze claimen te verdedigen. Het is een stuitende vorm van bellerend paternalisme.

In deze context pleitte Baukje Prins ervoor om open te staan voor verschillende visies op ‘het goede leven’. Niet cultuurrelativisme dus maar ‘goed-leven-relativisme’. In haar visie, en ik ben het daarmee eens, miskennen zelfverklaarde verlichtingsliberalen zoals Ayaan Hirsi Ali ‘de autonomie van moslimvrouwen die welbewust voor een leven kiezen waarin het geloof richtinggevend is’. Je kunt nog wel verder gaan: seculiere Nederlanders begrijpen niet meer wat geloof betekent en schrikken zich een ongeluk als iemand zich gelovig verklaart. Zeker als dat een onbekend geloof is dat onze nieuwe seculiere heilige huisjes niet zonder meer accepteert. Maar we zouden in Nederland toch wel beter moeten weten. We zagen al dat ons land helemaal niet zo seculier is als we elkaar wijsmaken. Maar inderdaad, geloof is moeilijk te begrijpen voor mensen die niet geloven. Dat moeten ze ook niet proberen, is mijn liberale insteek.

De bewakers van de Nederlandse identiteit, die dus niet bestaat, hebben hun handen vol. Voorlopig komen ze niet veel verder dan het vertellen wat niet Nederlands is. Dat is relatief gemakkelijk te negeren. Zodra er geformuleerd gaat worden wat wél Nederlands is moeten wij allemaal, autochtonen en allochtonen, alle Nederlanders, erover denken of dat inderdaad dé eigenschappen zijn. Mijn voorspelling is dat het een kakofonie zal worden van rivaliserende claims waaruit maar al te duidelijk zal blijken, juist ja, dat dé Nederlandse cultuur niet bestaat. We kunnen er maar beter niet aan beginnen.

 

Een doos van Pandora

De ‘Nederlandse identiteit’ wordt iedere dag opnieuw vorm gegeven, opnieuw uitgevonden, zo u wilt. Als dingen veranderen dan veranderen ze omdat ze geleidelijk aan anders vorm krijgen. Het is een nogal ouderwets idee dat de bevolking van een natiestaat cultureel homogeen zou moeten zijn. De meeste Nederlanders hebben een diverse culturele en geloofsachtergrond en niets verhindert hen om Nederlander te zijn. Zo exclusief hebben we het nooit gedefinieerd. Geert Wilders wel. Hij liet maar één keer zijn werkelijke agenda zien toen hij in 2007 tegen de Volkskrant zei ‘Ik vind het inderdaad niet prettig dat er straks twee moslims in het kabinet zitten. Dat heb ik liever niet.’ Hoe zich dat verhoudt met de democratische rechtsstaat vroeg de krant hem niet.

Volgens Paul Scheffer, Paul Schnabel en premier Balkenende is ‘kennis van het Nederlandse cultureel erfgoed, zelfs een zekere identificatie daarmee’, een noodzakelijke voorwaarde voor inburgering en behoud van maatschappelijke cohesie. Dit is glad ijs. Wat is het Nederlandse cultuurgoed? Wie Nederlanderschap cultureel in gaat vullen, opent een doos van Pandorra. Balkenende schijnt te denken dat Jantje Smits of André Rilieu daarvoor doorgaan. Sommige grachtengordeltypes zoeken het bij André Hazes of Gordon, hangen rond op bootjes in de gracht of kamperen op Oerol. Weer anderen zitten liever bij het beste orkest van de wereld, het Koninklijk Concertgebouw Orkest. Wat is dat Nederlandse cultuurgoed? Premier Balkenende deed voorjaar 2009 bij de Calvijn- herdenking zijn uiterste best om Nederland een Calvijn-land te maken. Misschien dat ze op de VU daar zo over denken (hoewel ook steeds minder, waarschijnlijk) maar daar zullen veel Nederlanders toch van opkijken.

Er zijn publicisten die vinden dat de autochtonen vooral eens goed voor zichzelf moeten vaststellen wat het betekent om Nederlander te zijn. Daarna kunnen ze de anderen uitnodigen om daar deelgenoot van te worden. Zoals ik heb betoogd: ze hebben gelijk dat we dat helemaal niet zo goed weten. En laten we dat vooral zo houden. Al zoeken naar die illusoire identiteit proberen de mensen die zich hier druk om maken het Nederlanderschap wat op te dikken. Je zou kunnen zeggen dat ze een legitimatie zoeken voor hun claim op oudere rechten. Maar het is vreemd dat je terug moet in de tijd om authenticiteit te vinden die er nu blijkbaar niet is. Iedere Nederlander is uiteindelijk een Nederlander, een burger met grondrechten die voor iedereen gelijk zijn.

De discussie over de identiteit van Nederland in niet alleen overbodig maar ook gevaarlijk. Waarom zouden we een open, brede samenleving tot op de millimeter willen definiëren? Het is vragen om problemen want hoe nauwkeuriger de definitie des te scherper het debat en des te politieker de criteria die worden aangelegd. Het teruggrijpen op ons ‘eigene’ kan leiden tot wel heel verschillende definities. En geen enkele definitie is politiek neutraal, er zit altijd een politiek programma achter. Debat daarover verengt de discussie over integratie tot de vraag: welk politiek programma? Hoe scherper vastgelegd, hoe scherper ook de demarcatie tussen wie erbij hoort en wie niet. Gecombineerd met de eis om je tot die identiteit te bekennen, om met het pistool op de borst te verklaren ‘dit land is nu ook van ons’, leidt het juist tot disintegratie, tot uiteenvallen.

Volgens sommige opiniepeilingen heeft de helft van de autochtonen inmiddels besloten dat de westerse levenswijze en die van de moslims niet samengaan. Dit boek is niet opgezet om die discussie aan te gaan, wel kunnen we vaststellen dat gemeten aan de integratiedoelstellingen dat zeker niet het geval is. Moslims kunnen prima omgaan met de westerse samenleving, het is die samenleving juist die de relatie problematiseert. Of beter gezegd, er zijn politici die dat doen. Zoals Aboutalep jaren geleden al zei en minister Van der Laan meer recentelijk: het is zorgwekkend dat de feiten geen rol lijken te spelen.

 

Geen panklare identiteit

Volgens Paul Scheffer zouden migranten alleen maar kunnen worden uitgedaagd door een samenleving die zelf een sterke cultuur van burgerschap kent. Los van de vraag of die stelling juist is, roept hij de vraag op of het ontbreken van zo’n sterke cultuur niet deel is van de cultuur. Als afkeer van nationalisme ons eigen is, waarom verlang je dan dat migranten daar niet afkerig van zijn? Allochtonen zouden een zwak Nederland gevoel hebben maar daarin onderscheiden ze zich niet van vele miljoenen Nederlanders die zich meer betrokken voelen bij Europa of bij hun stad of regio.

Het is natuurlijk waar dat onze migranten Nederland gedwongen hebben na te denken over zichzelf. Gelukkig maar. Dat er geen klip en klaar antwoord is, geen panklare identiteit waarop je een loyaliteitseed kunt afleggen, wil niet zeggen dat er niet gedacht is. Waarom zou een vormloze wereld zich niet lenen voor integratie en een vormvaste verrassingsloze wereld wel? Misschien valt het omgekeerde wel te betogen. In elk geval heeft Nederland nooit veel behoefte gehad aan een sterk geformuleerde nationale identiteit. Dat mogen sommige publicisten en politici vervelend vinden maar dat is toch echt deel van onze identiteit. De redenering dat we eerst moeten ontdekken wat we willen overdragen, wie we zijn, voordat we verder kunnen, is wat bizar. In elk geval vraagt hij meer van de geïntegreerden dan van de te integreren burgers.

Hoe raar het uit kan pakken zie je in Scheffers latere essay: Nederland vermijdingsland. Hij gaat daarin verder met de aanval op onze neiging om te schikken en te plooien, op de cultuur van conflictvermijding die ons eigen is. Maar ja, als dat onze geschiedenis is, dan past de reactie op de immigranten en hun kinderen daar dus bij uitstek in. Bas Heijne, een van de scherpere waarnemers op dit terrein, constateerde die paradox bij Scheffer. Het plaatst Scheffers oproep in het juiste kader: hoe kun je nou je eigenheid verliezen als je niet weet wat dat is? Welbeschouwd was integratie met behoud van eigen identiteit was zo Nederlands als Zeeuws meisje. Het past helemaal bij onze ‘neutrale overheid’ die alle culturen, godsdiensten en levensovertuigingen als gelijkwaardig behandelt. Zo gezien was de linkse kerk helemaal niet links, hij was gewoon ontzettend Nederlands, ook al is het nu het favoriete tijdverdrijf van bekeerlingen om ertegen aan te schoppen.

Ik vermoed dat juist het ongemak met de moderniteit van de autochtonen zelf een bron van het ongenoegen is. Zij zijn degenen die een hekel hebben aan de vaagheden van de moderne samenleving, met zijn fluïde normen en waarden, zijn gebrek aan herkenbare groepen waarbij ze zich thuis kunnen voelen, zoals de oude zuilen. Het zijn de autochtonen die een hekel hebben aan de kosmopolitische grachtengordel elite. Ook als die wordt vertegenwoordigd door Maxima, want die moet daarover haar mond houden, vinden ze – ze mag wel troetelallochtoon zijn maar moet geen praatjes krijgen. Dit zijn de mensen die bang zijn voor de globaliserende samenleving, voor een groter Europa, dit zijn de mensen die zich terugtrekken. Zij definiëren Nederlands wel heel erg klein. Heel on-Nederlands.