In zijn boekbesprekings essay, afgelopen vrijdag in de NRC, concludeert Paul Scheffer heel voorzichtig dat de ervaringen met immigratie in het hedendaagse Europa en in Amerika minder verschillen dan vaak wordt aangenomen. Hij is te voorzichtig, dunkt me. De ontwikkelingen in Nederland lijken sterk op die in Amerika, zoals ik heb ik laten zien in mijn recente boek, The American Way, Wat Amerika kan leren van het meest succesvolle immigratieland. Vanuit dat perspectief kunnen we voorzien welke kant het op zal gaan met Nederland en, meer of minder gerust, maar in elk geval met wat meer zekerheid, de toekomst tegemoet zien.
Mijn stelling is dat het sociologisch proces waarmee immigranten hun plek vinden in een nieuwe samenleving een grote mate van voorspelbaarheid vertoont. Dat kunnen we inderdaad zien in de Verenigde Staten waar heel verschillende groepen, uit heel verschillende landen, totaal verschillende periodes toch dezelfde ervaringen hebben. De eerste generatie maakt de grote stap, soms enthousiast maar meestal uit pure nood. Zonder uitzondering vestigen zij zich in etnische gemeenschappen waar manhaftig geprobeerd wordt de taal, de cultuur en het geloof van de oude wereld in stand te houden – zelfs als dat geloof in de oude wereld marginaal was. Ze werken hard, in laaggeschoolde banen, soms in eenvoudige vormen van ondernemerschap, zoals winkels, restaurants en lokale dienstverlening. De tweede generatie zit altijd in een cultuurspagaat. Aan de ene kant moeten ze vrede bewaren met hun ouders die misschien nog dromen van teruggaan, maar sowieso graag hun eigen cultuur behouden. Aan de andere kant krijgen de immigrantenkinderen in hun nieuwe samenleving kansen en mogelijkheden die ze graag gebruiken. Vrijwel zonder uitzondering leidt dit tot problemen. Ook wat dit betreft zijn de ervaringen van de Amerikaanse Italianen illustratief. Toen in de jaren twintig en dertig de nieuw opgekomen discipline van de sociologie tweede en derde generatie immigranten onderzocht (een mooie, afgebakende groep omdat in 1924 de grenzen waren gesloten voor nieuwkomers), concentreerde zij zich bij uitstek op Italianen. Wie vandaag hun boeken en artikelen leest krijgt een bizarre aha Erlebnis: het gaat over New Haven, Connecticut, of Chicago, maar het leest alsof ze hier in Amsterdam zijn geweest. Machogedrag van de jongens en onafhankelijkheid zoekende meiden. Ouders die scholen als de vijand zien van hun cultuur. Ieder gezinsdrama is uniek maar de ingrediënten ervoor zijn van alle tijden.
Natuurlijk past de situatie in Nederland niet één op één op die van Amerika, maar de verschillen zijn aanzienlijk kleiner dan we vaak denken. Zo kwamen al die miljoenen immigranten lang niet altijd uit vrije wil en heel bewust. De Duitsers en de Ieren leden honger, de Italianen armoede, de Russische joden werden vervolgd. Je kunt gerust stellen dat de meeste immigranten liever thuis gebleven waren.
Ze kwamen ook lang niet altijd om Amerikaan te worden. Benjamin Franklin klaagde al in 1750 over die verdraaide Duitsers die maar niet Amerikaans genoeg wilden worden. De hele negentiende eeuw hoorden we dezelfde klacht, over alle groepen. En sommigen wilden dat ook niet. Duitsers en, jazeker, ook de Nederlanders, wilden juist graag op zichzelf blijven, in hun eigen wereldje. De Amish zijn er een laatste restant van (en de walsen en polka's in Texmex muziek).
Ook met een vijandig ogend geloof hebben Amerikanen ervaring. De Verenigde Staten waren altijd een intens protestants land, zowel cultureel als politiek. De grondwet was ermee doordesemd. De massale overkomst van katholieke Ieren werd dan ook als een bedreiging gezien, zowel voor de Amerikaanse cultuur als de Amerikaanse democratie. Daar richtten de ‘nativisten', de anti-immigranten bewegingen zich tegen. Nodeloos te zeggen dat Amerika het heeft overleefd, al duurde het tot John F. Kennedy voor een katholiek het vertrouwen kreeg. Amerika had zelfs zijn eigen terroristen, zoals de anarchist Leon Czolgosz, een in Detroit geboren Pool, die in 1901 president McKinley vermoordde.
Natuurlijk waren er verschillen. Amerika was, zoals Scheffer terecht vaststelt, een land dat zijn identiteit aan het ontwikkelen was – al zouden de Amerikanen van 1850 daar anders over gedacht hebben. Verder was Amerika natuurlijk oneindig groot. Toch bleef het gros van de immigranten tussen 1890 en 1920 in de grote steden hangen. Belangrijker was en is de dynamiek van de Amerikaanse samenleving, de enorme aantallen banen en de bereidheid van de immigrant om alles aan te pakken. Dat moesten ze wel want een groot verschil was natuurlijk dat de verzorgingsstaat er een stuk magerder is dan bij ons. Wat je kunt vaststellen is dat immigranten opbloeien in zo'n uitdagende samenleving.
Ook is Amerika zich altijd bewust geweest van het feit dat het een immigratieland is, het periodiek terugkerend verzet daartegen ten spijt (en we hebben het dan niet over het stuitende racisme tegen zwarten en Aziaten). Nederland heeft dat bewustzijn niet, terwijl we toch al eeuwenlang nieuwkomers opnemen. Voor Amerikanen is hun geschiedenis een geschiedenis van immigratie, met alle ups en downs die daarbij horen. Voor hen zijn concepten als de melting pot en de streepjes Amerikaan gesneden koek (Iers-Amerikaans, Chinees-Amerikaans). Die tegenwoordig vaak vervloekte melting pot is helemaal geen soep waarin alles dezelfde smaak heeft gekregen, juist de brokken erin maken hem aantrekkelijk.
Belangrijker nog is dat Amerika in al zijn facetten een trots land is. Amerikanen weten voor zichzelf wat het betekent om Amerikaan te zijn en dragen dat over, stralen dat uit, tot op het irritante af. Wij zijn zo slecht in staat om te formuleren wat ons Nederlands zijn inhoudt, dat het wel lijkt of juist dat onvermogen om uit te drukken wat iedereen wel degelijk voelt, ook onze immigranten en hun kinderen, de essentie van onze identiteit lijkt te zijn.
Nederlander heeft aanzienlijke voordelen boven Amerika. Ons land is klein en compact en heeft sociale samenhang. Alle indianenverhalen ten spijt is het hier juist veel moeilijker je af te zonderen dan in Amerika. Onze etnische wijken zal geen lang leven beschoren zijn, en ook het trouwen tussen diverse etnische groepen zal binnen twee of drie generaties heel normaal zijn. Kijk maar hoe snel we zelf onze verzuilde samenleving achter ons hebben gelaten. Juist die verzuiling is trouwens een bewijs hoe goed we in staat zijn om te gaan met grote culturele verschillen – voor een katholiek opgevoede jongen leeft Jan Siebelink in een compleet andere wereld, die ook en net zo Nederlands is.
Kortom, de voorzichtige conclusie van Paul Scheffer, haast met een vraagteken geformuleerd, kan veel stelliger gemaakt worden en van een uitroepteken worden voorzien. Juist de Amerikaanse ervaring laat zien wat al die verschillende immigrantengroepen gemeenschappelijk hebben en je kunt daar zeker uit concluderen dat onze immigranten en hun kinderen een gelijksoortige ontwikkeling door zullen maken.