Immigranten uit Italië

Tussen 1876 en 1924 kwamen meer dan 4,5 miljoen Italianen naar Amerika. Het overgrote deel kwam uit Zuid-Italië in pogingen de armoede en uitzichtloosheid daar te ontlopen. De grote stroom kwam pas op gang na de eenwording van Italië (de Risorgimento) tussen 1860 en 1870.

De meeste Italianen betraden de VS via Ellis Island en werden snel opgenomen door de Italiaanse gemeenschappen in de grote steden. In eerste instantie kwamen vooral mannen naar de VS. Ze hadden niet de bedoeling om te blijven. In principe wilden ze genoeg verdienen om terug te gaan en dan in Italië zelf hun leven te verbeteren. Zo'n veertig procent van deze mensen ging ook daadwerkelijk terug. Dat leverde zijn eigen problemen op. Terugkomers waren vaak teleurgesteld in Italië en werden door de achterblijvers als ‘Americani' beschouwd, mensen met nieuwe eigenschappen en nieuwerwetse ideeën die voor de autoriteiten maar gevaarlijk waren.

In een latere fase, vooral na 1910, kwamen vooral vrouwen en complete gezinnen. In 1920 woonden in New York meer Italianen dan in Florence, Venetië en Genua bij elkaar. Ze werkten vaak voor een ‘padrone' die werk boden in de industrie, de haven en de bouw. Omdat ze slecht opgeleid waren, bleven ze daar ook veelal hangen. Ze woonden ook in hechte gemeenschappen waar onder de immigranten Italiaans de voertaal was. Tussen 1886 en 1921 verschenen in Chicago zo'n twintig Italiaanstalige kranten.

Pas de tweede en derde generatie maakte zich los van deze Little Italy's (kijk bijvoorbeeld naar het tweede deel van The Godfather voor een – gekleurd – maar aardig beeld van de Italiaanse gemeenschap). Omdat de Italianen laatkomers waren in de immigratiegolven, moesten ze de omstandigheden maar accepteren die ze aantroffen en waren ze sterk op elkaar aangewezen.

Omdat ze zo laat kwamen bleven ze ook in de steden hangen. De mogelijkheden van andere immigranten om op het platteland aan het werk te gaan, bestonden na 1890 niet meer.

Soms vertrokken hele dorpen naar Amerika, waar ze ook bij elkaar bleven wonen. Italianen hadden in Amerika te maken met stevig wantrouwen van de Amerikanen. Als slecht opgeleide, armoedige en zuidelijke immigranten werd er getwijfeld aan hun vaardigheid (en bereidheid) om echt Amerikaan te worden. De Amerikaanse pers bijvoorbeeld schreef de armoede en smerigheid van de Italiaanse wijken toe aan de ‘geïmporteerde gewoontes uit Zuid-Italië'. Die twijfels verdwenen naarmate meer generaties in Amerika werden geboren. De ‘veramerikanisering' ging sneller na 1924, toen er geen nieuwe aanwas meer kwam. Maar al in 1917, toen de Italiaanse regering probeerde soldaten te werven om in de Eerste Wereldoorlog te vechten, bleken maar heel weinig geëmigreerden bereid om terug te keren.

Op zijn hoogtepunt was vijftien procent van de inwoners van New York van Italiaanse afkomst. Door het grote aantal kinderen, had in 1917 maar liefst dertig procent van alle kinderen in de openbare scholen van New York een Italiaanse achtergrond. Dat leidde tot een ‘Italiaans probleem', met kinderen die onvoldoende Engels machtig waren, geen respect hadden voor onderwijzers en dergelijke. Interessant genoeg speelde het katholieke geloof organisatorisch niet zo'n grote rol, dat gebeurde pas weer in de jaren vijftig toen de derde generatie naar de suburbs verhuisde. Volgens de socioloog Nathan Glazer was bij de Italianen het gat tussen immigranten en tweede generatie nog niet zo groot. De afstand kwam pas met de derde generatie. Bij andere Europese groepen ging dat sneller.

Het Italiaanse dorpsleven kon niet zomaar naar een stad als New York worden overgeplaatst. Daardoor ontstond er een groot gat tussen de ouders en de kinderen. De kinderen maakten hun eigen groepen met eigen normen en waarden, soms ‘boys' genoemd, soms ‘fellows' maar ook vaak gewoon ‘gangs' (bendes). In New York werd er heel wat afgevochten tussen Italiaanse, Ierse en Joodse jongerenbendes. De musical de West Side Story vertelt het verhaal van bendegevechten tussen nieuw aangekomen Puerto Ricanen en tweede generatie Italianen – voor Newyorkers heel herkenbaar (net als de politiemannen die Officer Krupke en Lieutenant Schrank heetten).

De stedelijke omgeving, met grote armoede, smerige behuizingen en veel gevaar, hielp natuurlijk niet echt.