Veel immigranten die zichzelf als Grieks beschouwen, werden geboren in andere landen dan Griekenland: Turkije, Bulgarije, Macedonië e.d. De grootste aantallen kwamen tussen 1900 en 1924 toen de Grieken, Armenen en Assyriërs door de Turken werden vervolgd. Mannen vertrokken vaak uit Griekenland zelf om de dienstplicht te ontlopen, vrouwen om in de VS te kunnen trouwen zonder de last van een bruidsschat.
Als arme boeren zagen de Grieken er weinig heil in om in de VS weer een landbouwbestaan op te bouwen. Bovendien misten ze het dorpsleven waaromheen het bestaan in Griekenland had gedraaid. Ze bleven vooral in de grote steden hangen, vooral in het Noordoosten maar ook in Californië. Ze werkten vooral in de industrie, restaurants en koffiehuizen en in Florida in de sponzenduikerij. Door de Amerikanen werden de Grieken gezien als arm, slecht opgeleid en moeilijk Amerikaniseerbaar – te vergelijken met de Italianen uit het Zuiden. Ze waren niet direct welkom en werden stevig gediscrimineerd.
Na de Tweede Wereldoorlog, toen in Griekenland de burgeroorlog losbarstte en Truman de communisten buiten de deur wil de houden, waren er in de VS meer in Amerika geboren Griekse-Amerikanen dan oorspronkelijke immigranten. Ze waren niet erg geïnteresseerd in politiek, niet omdat dit niet in het bloed van Grieken zat (want dat deed het) maar vanwege taalproblemen en onkunde van het politieke systeem.
Na het veranderen van de immigratiewetten in 1965 kwam nog een flink aantal Grieken naar de VS. Zoals dat gaat, wilden de oude Grieks-Amerikanen die zich intussen hadden opgewerkt, niet veel te maken hebben met de arme nieuwkomers.
De beroemdste Grieks-Amerikaanse politicus is Michael Dukakis, die in 1988 de Democratische presidentskandidaat was. De beroemde zangeres Maria Callas werd in Brooklyn geboren.