Humbert Nelli

Als de beschrijving van de Italianen als wantrouwend en individualistisch kloppen, meent Nelli in zijn studie van Chicago, dan moet het groepsbewustzijn en de gemeenschapszin die zo kenmerkend is in de VS zich daar ontwikkeld hebben. De Italiaanse leiders in de VS claimden altijd dat hun eenheid en warmte net zo sterk was als in Zuid-Italië. Maar een schrijver als Nelli stelt daar vraagtekens bij. De Verenigde Staten was zo anders, meer gebaseerd op vertrouwen, op verandering en mobiliteit dat er helemaal geen herschepping van het thuisland plaatsvond. ‘De ironie was dat de intimiteit en gemeenschapszin uit de oude wereld, die de Italianen in Amerika zich zo nostalgisch herinnerden, ontstond in de nieuwe wereld, als reactie op de stedelijke omgeving’, schrijft Nelli.

Het Chicago waarin deze nieuwkomers arriveerden, was een smerige, gevaarlijke en puur op materialisme gerichte stad. Zoals Nelli schrijft, ‘deze omgeving, met zijn ongeëvenaarde econmische mogelijkheden, optimisme, mobiliteit, corruptie, vuiligheid en gewerld, ontving steeds toenemende aantallen zuiderlingen na 1880.’ Lincoln Steffesn karakteriseerde Chicago zo: ‘Eerste in geweld, voorloper in vuiligheid; loud, lawless, unlovely, ill-smelling, new; an overgrown gawk of a village, the ‘tough’ among cities, a spectacle for the nation’. Als laatkomers moesten de Italianen die belabberde omstandigheden accepteren en om te overleven, schrijft Nelli, ‘schiepen immigrantne een geïdealiseerd verleden, meestal gelocaliseerd in het dorp van origine, waar ze maar al te graag naar terug wilden’.

Als ze teruggingen, waren ze meestal teleurgesteld. Ze meenden dat er veel was veradnerd in de maanden en jaren sinds hun emigratie. Ze werden zelf al Americani neergezet en hadden deuidelijk nieuwe eigenschappen en vaak problemen met de autoriteiten die hun nieuwerwetse ideeën maar gevaarlijk vonden. Als ze terugkwamen naar de VS, waren ze voorgoed genezen van de behoefte om nog terug te gaan. Nieuwkomers in Amerika konden mensen die er al vier of vijf jaar waren niet onderscheiden van Amerikanen. Wonen in Amerika leidde simpelweg al tot aanpassingen, en stelt Nelli, dat proces begon in de etnische gemeenschap.

Op zijn beurt schreef de Amerkaanse pers de armoede en smerigheid van de Italiaanse wijken toe aan de ‘geimporteerde gewoontes uit Zuid-Italië’.

Allerlei projecten om de Italianen naar het platteland te krijgen, zoals de Nederlanders en de Scandinaviërs, mislukten. Ze kwamen simpelweg niet voor landarbeid. Ze kwamen om geld te verdienen. Het Amerikaanse publiek dacht dat de Italianen uniek waren in het blijven hangen in de steden. Ze waren de Ieren nu al weer vergeten. Veel Amerikanen dachten dat assimilatie sneller plaats zou vinden op het platteland, hoewel ze beter zouden moeten weten als ze naar de Nederlanders en Duitsers hadden gekeken. Steden zijn ideale plekken voor assimilatie. Zo wees de socioloog Robert Park erop dat Amerikaans Duitse kranten schreven in een dialect dat in Duitsland niet meer bestond en dat ze een Duits dorpsleven idealiseerden dat al vijftig jaar verdwenen was.

Het onderzoek van Nelli is ook voor ons interessant. Hij stelt vast dat individuele nieuwkomers, ‘al of niet tegen hun zin’, onmiddellijk met het proces van assimilatie begonnen, zodra ze in de stedelijke omgeving aankwamen. Immigrantenkolonies waren er niet om oude gewoonten en patronen te prolongeren, althans niet primair, maar waren juist een effectieve eerste stap in de assimilatie. Via scholen en andere instellingen kwamen ze in aanraking met Amerikaanse en middenklasse ideeën. Tweede generatie kinderen hadden weinig behoefte aan ouderwetse instellingen. De juistheid van die weg bleek uit economische vooruitgang – ook al was er het nodige verbale verzet.

Als de Italianen er al langer over deden dan eerdere immigranten dan kwam dat deels door hun late komst, waardoor al heel veel dingen vastlagen.
De Italiaanse woonwijken waren een belangrijke stap weg van de patronen van de oude wereld. In de stad was isolement moeilijker, de instellingen en de gemeenschap waren Italiaans noch Amerikaans. Bleken maar weinig mensen bereid om in 1917 terug te gaan naar Italië om aan het front te vechten. Na 1918 begon het allemaal geleidelijk te veranderen, aangezet door de teruglopende nieuwe aanvoer.

Zoals één schrijver het formuleert, het was een harde overgang naar de moderniteit. Maar die geldt in veel opzichten voor alle immigranten, inclusief de onze.

Italianen hadden in Zuid Italië helemaal geen Italiaanse identiteit. Integendeel, ze haatten Rome en de rest van het land, dat zich aan hen niets gelegen liet liggen. Die houding paste goed bij de anti-overheidsinstelling van de Amerikanen. Ook opvoeding van buiten de familie, zoals scholen, werd breed gewantrouwd. Zelfs de katholieke kerk, ook zo’n orgaan in Rome dat niets deed voor de arme Italianen in het Zuiden, had weinig invloed. De Italianen waren vaak anti-clericaal en gaven niet veel om de regels, maar hechtten meer aan de lokale gebruiken van waar ze vandaan kwamen.