Amerika Immigratieland

Amerika is in ogen van veel mensen het immigratieland bij uitstek. Niet zonder reden: de meeste van de 280 miljoen inwoners hoeven niet meer dan een paar generaties terug te gaan om hun voorouders terug te vinden ergens in Europa, Azië of Afrika.

Amerika is het land van de ‘hyphenated American', de Amerikaan met een streepje. Je bent Italiaans-Amerikaan, Chinees-Amerikaan, Japans-Amerikaan, Afro-Amerikaan en zo maar door. Dat is deel van haar aantrekkingskracht en als we op beozke zijn in Amerika, beschouwen we de etnische centra van als toeristische attracties. We gaan naar Chinatown, Koreatown, Little Italy of aan de westkust naar Japantown en Little Bombay. We genieten van de geuren, talen, kleuren en in het algemeen etnische cultuur.

Het verhaal dat ik wil vertellen is in niet onbelangrijke mate een persoonlijk verhaal, gelardeerd met gegevens van de census, uit wetenschappelijk onderzoek en uit de sociologisch literatuur. Ik denk echter dat mijn persoonlijke ervaring een extra kader geeft.

Hoe persoonlijk? Wel ik heb er zeven jaar gewoond. In multi-etnisch New York één jaar, in zwart Washington DC zes jaar. En aangezien ik getrouwd ben met een Chinees-Amerikaanse wiens ouders in Los Angeles wonen, ben ik een frequent bezoeker van die raarste van alle staten, Californië. Mijn kinderen hebben twee paspoorten, spreken Engels en Nederlands en zijn dus helemaal Amerikaanse, en etnisch gezien, ook half Chinees.

Ik wil daarover het een en ander vertellen en dat combineren met wat ik weet uit geschiedenisboeken en studies, om misschien wat provocerende conclusies te trekken. Ik heb geen wetenschappelijke pretenties, ik ben vooral observeerder.

Ik heb het voor een artikel wel eens de namen in mijn adressenboek geturfd. Dackiw, Kao, Miller, Kirkland, O'Neill, Kushleika, Kayser, Cazian: laten we het er grofweg op houden dat 75 % van de namen niet erg Angelsaksisch klinkt. En natuurlijk niet. Amerika is een immigratieland. Amerika is het immigratieland. Iedereen wil er naar toe.

Laat ik met wat cijfers beginnen: in de VS wonen 281 miljoen mensen – legaal en illegaal. Daarvan zijn er 31 miljoen, 11,1 % geboren in het buitenland. Van die 31 miljoen inwoners zijn er 12,5 miljoen genaturaliseerd als Amerikaanse staatsburger, en 18,5 miljoen niet. Dit verschilt in de tijd: van de mensen die binnenkwamen voor 1980 is 75 % nu Amerikaans staatsburger, tussen 1980 en 1989 is dat 44 % en tussen 1990 en 2000 is het 40 %.

Waar komen die buitenlanders vandaan? 8,2 miljoen uit Azië, 4,9 miljoen uit Europa, 16 miljoen uit Latijns Amerika.

Geleidelijk aan worden de meeste immigranten, legaal of illegaal, gewoon Amerikaans staatsburger. De recente voorstellen van president Bush om de 8 tot 12 miljoen geschatte illegalen een werkvergunning te geven, zal, als het verleden een gids is, uiteindelijk ertoe leiden dat ook deze mensen Amerikaan worden.

Dat betekent dat Amerika door een buitengewone immigratiegolf gaat. Nooit was het aantal in het buitenland geboren mensen hoger dan nu. Nog een cijfer: tussen 1821 en 1920 emigreerden 33,6 miljoen mensen naar Amerika – in combinatie met de natuurlijke toename verdubbelde de bevolking elke 27 jaar. De effecten hiervan zijn overal zichtbaar, in de samenleving, in de bebouwde omgeving, in de politiek, en nergens meer dan in Californië. Dat was altijd al een open, aanlokkelijke en aanlokkende staat. Niet altijd een vriendelijke staat: de Chinezen die hier sinds 1850 komen, zijn vaak allerbelabberdst behandeld. Sinds de census van 2000 weten we zeker dat blanke bewoners van Californië minder dan de helft uitmaken.

Wie dus wil zien wat immigratie in Amerika betekent moet naar Californië. Dat deed ik dan ook in december. Ik kwam toen met mijn gezin in San Francisco aan voor een bezoek aan vrienden en mijn schoonfamilie in Californië. Toen we aankwamen in San Francisco en de slurf het vliegtuig uitliepen, stonden er een stuk of zes rolstoelen klaar voor oudere passagiers. Alle zes werden ze bemand door Aziaten, zoals mijn vrouw opmerkte. Mij verbaasde dat niet, maar mijn vrouw merkt altijd weer op hoeveel Aziaten er in Californië rondlopen. Bij de paspoortcontrole zat er een immigratieofficier. Een Chinees Amerikaan. Nog voor hij de paspoorten opende, lachte hij breeduit: ‘Wie van u zou de immigrant zijn?' Ik lachte schaapachtig en zei, wat klagerig, ‘Ik ben ook altijd de enige bleekgezicht hier'. Ik weet uit ervaring dat ik in de Chinese restaurants meestal opval als lange, bleke ‘round eye' of soms ‘white ghost'. Niet dat het me stoort, hoor. Bij de balie van Avis autoverhuur hielp ons, u raadt het al, een Chinees.

De vrienden bij wie we de eerste week zouden doorbrengen zijn niet Chinees. Ze zijn Armeens. De vrouw des huizes was en is de beste vriendin van mijn echtgenote. Ze gingen samen naar de katholieke school in Los Angeles, waar verder vooral Hispanics de lokalen bevolkten. De Armenen onderhouden in Amerika hechte banden, met neven en nichten bij de vleet, een gezamenlijk geloof, een gekoesterde geschiedenis van de Armeense volkerenmoord door de Turken en sinds de val van de Sovjet Unie een ruime interesse en frequent verkeer met Armenië. Thuis eten we Libanees/Armeens/Turks en Californisch. En we gaan dim sum eten aan Geary Avenue, waar de helft van de bezoekers niet Aziatisch is, waar tegenover de Chinees een Russisch Orthodoxe kerk staat en waar op de hoek Russisch gebak wordt verkocht.

Mijn schoonouders wonen in een suburb van Los Angeles, een van de vele suburbs. De wijk heet Hacienda Heights en er wonen steeds meer Aziaten. Niet alleen Chinezen maar ook Koreanen en Filipino's. Ze wonen in een gated community, zo'n wijk met een hek eromheen. Toen ze naar deze wijk verhuisden, in 1986, woonden er twee of drie Chinese gezinnen. Nu leert een blik op de lijst met namen bij de ingang dat zeker tachtig procent Chinees is.

Hoe komt dat? Chinezen gebruiken een Chinese makelaar. Die ontdekt een mooie wijk en heeft Chinese klanten en hop, zo gaat het balletje aan het rollen. Waarom wonen Chinezen graag bij elkaar in die wijk? Ik zou het niet weten. Ze weten het zelf ook niet. Het doet er voor hen niet zoveel toe. Maar het oogt vertrouwd en die makelaar biedt deze huizen aan. Ze gaan ook naar een Chinese tandarts, een Chinese huisarts, televisiereparateur en wat al niet. Ze spreken Chinees doorspekt met Amerikaanse woorden waarvoor het equivalent in China moeilijk te vinden is.

Puente Hills, de shopping mall, was toen ik er voor het eerst kwam, bijna twintig jaar geleden, nauwelijks Aziatisch. Nu kun je er fantastisch eten en alles kopen wat je nodig hebt. De uithangborden zijn in het Chinees. Het verhaal van de wijk Monterey Park is nog veel treffender. Monterey Park ligt ten oosten van downtown Los Angeles, omringd door drie freeways, waaronder die naar San Bernadino en naar Long Beach. Dit was altijd een wijk die diende als step up voor arme bewoners van de stedelijke centra, op weg naar de meer welvarende suburbs in de San Gabriel Valley. In 1960 was dit een Anglo stad, 85 % Anglo, 12 % Latino, 3 % Aziatisch. In de daaropvolgende jaren kwamen er steeds meer Hispanics en Japans Amerikanen, zodanig dat in 1980 de bevolking als volgt was samengesteld: 48 % Anglo, 39 % Hispanic, 33 % Aziatisch.

In de jaren tachtig en negentig veranderde de bevolkingssamenstelling dramatisch als gevolg van immigratie uit Taiwan, Hong Kong en elders in Azië. Hier wordt bewezen dat Pacific Rim economie niet enkel een kreet is. Waarom kwamen deze mensen naar Monterey Park? Een paar ondernemende ontwikkelaars en makelaars verkochten Monterey Park in Taiwan en Hong Kong als de Chinese Beverly Hills, de plek waar je veilig kon investeren in een middenklasse huis of appartement. Tegenwoordig maken de Aziaten meer dan 50 % uit van de bevolking, met nog 15 % Anglo en een afnemend aantal van 30 % Hispanics. Het is niet meer een middle American semi-suburb maar een financieel en dienstencentrum voor de Chinese en Aziatische bevolking.

We komen er vaak. De beste restaurants zitten hier, winkels en supermarkten. Naar Chinatown gaan we niet. Dat ligt in downtown, net te ver weg en er wonen steeds minder mensen. De Chinese wijken liggen nu elders.

Mijn schoonvader kwam in 1948 naar Amerika, om een technische opleiding te volgen. Echte straatarme immigranten was zijn familie niet. Maar geld hadden ze niet en vooruitzichten evenmin. Mijn schoonvader werkte als ingenieur bij vliegtuigbouwers, mijn schoonmoeder was dertig jaar lang wiskunde lerares aan een middelbare school in Montebello.

Ze vertellen hoe er in de jaren vijftig flink gediscrimineerd. Als zij bij een appartement te huur kwamen, was het net weg. Ze kochten in een suburb die toen betaalbaar was, Montebello. Hun dochter, mijn vrouw, ging naar de katholieke school in de buurt, waar de meeste van haar klasgenootjes Hispanic waren en waar de meeste meisjes zwanger van school gingen.

Tegenwoordig wordt er niet meer gediscrimineerd, een direct gevolg van aantallen en van economische en politieke macht. Maar ook van opname in de Amerikaanse samenleving. De kinderen spreken geen Chinees meer. Hun ouders waren vastbesloten dat ze goed Engels moesten leren om in Amerika carrière te maken. En dat deden ze. Mijn schoonouders hadden ze in eerste instantie liever met Chinezen zien trouwen, maar dat deden ze niet. Daarmee volgen ze een steeds breder spoor: het aantal gemengde huwelijken in Californië stijgt snel. Volgens sommige calculaties is nu één op de vier kinderen van gemengd ras, zoals die van mij.

In hun woonwijk zie ik immigratiesamenleving aan het werk. Bij het zwembad werkt een Spaanstalige tuinman. Hij is er vrijwel iedere dag en knapt her en der ook klusjes op. Hij zal een jaar of zestig zijn. Spreekt geen woord Engels. We communiceren met handen en voeten en gebrekkig Spaans. Hij is Amerikaan, heeft een gezin en werk. Een immigrant die zijn plek heeft gevonden. Een keer in de twee weken komt een tuinman van buiten langs bij mijn schoonvader. Een pick up truck met wat materiaal – een machinale schaar het belangrijkste – en ze razen eroverheen. Ze krijgen een check, of ze zwart of wit werken is niet aan de orde. Bij mijn schoonmoeder werkt geregeld een Chinese hulp in de keuken. Ze spreekt alleen Chinees en is pas een paar jaar in de VS. Overdag werkt ze in een Chinees restaurant, achter de dim sum wagen. Dit doet ze erbij. Voor cash.

Ik vertel u dit omdat dit elkaar opzoeken, dit etnisch samenklonteren zo ongewenst schijnt te zijn in Nederland. Ik kan alleen maar vaststellen dat groepen die al behoorlijk lang in Amerika wonen en zonder enige twijfel Amerikaans zijn, toch graag hun eigen culturele variant opzoeken. Ik ben dat gewend, niet alleen met de Chinezen die ik ken in Zuid-Californië, maar met vrijwel alle andere sterke etnische groepen die ik ken in Amerika. Mijn Armeense vrienden hebben een ongelooflijk uitgebreid familienetwerk, met tientallen, zoniet honderden neven en nichten. Ze wonen niet allemaal bij elkaar, maar wel in de buurt. De ouders van mijn Oekraïense vriendin woonden op Long Island, samen met veel andere families die na de oorlog gevlucht waren. In New York hebben mijn Joodse vrienden en vriendinnen netwerken en clubs. Toen ik een artikel schreef, midden jaren tachtig, over de nieuwe zwarte middenklasse, ontdekte ik tot mijn verbazing dat ze zelfs als ze wel lid mochten worden van de golfclub, ze toch liever een zwarte golfclub oprichtten. Onder elkaar zijn, is er is natuurlijkers? Nou ja, veel tieners nemen hun afstand van wat zij als een verstikkende omgeving ervaren en daarmee gaat het vanzelf verdwijnen.

Misschien zegt u, maar hier in West Europa hebben we er een factor bij: geloof. Wij hebben te maken met Moslims, een sterk beleefd geloof dat lijkt te botsen met de overtuigingen en het geloof van de zogenoemde autochtonen. Is dat niet anders? En zijn onze immigranten niet afkomstig uit de armste, minst ontwikkelde regio's? Waar, maar dat is ook allemaal in Amerika gebeurd. Laat ik u een stukje geschiedenis van de Ieren vertellen, een groep van arme, berooide, veel drinkende immigranten met een sterk geloof dat afweek van wat in de Verenigde Staten de norm was. De komst van de Ieren, rond het midden van de negentiende eeuw, leidde tot felle reacties. Reacties die honderdvijftig jaar later heel herkenbaar zijn. Van 1820 tot 1845 was Amerika gewend geraakt een gestadige stroom nieuwkomers – tussen de 10.000 en 100.000 per jaar – en daar trok men zich weinig van aan. Daar was ook weinig reden toe. De meesten konden prima voor zichzelf zorgen, kwamen van de Britse eilanden en hadden hetzelfde protestantse geloof als de stichters van de Republiek. Maar vanaf 1846 brachten twee grote sociale aardverschuivingen in Europa een vloedgolf van immigranten op gang: de misoogsten en hongersnood in Ierland en de economische en politieke onrust in Duitsland. Daar kwam nog bij de instroom als gevolg van de goldrush die in 1849 in Californië was losgebarsten en die bijvoorbeeld de eerste Chinezen naar Amerika bracht.

Verontrustend was het zeker om de nieuwkomers te zien en te horen als ze uit de ruimen stroomden na een overtocht die vaak een maand duurde: deze mensen waren smerig, onverzorgd en spraken weinig of geen Engels (op het platteland van Ierland sprak men Gaelic). Het grootste deel was Rooms Katholiek en in de Amerikaanse visie dus loyaliteit schuldig aan een buitenlandse machthebber, de Paus, voor Amerikanen een symbool van onderdrukking. Voor ieder die het maar wilde zien, was duidelijk dat katholieke immigranten deel waren van een groot complot tegen de Verenigde Staten. Dat riep in elk geval Samuel F. Morse, de uitvinder van de telegraaf, in een bestseller uit die jaren, ‘Foreign Conspiracy Against the United States'.

Het viel te verwachten dat de bewoners, die later als WASP's zouden worden aangeduid (White Anglo-Saxon Protestants) maar zich in die tijd zich trots ‘autochtone' Amerikanen lieten noemen (‘Native Americans'), zich opwonden. De aanstaande invasie van de paus was niet het grootste probleem – het was simpel een kwestie van getallen. Tussen 1845 en 1854 kwamen ongeveer 2,9 miljoen immigranten aan in havensteden als Boston en New York, waaronder 1,2 miljoen Ieren en meer dan één miljoen Duitsers. In Boston woonden toen ongeveer 100.000 mensen, in New York (exclusief Brooklyn)500.000 mensen. Allicht dat de komst van hordes armoedige en vaak zieke vreemdelingen, opgegroeid in het buitenland en met andere manieren, enorme druk zetten op rudimentaire sociale voorzieningen. Er was niet genoeg politie om alle dronken vechtersbazen op te sluiten. Er waren vrijwel geen doktoren en er was nauwelijks een systeem van openbare gezondheidszorg om de epidemieën van infectieziekten in de sloppenwijken te controleren. Cholera leidde tot duizenden doden. Eén enkele statistiek was angstaanjagend genoeg: in Massachusetts, waar immigranten een vijfde deel van de bevolking vormden, maakten ze de helft uit van de populatie van gevangenissen, armenhuizen en gestichten. Dit was het soort angst dat de ‘nativist movement' teweeg bracht, de anti-immigratie beweging.

‘Paperij dreigt Amerika te verzwelgen', schreef Anna Ella Carroll in The Great American Battle in 1856. Ze vervolgde: ‘Ze landt op onze kusten hopend haar strijdrossen te kunnen drenken in onze grote Mississippi'. Het was gemakkelijk om alle haat en afkeer op het katholicisme te gooien. En er waren al eerder problemen geweest.

Toen in 1853 ene Geatano Bedini, een gezant van de paus, in New York aankwam om conflicten te beslechten die in verscheidene steden bestonden tussen de katholieke congregaties en de katholieke clerus, barstten hevige protesten los. Er waren anti-katholieke demonstraties in Pittsburgh, Cincinnati en Wheeling, Virginia. Een pop die Bedini moest voorstellen werd in Baltimore aan de galg gehangen. De gezant nam midden in de nacht de boot naar Europa.

De anti-immigranten stemming werkte snel door in de politiek. Nativisten begonnen pamfletten en manifesto's te schrijven en organiseerden zich. In eerste instantie kregen ze weinig aandacht in het Amerikaanse tweepartijensysteem. De Whigs en de Democraten bevochten de verkiezingen en ruilden om de zoveel jaar de machtsposities -derde partijen, zoals de Anti-Masonic Party, kregen geen kans. Maar dit keer liep het anders, da nativisten kregen momentum.

In 1850 was door de Newyorker Charles Allen de geheime ‘Order of the Spangled Banner' opgericht. Veel leden had hij niet en ook nadat hij was opgegaan in de ‘Order of United Americans' in 1853 en men begon met het opzetten van een netwerk van afdelingen (‘lodges' – net als in de vrijmetselarij) in alle staten, nam niemand de vereniging serieus. Maar opeens schoten overal geheime lodges op, over het gehele land. Aan het begin van 1855 waren er alleen al in de staat New York 960 afdelingen, stevig verankerd in de lokale gemeenschap of kiesdistrict. Die lokale lodges kozen gedelegeerden voor stads-, county- en staatsorganen. Op hun beurt stuurden die dan weer zeven man elk naar de Grand National Council. In minder dan twee jaar verwierf de organisatie waarschijnlijk meer dan een miljoen leden.

Lidmaatschap, dat begrijpt u, was voorbehouden aan in Amerika geboren mannelijke burgers. Ze moesten verder protestant zijn, protestants opgevoed en niet getrouwd met een rooms katholiek. De lodges kenden uitgebreide rituelen, zoals eedafleggingen, handenschudden en wachtwoorden. Nieuwe leden moesten een plechtige eed afleggen om nooit aan buitenstaanders te vertellen wat er zich afspeelde in de vereniging. Volgens de overlevering – we weten niet of het echt waar is – zouden leden de opdracht hebben gekregen om op vragen te antwoorden: ‘I don't know' of ‘I know nothing'. En zo kwamen ze aan hun naam de ‘Know-Nothings' en zo kwamen ze in de geschiedenisboeken als de Know Nothings.

Er zijn vrijwel geen archiefmaterialen overgeleverd die vertellen wat er plaats vond in de Know-Nothing lodges. Misschien waren de leden ongewoon discreet, of misschien hadden de Know-Nothings gewoon erg weinig te melden, afgezien van het schelden op Paddy en de Paus, en het luidkeels verklaren dat het tijd was om voor de verandering eens eerlijke mensen te kiezen en de ellendelingen eruit te gooien. Ze waren ook voor temperance (een verbod op drankmisbruik) en stonden aan de kant van de tegenstanders van de slavernij. Een populistische volksbeweging kortom, met immigratie als één van hun thema's.

In een normaal verkiezingsjaar zou dat allemaal weinig gevolgen hebben, maar in 1854, toen de Know-Nothings een partij vormden onder de naam American Party was er een hoop onrust. De kiezers hadden een beklemmend gevoel van naderend onheil. Het was een jaar van economische recessie. Er was hollende inflatie, mede door de instroom van goud uit Californië, en er was een sterk gevoel van onveiligheid in de straten van de grote steden. De nieuwe spoorwegen en katoenfabrieken scheurden de sociale samenhang van het land aan flarden. De landelijke politiek leek beland in handen van niet al te snuggere middelmatige politici en de lokale politiek werd beheerst door corrupte demagogen. Want dat ergerde nativisten buitengewoon: de Ieren lieten zich gemakkelijk inhuren als stemvee. Het gevoel van op handen zijnde chaos werd nog versterkt door de dreigende ondergang van het tweepartijen systeem, verscheurd door slavernij. In dit vacuüm stapten de Know-Nothings. In hun ruime tent boden ze onderdak aan alle ontevreden groepen in het land. Niet al deze groepen steunden de extremistische retoriek van de nativisten, maar ze voelden zich allemaal ongemakkelijk onder de enorme stroom immigranten. Lonen daalden omdat ongeschoolde Ierse arbeiders bereid waren sloten te graven voor zestig cent per dag. De abolitionisten ergerden zich eraan dat de immigranten de baantjes inpikten van vrije zwarten in het noorden en Ieren waren bereid de staatsmilitia te helpen om een gevluchte slaaf in Boston aan te houden.

Historici hebben de verkiezingsuitslagen van 1854 nageplozen om te achterhalen waaraan de Know-Nothings hun resultaten hadden te danken – de beste van welke derde partij dan ook in de Amerikaanse geschiedenis. Ze zijn er niet uitgekomen. In hun allereerste georganiseerde campagne, zonder charismatische nationale leiders, zonder getrainde sprekers en vrijwel zonder politieke machine, wonnen ze meer dan honderd Afgevaardigden naar het Congres, acht gouverneurposten en duizenden verkiezingen voor lokale functies, waaronder het burgemeesterschap van Boston, Philadelphia en Chicago. Ze kregen controle over de volksvertegenwoordiging in zes staten, van New Hampshire tot Californië, en boekten sterke resultaten in een stuk of tien meer, van New York tot Louisiana. Hun meest spectaculaire en meest onverwachte overwinning behaalden ze in Massachusetts, traditioneel altijd gezien als de meest saaie en meest stabiele van alle staten. Daar waren de gevolgen van de beginnende industrialisatie en de concurrentie van de boeren op de prairies het sterkst te merken.

Ze veroverden zowat alle verkiesbare posities in de staat. De juristen en de beroepspolitici, die meestal dit soort organen vulden, waren in één klap weggevaagd. Hun zetels werden ingenomen door predikanten, onderwijzers, doktoren en meer dan honderd gewone arbeiders, trappelend van ongeduld om een politieke revolutie tot stand te brengen.

De nieuwe politici waren gedreven: ze produceerden in één jaar een record aantal van 600 wetten en resoluties, vaak wetgeving die door belangengroepen was vastgehouden. Zo kwamen er de eerste veiligheidsregels voor de spoorwegen, een wet die gevangenzetting voor schulden verbood, een wet die het voor het eerst aan getrouwde vrouwen toestond om rechtszaken te beginnen, om zaken te doen, een testament te maken en te werken zonder de instemming van de echtgenoot, en wetten die toestemming gaven voor het bouwen van gas- en waterleidingen, bruggen en wegen. Ook werd de eerste desegregatiewet van het land aangenomen, waarbij openbare scholen werd opgedragen de deuren te openen voor alle rassen, kleuren en geloven.

Ook dit raadsel hebben historici nog niet opgelost: in al hun reactionaire drang, namen de Know-Nothings de meest verlichte wetgeving aan die ooit in de VS was gezien. Toen ze de mogelijkheid kregen om het leven van veel mensen te verbeteren, deden ze het. Toen ze toekwamen aan immigratie, het belangrijkste en meest onderscheidende item waarop ze campagne hadden gevoerd, ontdekten ze dat de staten op dat terrein weinig bevoegdheden hebben. Alles wat ze konden doen was een begin maken om te ageren voor een grondwettelijke amendement dat katholieken en buitenlanders zou verbieden om een officiële functies te bekleden en dat een wachttijd van 21 jaar invoerde voordat een immigrant mocht stemmen.

Abraham Lincoln schreef over de Know-Nothings in 1855: ‘Als natie begonnen wij met het verklaren dat alle mensen gelijk zijn geschapen. Tegenwoordig lezen we dat als alle mensen zijn gelijk geschapen, behalve negers. Als de Know-Nothings het voor het zeggen krijgen, zal het luiden alle mensen zijn gelijk geschapen behalve negers en buitenlanders en katholieken. Als het zover komt, dan geef ik er de voorkeur aan te immigreren naar een land waar ze niet de pretentie hebben van liefhebbende vrijheid.'

Een pr-mislukking van kolossale proporties was de oprichting van een Joint Special Committee on the Inspection of Nunneries and Convents. De meer extreme nativisten waren ervan overtuigd dat in de kloosters jonge vrouwen tegen hun wil werden vastgehouden en dat er wapens en ander oorlogstuig werd opgeslagen. Het van boven tot onder uitkammen van een door nonnen gerunde kostschool in Roxbury leverde luide protesten op van de bewoners en slechte publiciteit voor de commissie.

Het grote publiek kwam er al snel achter dat de Know-Nothing partij op de lange termijn weinig van substantie had te bieden. De leden vertrouwden voornamelijk op de overtuiging zoals dat ze mannen waren met betere kwalificaties, hogere waarden en vervuld van meer onzelfzuchtig patriottisme dan de beroepspolitici die hen waren voorgegaan. Maar eenmaal in de publieke arena ontdekten deze mensen dat ze om iets tot stand te brengen ze vuile handen moesten maken, compromissen moesten sluiten en mensen moesten teleurstellen. Ze ontdekten dat je niet zomaar een tienurige werkdag voor de katoenfabrieken in Lowell kon doorvoeren, omdat fabrieken in andere staten dan die van Massachusetts konden wegconcurreren. Veel Know-Nothings waren tegen slavernij en wilden verhinderen dat die zich zou verspreiden naar de nieuwe staten in het westen. Maar daarmee kreeg je geen zuidelijke kiezers. En als je dingen gedaan wilde krijgen, zo ontdekten de nieuwbakken politici, dan was het toch wel erg verstandig om overheidscontracten te gunnen aan genereuze supporters en overheidsbanen aan vrienden uit de lodges.

Kortom, ze begonnen eruit te zien en te handelen als ouderwetse beroepspolitici. Tegen de tijd dat de presidentsverkiezingen van 1856 aanbraken haalden ze als kandidaat een oud president van stal, Millard Fillmore. Fillmore was president geweest (als opvolger van de in 1850 plotseling overleden Zachary Taylor) en hij was een van de ondertekenaars van het Compromis van 1850 waarmee men had gehoopt om het onderwerp slavernij een paar jaar veilig op te bergen. Het had niet geholpen. Burgeroorlog hing in de lucht en Fillmore hoopte dat als hij het immigratievuurtje kon opsteken, de slavernij misschien zou wegebben als issue. Maar tegen de tijd dat Fillmore werd genomineerd was het tij al verlopen. De kiezers hadden de Know-Nothings twee jaar bezig gezien en waren nu al totaal gedesillusioneerd met de nieuwe partij. Die bleek niet meer te zijn dan een gelegenheidscoalitie van te veel totaal van elkaar verschillende groepen. In Massachusetts daalde de kiezersopkomst dramatisch. De lidmaatschapslijsten van de lodge in Worcester, Massachusetts, die op de een of andere manier bewaard zijn gebleven, vertellen een duidelijk verhaal: van de 1120 leden in 1854 waren er in 1855 nog maar 200 over. Fillmore kreeg niet meer dan 21 procent van de stemmen – in Massachusetts minder dan twaalf procent. Zo ging de overwinning naar de slappe maar trouwe Democraat James Buchanan.

En hoe ging het met immigratie? Die was na 1855 vanzelf al teruggelopen. Ierland was leeg, Duitsland weer rustig. Afgezien van campagnes tegen goedkope arbeid uit China en abjecte discriminatie tegen Aziaten, zou immigratie meer dan een halve eeuw buiten de politieke arena blijven. Tegen die tijd hadden de Ieren en de Duitsers zich min of meer aangepast aan de Amerikaanse norm en ze bemanden de eerste bastions van de Industriële tijdperk.

De geschiedenis van de Ieren volgt grotendeels het klassiek patroon van nieuwkomers in een stedelijke economie. Ze begonnen steeds op de onderste sport van de maatschappelijke ladder, de mannen als handarbeiders, de vrouwen als huishoudsters. Ze woonden in de allerslechtste behuizing, eindeloos slechter dan wat we nu als sloppenwijk beschouwen, en leefden onder de slechtste omstandigheden, supergevoelig voor brand, ziekte en voor sociale problemen als drankmisbruik, geweld en misdaad.

De reactie van de autochtonen was om snel deze wijken te verlaten. Ieren werden cliché-matig omschreven als dronkelappen, ruziemakers en leeglopers. Menig werkgever had een bordje hangen: ‘No Irish need apply'. De banen die ze wel vonden werden als slecht beschouwd, hard werk, te vuil, vals of te gevaarlijk voor anderen. In de negentiende eeuw was het een bekende zegswijze: ‘Je ziet zelden een Ier met grijs haar'. De gemiddelde levensverwachting was veertig jaar.

Pijnlijk langzaam, over vele generaties, moesten de Ieren zich opwerken. Waar ze wel succes hadden was in de politiek: simpelweg door hun stemmen te groeperen en te verkopen aan de machine die er het meest voor gaf (ook in termen van banen). Binnen twintig jaar domineerde de ‘big city machines' steden als Boston en New York. Een klein aantal Iers-Amerikanen werd er rijk van, maar de grote massa bleef zitten in slechte economische en sociale omstandigheden, stevig gediscrimineerd en gewantrouwd. Pas na ongeveer een eeuw waren de meeste Ieren op gelijk niveau beland met de andere Amerikanen. Sociale erkenning moesten ze zelf bevechten en liep vaak vast op hun katholiek zijn. Pas John F. Kennedy sloot dat hoofdstuk af. Het Ierse verhaal is niet typerend: iedere etnische groep heeft zijn eigen verhaal. Maar het is wel exemplarisch.

Ik kan een zelfde soort verhaal vertellen voor de Italianen – die kwamen later en kwamen vooral uit het Zuiden van Italië, het meest achterlijke gebied. En wat te denken van de Oosteuropeanen? Van beide groepen werden de Amerikanen in de jaren negentig van de negentiende eeuw weer heel zenuwachtig. Ook toen was er sprake van een diepe recessie, plus onrust over politieke agitatie die met de industrialisatie was ontstaan. Het patroon van de jaren rond 1850 herhaalde zich. De anti-immigratie retoriek nam weer toe.

In een artikel in de Yale Review, in juli 1916, schreef Henry Pratt Fairchild: ‘De hyphenated American .. is iemand zonder land, omdat hij iemand is met twee landen, en hij behoort tot geen van beide geheel… Ieder Grieks koffiehuis of Chinees restaurant getuigt van de aanwezigheid van mensen die hun leven niet kunnen of willen leiden op basis van strikt Amerikaanse waarden.' Men betwijfelde of die niet-noordeuropese immigranten ooit loyale Amerikanen zouden worden. Veel volwassenen leerden geen Engels, woonden in ethische buurten en communiceerden alleen in hun moedertaal. Er waren zo'n 1200 kranten in een andere taal in de VS. Als tegenbeweging kwam er een sterke Amerikaniserings-beweging, die conformiteit oplegde: dit is wat Amerikaans is. Lokale schoolraden organiseerden klassen in engels en er werd sociale druk uitgeoefend om gewoontes uit de Oude Wereld af te leren. De 4e juli werd uitgeroepen tot Americanization Day.

De roep om wetgeving zwol aan. In de Immigration Act of 1924 bevroor het Congres de etnische samenstelling van Amerika door quota's te zetten op nationaliteiten, gebaseerd op hun aantallen in de VS in 1890. Dus moesten Italianen terug van 40.000 per jaar naar naar 4.000. Aziaten waren niet meer welkom.

De argumenten die men aanvoerde in 1920 leken sterk op die van 1850 en ze lijken verdacht veel op die van 1990. het waren niet langer gezinnen die kwamen, maar vooral alleenstaande mannen -gastarbeiders. Verder klaagde men dat de nieuwkomers zich niet meer over het land verspreidden, maar samenklitten in Little Italies, Pollacktowns, Jewvilles zoals de Chinezen in hun Chinatowns, smerige wijken vol armoedzaaiers. Dat klopte en het had vooral te maken met de industrialisatie en met discriminatie. We moeten de problematiek niet onderschatten: in de grote steden van het noordoosten bestond letterlijk de meerderheid uit immigranten en kinderen van immigranten.

Een andere argument was dat deze nieuwe immigranten steeds minder assimileerbaarder worden. De klacht over gebrekkige loyaliteit van de nieuwelingen werd nog eens onderstreept toen bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog veel Duitsers ineens verdeelde sympathieën te hebben en de Ieren ook niet erg vriendelijk stonden tegenover Engeland. Het leidde tot allerlei historische maatregelen, inclusief de drooglegging, die in deze sfeer een kans kreeg. Maar vooral tot veel schelden en racistische kletspraat.

De depressie en de oorlog veranderden immigratiepatronen en Amerika nam relatief weinig mensen op (te weinig zouden sommigen zeggen). In 1965 werd de wet veranderd en dat toeloop nam sindsdien weer behoorlijke vormen aan, zij het dat de etnische groepen nu kwamen uit Latijns Amerika en Zuid Oost Azië, vaak als gevolg van lokale oorlogen en economische onzekerheid, en in het geval van Mexico, gewoon vanwege de nabijheid. Daarmee zijn we terug in Californië, waar begin jaren negentig (en dat was niet toevallig net na een diepe regionale recessie) een gouverneur die graag president wilde worden, dacht dat hij garen kon spinnen bij immigrantenhaat.

Hij vond een vruchtbare bodem. Tussen 1900 en 1970 nam het aandeel van de blanke bevolking in Californië af van 90 procent tot 78 procent van het totaal. Dat was niet zo bijzonder in een staat die zo hard groeide. Maar daarna ging het echt hard. In 1996 werd geschat dat Californië nog voor 52 % blank was en bij de census in 2000 bleek dat blanke Anglosaksen al onder 50 % zitten. Meer dan een kwart van de bevolking van Californië was buiten de VS geboren. Pete Wilson kwam niet zo ver met zijn campagne, behalve dat hij alle potentiële Republikeinse kiezers van etnische afkomst tegen zich in het harnas joeg.

Maar hij wist wat hij deed: de discussie over de melting pot was luidruchtig geworden. Het oorspronkelijke idee van de ‘melting pot' was dat de Amerikaanse samenleving een soort mengvat was waarin alles en iedereen door elkaar geroerd zou worden en dat een nieuw soort burger zou opleveren, een soort hyper Amerikaan. Maar al in de jaren zestig constateerden Daniel Moynihan en Nathan Glazer in Beyond the Melting Pot dat daarvan geen sprake was. Volgens sommige critici van links was de melting pot simpelweg een leugen, een mythe van de blanke, anglosaksische machthebbers, die zijn dominante blanke cultuur, gedomineerd door westerse waarden, als de norm wilde handhaven. Etnisch bewustzijn raakte weer in, waarbij natuurlijk de zwarten in de jaren zestig voorop liepen. Op universiteiten werd multicultureel onderwijs populair, studenten weigerden Plato en Aristoteles als enige bron van wijsheid te aanvaarden, er moesten ook zwarte, bruine en gele auteurs bij, en vrouwen.

In de jaren tachtig kwam steeds meer kritiek van rechts, dat de stelling begon te verdedigen dat Amerika een invasie onderging van niet aan het Amerikaanse ideaal toegewijde immigranten. Een van de schelste was de rechtse columnist Peter Bigelow, die in Alien Nation schreef dat buitenlanders niet Amerikaan kunnen worden – een opmerkelijke stelling voor iemand die zelf in Engeland was geboren.

Wie goed keek, zag dat Brimelow dezelfde argumenten weer recyclede van rond 1900 en die waren weer aardig gelijk aan die van rond 1850. Onder neoliberals was Arthur Schlesinger populair met de Disuniting of America. Hij meende dat de ‘cult of ethnicity', het juist verheerlijken van verschillende etnische culturen zoals nu trendy op de universiteiten, Amerika uiteen rukte.

Dat viel wel mee. Etnocentrisme was vooral sterk onder studenten en jongeren, provocerend op zoek naar een identiteit. Het debat heeft altijd de neiging de uitersten op te zoeken, terwijl het rustige centrum genegeerd wordt en soms vergeten. Dit soort geschriften waren goed voor het debat maar wie naar de praktijk keek, zag dat immigranten razendsnel assimileerden in de cultuur van de mainstream, zoals miljoenen voor hen dat ook hadden gedaan. Zoals de journalist Dale Maharidge opmerkte, na vijftien jaar reizen door het land en door Californië: ‘Ik zag nooit een versplinterende samenleving maar juist één die probeerde een geheel te zijn. Veel nieuwe Californiërs spreken Spaans of Aziatische talen en zijn cultureel gezien inderdaad heel anders, maar hun kinderen ‘assimileren' zoals de kinderen van andere immigranten dat altijd gedaan hebben. Of je het leuk vindt of niet, ze hebben dezelfde materiële behoeften van vierde generatie Amerikanen'.

Sterker, in veel gevallen zijn deze nieuwe immigranten kiener op succes dan ‘oude' Amerikanen. Dat is de reden dat luie, zelfvoldane blanke studenten de loef wordt afgestoken door slimme, hard werkende Koreanen en Chinezen. Daarom doen Koreaanse kruideniers het beter dan zwarte winkeliers. Gegeven de aard van de Amerikaanse cultuur, zegt Maharidge in The coming white minority, is het beste waar je op kunt hopen een multiraciale kapitalistische samenleving zonder een blanke meerderheid – een die compassie heeft voor etnische verschillen en een die (anders dan tot nog toe) alle burgers in staat stelt om de economische voordelen te genieten, wat neer komt op een vorm van integratie door middel van de vrije markt.

De kenmerken van immigranten naar de VS zijn niet zoveel anders dan die naar Westeuropa: uiteindelijk komen ze voor een beter leven. Ze zijn bereid hun handen uit de mouwen te steken. Emigranten zijn ondernemend en nemen risico's, alleen al door te komen. Meestal lukt het. Soms niet, laten we niet vergeten dat dertig procent van de immigranten ook weer vertrok uit Amerika. Veel bedrijven, vooral kleintjes, en veel particulieren drijven op deze laag gekwalificeerde mensen – de tuinman, de kok, de schoonmaker. Ze doen werk dat te duur is voor reguliere, georganiseerde krachten of gewoon niet door hen gedaan wordt. Wie in Amerika op een vliegveld aankomt, treft kruiers, richtingaanwijzers, schoonmakers bij de vleet, taxi dispatchers, taxichauffeurs – een hoop mensen die nuttig werk doen en een eerste stap zetten in een arbeidsgeschiedenis.

De verzorgingsstaat levert hier een probleem op – die zwakt veel van die impulsen af. Kan de verzorgingsstaat samengaan met een bewustzijn als immigratieland? Niet volgens Paul Scheffer onlangs in de NRC en ik ben geneigd het met hem eens te zijn. Alleen zou ik precies de andere keuze maken en liever onze verzorgingsstaat hervormen, ook al omdat ik denk dat die voor autochtone bewoners net zo slecht is als voor immigranten. Hij leidt hij tot hoge bruto lonen en enorme bescherming van werknemers, waardoor het onaantrekkelijk blijft om extra mensen in dienst te nemen. Hij leidt bij problemen snel tot uitkeringen en daarna een poverty trap: het is verstandiger om niet te werken dan dat wel te doen. En dat geldt voor immigranten net zo hard als voor autochtonen. Vraag die 900.000 mensen in de WAO maar.

Maar voor immigranten heeft het een afstompend effect: je komt om de handen uit de mouwen te steken maar eindigt in jarenlang niets doen. Ik las een NRC weekboek van een Amsterdam Turk die in Amerika rondreisde en zich verbaasde hoe de moskee in, ik geloof, Chicago, eruit zag. Er hingen helemaal geen mannen rond, zoals in Nederland. Waar waren ze? Waarschijnlijk bezig met het verwerven van een inkomen.

In Amerika moeten mensen zichzelf redden en dat doen ze dan ook. Ze pakken van alles aan, wisselen vaak, beginnen een eigen bedrijf en leren daardoor de taal en de cultuur van hun nieuwe vaderland. En, een cruciaal onderdeel in Amerika, het zorgt voor hechte families en etnische gemeenschappen waarin men elkaar ondersteunt. Ik blijf het vreemd vinden dat we in Amerika graag op bezoek in Chinatown, Japantown, Koreatown en dat we de etnische variëteit van Chicago of New York als de grootste kwaliteiten beschouwen. We gaan zelfs naar flauwe varianten als het plaatsje Holland, in Michigan. Daar hebben ze tulpen en een windmolen. Gek. Waarom hebben we in Amsterdam geen Turkeytown? Of Marrakesh aan de A 10? Nou, die hebben we in zekere zin, alleen het zijn geen toeristenbestemmingen, met uitzondering misschien van de zwarte markt in Velzen, die een duidelijk etnisch tintje draagt.

Amerikanen hadden er een aantal generaties voor nodig om de angst over immigranten te temperen, schrijft een handboek voor Amerikanistiek. Er bleek weinig reden voor zorgen. Sociologen kwamen er achter dat er binnen de getto's sterke banden bestonden, soms bepaald door nationaliteit, soms door regio of soms zelfs dorp van afkomst. Mensen hielpen elkaar. De haast karikaturale vorm hiervan is te zien in de Godfather II, waarin de opkomst van Don Corleone geschetst wordt in het Newyorkse immigrantenmilieu. Naarmate de gemeenschappen groeiden, splitsten ze zich weer op. Ik zei al dat er op het hoogtepunt van de immigratiepers wel 1200 uitgevers waren in andere talen dan het Engels.

Als zichtbare concentraties van allochtonen een probleem zijn dan is het met de VS slecht gesteld. Niet alleen hebben ze die concentraties, ze maken er zelfs een positief punt van. Uiteindelijk moeten al die immigranten, zeker die van de tweede en derde generatie met de samenleving om hen heen en met andere etnische groepen – hoe meer hoe normaler – in de lokale taal communiceren. Engels bij hen, Nederlands bij ons. En dat zal vanzelf gaan.

Is het erg dat de cultuur van het oorspronkelijke thuisland in stand blijft in het nieuwe land? Natuurlijk niet. Dat is een positief gegeven voor die groepen, het biedt identiteit. En verder verwatert het vanzelf. De Chinezen bewijzen het in de VS, en ook de Italianen en Ieren, maar ook de Indonesiërs in Nederland. Niemand dwong hen ooit hun eigen culturen op te geven. óf het ging vanzelf, óf ze bleven lekker bij elkaar zitten, of in een meta-proces, ze deden dat weer nadat ze uit elkaar gegaan waren, zoals mijn Chinese schoonouders. Als ze zich naar lekker bij voelen?

Ik ben het eens met Bas van Stokkom die in de Volkskrant van 10 januari stelt dat immigranten vooral op eigen kring moeten vertrouwen om te emanciperen. Hij noemt het verwerven van identiteit en zelfrespect gemakkelijker is in eigen kring, zodat je niet steeds problemen aan loopt omdat je anders moet zijn.

Spreiding als beleid zou in de VS als complete nonsens ervaren worden. Wie vanuit de werkelijkheid van geconcentreerd wonen als beleid probeert om de kinderen naar andere scholen te transporteren, kan in de VS ervaren dat het niet werkt. Het infame busing, ooit bedoeld om de segregatie te doorbroken, deed daar niets aan en maakte alles slechter. Voordat we op dat onzalige pad gaan, moeten we toch echt eens goed kijken wat de Amerikaanse ervaringen zijn met gedwongen spreiding.

Zijn onze immigranten speciaal omdat ze komen uit de armste delen van bijvoorbeeld Marokko, zoals ik in het verleden wel hoorde? Nou, de Italianen in de VS kwamen uit het zuiden van dat land, waar de armoede allerellendigst was, de achterstand enorm en de traditionele structuren dominant. De katholieke kerk had iedereen flink onder de duim. Het duurde misschien wat langer voor de Italianen om helemaal Amerikaanse te worden, maar ze deden het toch al sneller dan de Ieren. Kijk maar naar de Soprano's.

Ik heb al een paar conclusies getrokken, denk ik. Concentratie is helemaal niet erg. Gaat vanzelf over, of is juist goed voor de ontwikkeling van een bevolkingsgroep. Spreiding is flauwekul. Maar de belangrijkste conclusie is wat mij betreft wel dat geduld het belangrijkste vereiste is. En zo weinig mogelijk beleid. Geduld omdat de meeste processen vanzelf gaan, mettertijd. Geen beleid omdat je per definitie die processen niet kunt versnellen, maar je wel een hoop kapot kunt maken.

Amerika leert dat uitgangspositie betrekkelijk weinig zegt over uiteindelijk succes. Sommige van de economisch meest succesvolle groepen, met Joden als klassiek voorbeeld, begonnen in armoede toen ze in Amerika voet aan de grond zetten. Meestal wordt politieke cohesie en daarmee steminvloed als belangrijke versneller beschouwd, maar de Ieren, die ongelooflijk politiek succes hadden, deden heel lang over integratie, terwijl de Chinezen en de Japanners zich nauwelijks met politiek bezig hielden en toch succes boekten. Sommige groepen die heel goed functioneerden aan de frontier van Amerika zoals de Iers/Schotse immigranten in de eerste helft van de negentiende eeuw, leven nu in de meest armoedige uithoeken van de Appalachen. Als je goed onderwijs hebt gehad in je thuisland helpt dat, maar alle Aziaten in het universtiteits systeem kunnen niet verhullen dat de eerste Aziatische immigranten gewoon handarbeid verrichtten.

Het meest algemene patroon dat je kunt vaststellen, is dat alle Amerikaanse etnische groepen in de loop van de tijd economische vooruitgang boeken. In de VS is vooruitgang zo normaal, dat mensen soms vergeten dat dit allesbehalve vanzelfsprekend is. Verder blijken alle groepen steeds meer politiek vertegenwoordigd te worden en daarmee invloed uit te oefenen. De levensomstandigheden, zoals uitgedrukt in lengte van leven, gaan omhoog. Alle immigrantengroepen komen uiteindelijk met hun kerngetallen op het Amerikaanse gemiddelde terecht en dat geldt ook voor zwarten, die raciaal de meest belaste geschiedenis hebben.

Elke groep immigranten naar de VS is tegen problemen en obstakels aangelopen – zonder uitzondering. In veel gevallen echter waren die problemen en gevaren minder groot dan wat ze thuis hadden meegemaakt of hadden kunnen verwachten. Ze waren niet voor niets weggegaan. Tweede generatie kinderen bengelen misschien tussen twee culturen in, zeker als ze tegenwoordig zo gemakkelijk met ‘the old country' contact kunnen houden. Dat maakt dat het wat langer duurt, maar niet veel langer.

In veel grote steden is sprake van een historisch patroon van de ene etnische groep die de andere vervangt, in huizen, scholen, banen en ook in de politiek. Toen de Ieren naar Boston kwamen vluchtten de Amerikanen die in de volkswijken woonden, naar elders. Naarmate meer Aziaten in Monterey Park kwamen wonen, verdwenen de andere bewoners. Ze hielden niet van de geurtjes in het portiek, de muziek, het eten, noem maar op.

Alles hangt af van de ‘human capital', zoals economen en sociologen het noemen. Het belang daarvan is niet te onderschatten. Groepen die zonder geld in Amerika aankwamen zijn snel opgeklommen als hun cultuur de waarden en het gedrag benadrukten dat belangrijk was voor succes in een industriële en commerciële economie, zelfs als kleuren en rassendiscriminatie een probleem waren, zoals bij Chinezen en Japanners. Waarom hebben Chinezen de wasserijen en Koreanen de groentenzaken op Broadway? Het is niet moeilijk om zoiets te beginnen en het vergt weinig kapitaal. Waarom doen andere groepen het niet? Iedereen kan toetreden. De waarheid is dat ze gewoon simpelweg harder werkten dan ieder ander.

Maakt het verschil als ouders lezen, boeken hebben, kranten zien? Ja, natuurlijk, maar het is niet onoverkomelijk. Japans Amerikaanse gezinnen deden dit allemaal niet en hun kinderen presteerden fantastisch op school. Zoals de zwarte socioloog Thomas Sowell zegt, ‘Een van de grote politieke en wetgevende kruistochten van de twintigste eeuw , de integratie van scholen, was gebaseerd op de theorie dat de verschillen tussen etnisch geconcentreerd zijn en gemengd zijn met kinderen van andere etnische groepen, zo cruciaal is, dat het de hele onderwijservaring nutteloos maakt als dat niet zo is. De geschiedenis toont echter dat etnische groepen met verschillende houdingen tegenover onderwijs net zo verschillend presteren in dezelfde school als in verschillende scholen. De verschillen tussen Japans Amerikaanse en Mexicaans Amerikaanse kinderen die naar dezelfde school gingen bleken net zo groot als die tussen zwarten en blanken die in het gesegregeerde zuiden gescheiden scholen bezochten. Verschillen tussen joodse en puerto ricaanse kinderen die in New York tientallen jaren dezelfde scholen bezochten zijn nog groter.'

Wij noemen het integratie, de amerikanen gebruiken de officiële term ‘acculturation'. Dit proces van aanpassen aan en van de cultuur is geen éénrichting straat, waarin etnische groepen hun cultuur moesten inleveren en aan Anglo Saksische normen moesten voldoen. Nee, de stroom gaat ook omgekeerd.

De Amerikaanse cultuur is gebouwd op een mengelmoes van het voedsel, de taal, de attitudes en de vaardigheden van diverse groepen. De gezellige Duitsers braken in op de puriteinse gij-zult-geen-plezier hebben houding en nu zijn Amerikanen altijd in voor some good, clean fun. Amerikaanse muziek heeft zijn wortels in de zwarte muzikale traditie die de jazz en blues voortbracht. Hamburgers en frankfurters, Chinese en italiaanse restaurants, pizza's: kan het Amerikaanser? De Amerikaanse cultuur is zowel het product als de producent, ze beïnvloed en wordt beïnvloed. Dat kun je vervelend vinden maar het is niet anders.

Als ik met een persoonlijke noot mag eindigen. Mijn relatieve optimisme en pleidooi om vooral niet teveel beleid te bedenken, is versterkt door de ervaring met mijn kinderen in Amsterdam. Ze hebben zes jaar op de 7e Montessori School gezeten, waar als ik het goed heb, 30 procent van de kinderen onder onze definitie van allochtoon valt, maar waar liefst zeventig procent van de kinderen minstens één ouder van buitenlandse afkomst had (zoals mijn gezin). Wat ik daar heb gezien was een tweede en derde generatie van kinderen die misschien Turkse en Marokkaanse,of Chinese, Japanse, Joegoslavische of Duitse ouders hadden, maar die allemaal zo Amsterdams en bij extensie, zo Nederlands waren, als ik me maar kan voorstellen. Zeker, van sommige kinderen waren de leerprestaties minder, maar niet heel veel minder dan de andere kinderen uit sociaal minder geprivilegieerde klassen. Als ouders geen boeken lezen, geen kranten hebben en alleen Nederlandse televisie tot zich nemen, is het resultaat vergelijkbaar met kinderen van ouders die geen boeken lezen, geen kranten hebben en alleen Turkse of Marokkaanse televisie zien. Goed voorbeeld doet volgen. Hoog opgeleide ouders krijgen sneller goed opgeleide kinderen dan laag opgeleide ouders. Dat geldt ook voor Nederlanders. Ik zie het aan de kinderen uit Nederlandse éénouder gezinnen. Met gebrekkig integratie heeft dat allemaal niets te maken.

Als ik naar de Amerikaanse ervaring met grote diversiteit aan immigrantengroepen kijk, dan zie ik processen die me behoorlijk universeel lijken. En dan ben ik optimistisch. We moeten alleen maar geduld hebben en minder dingen maakbaar verklaren. Ze maken zichzelf wel.