Als korstmossen verdwijnen weet je nooit precies wanneer dat is gebeurd. Op een gegeven moment zijn ze weg. Omdat het milieu veranderd is. Deze biologieles flitste door mijn hoofd toen ik op een dag ontdekte dat er iets fundamenteels uit mijn leven was verdwenen zonder dat ik dat goed door had. Ik merkte dat ik alle interesse had verloren in politiek in de breedste zin, in wat we naar Plato politeia noemen: bezig zijn met de samenleving. Ik had er geen zin meer in. Ik had genoeg van het eindeloze en inhoudsloze geneuzel over triviale zaken door mensen met minder diepgang dan een poldersloot. Ik deed niet meer mee. Ik stelde vast dat ik had afgehaakt.
Het was een rare ervaring. Mijn hele leven ben ik actief geweest in het publieke domein, als student, journalist en als participant. Er was een tijd dat ik niet genoeg kon krijgen van debat, dat mijn interesse in hoe de samenleving in elkaar zat letterlijk grenzeloos was. Dat ik me de blaren op de tong discussieerde, wilde ontdekken en begrijpen, dat ik actief deelnam aan de politiek, kranten en opinietijdschriften verslond. Een tijd dat ik aan televisie of radio gekluisterd zat, ergens voor thuis bleef of juist erheen ging. Het was allemaal verdwenen.
Eerst weet ik het aan gevorderde leeftijd, de gefnuikte ambities van een late vijftiger, kinnesinne of misschien aan mijn altijd dreigende negativisme. Was ik een oude zeur geworden? Zo’n vroeger-was-alles-beter type? Zou kunnen, maar dan het is toch raar dat ik merkte bepaald niet de enige te zijn die de boel de boel laat. Sterker, veel mensen die ik ken als betrokken, geëngageerd en intelligent hebben ook afgehaakt, al of niet bewust. En niet alleen leeftijdgenoten, ook jongeren. Het doet me vermoeden dat mijn verhaal niet uniek is.
Terugkijkend kan ik wel een beetje plaatsen waar de omslagpunten lagen. Het meest zichtbaar was mijn politieke participatie. Als scholier en later als student was ik een politieke junkie. In Groningen was ik eind jaren zeventig bij de heroprichting van D’66, toen Jan Terlouw de partij wakker kuste. Jarenlang woonde ik in Washington, toen politiek buitengewoon interessant, maar geleidelijk aan miste ik participatie. Ik wilde niet alleen observeren maar ook meedoen. Na terugkeer werd ik lid van de PvdA, vanuit de inmiddels verworven wijsheid dat je beginselen nodig hebt om te kunnen denken over de samenleving.
Het viel nogal tegen. Beginselen waren uit de mode en meedoen bleek lastig. Je moest niet denken dat je zomaar naar een congres kon gaan. Op vergaderingen beslisten degenen die het langs bleven. Het werd erger. In 1992 beslechtten voorzitterskandidaten Felix Rottenberg en Ruud Vreeman een fundamenteel richtingsverschil op de allerlafste manier: ze vormden een duo. Geen wonder dat van hervormingen niets terecht kwam. Rottenberg liep vast en ik hield het voor gezien, maar politiek bleef fascineren, zeker toen mijn oude marxistische docent Pim Fortuyn de zaak opschudde.
Rond 2003 werd ik opnieuw lid van D66, overtuigd van de behoefte aan een liberale partij zoals John Stuart Mill die bedoeld had, inherent sociaal. De platte belangenbehartiging die de VVD liberalisme noemde, leek me een travestie. Die vlag konden we kapen. De D van D66 schiep verwachtingen. Ik was inderdaad behoorlijk actief in allerlei platforms en themagroepen, ook toen de partij op apegapen lag. De desastreuze uitslag van 2006 – drie zetels – leek me een goede gelegenheid om het opportunistisch pragmatisme in te ruilen voor liberale beginselen en om dat te bepleiten stelde ik me in 2007 zelfs kandidaat als voorzitter.
Maar de gelederen bleven gesloten, ik verloor die verkiezing (ik leerde een wijze les: ik had me op het congres terug moeten trekken omdat de machthebbers de verkiezing hopeloos gestoken hadden – niemand kende me omdat pas drie dagen tevoren de kandidaten bekend werden gemaakt; de 35 % die ik haalde was in dat opzicht nog verrassend). Verdere discussie werd gesmoord toen kamerlid Pechtold een onverwacht succes bleek en de partij naar zijn eigen inzicht hervormde. De zoveelste ondergang leek afgewend, nu moesten we allemaal in de pas lopen. Bij D66 mocht iedereen naar congressen, wat altijd erg gezellig was. Alleen had niemand er iets te vertellen en blonk de congresleiding uit in sturende vaardigheden. Een partijraad of meepraatmechanisme kende D66 niet. Bij verkiezingen stelde de leiding een advieslijst op van kandidaten, die de leden trouw volgen.
Debat was met een lampje te zoeken. Ik kan me geen enkel onderwerp herinneren waarover D66’ers vechtend over straat rolden of zelfs verbaal de degens kruisten. Terwijl Groen Links zichzelf opblies met een pijnlijk maar eerlijk debat over Kunduz, besliste Pechtold bij D66. Er is geen minuut over gedebatteerd. Dat gold ook voor het oerdomme lenteakkoord dat Rutte redde van zijn mislukt premierschap. Geen discussie. Ik vroeg me af wat ik deed bij een partij waar leden buitenspel stonden, debat ontbrak en waar een oude garde van Van Mierlo-groupies de touwtjes in handen had. Kunduz deed de deur dicht. Ik haakte definitief af.
Dit lijkt een persoonlijke tirade tegen D66 maar dat zou de focus te eng maken. Mijn ervaringen zijn herkenbaar voor mensen in alle partijen. Het gezeur over het gebrek aan leden van de PVV is hypocriet. Er is enkel een gradueel verschil met de rest. Op links is het iets minder slecht dan op rechts, maar helaas, de meeste partijen zijn gesloten bolwerken. De stolp is overal hermetisch gesloten. Veel anderen maken hetzelfde mee als ik en zo gaat veel talent en goede wil verloren.
Sowieso zijn niet veel Nederlanders lid van een partij en van hen hebben de meesten niets te vertellen. Niet dat ze dat willen, ze vinden het wel best, ze laten het gebeuren. Ze accepteren wat de leiding doet. Nog een stapje verder weg hebben kiezers geen andere keuze dan de lijsten die een klein groepje heeft opgesteld te aanvaarden. Zo raken onze vertegenwoordigende organen gevuld met ambitieuze carrièremakers die het liefst zelf bestuurder willen worden en zo zit onze Eerste Kamer vol met tweepetten-types die lobbyen verwarren met vertegenwoordigen.
Misschien heb ik een ouderwets, naïef of onrealistisch idee over volksvertegenwoordigers. Het is een oude discussie over democratie, over participatie en het groeiende gat tussen burgers en hun vertegenwoordigers.
Bij de verkiezingen oogde dat gat als een Grand Canyon. Nooit voelde ik me betrokken. Het barstte van de one liners, opportunistisch gewauwel en flauwe retorische trucjes (‘nou doet u het weer’). Het ging nergens over. Ja, over de poppetjes, niet over de samenleving die de poppetjes voor ogen hadden. De slogans waren inhoudsloos. ‘Het moet eerlijker’ deed me smachten naar ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. Wat moet ik met ‘een kleinere overheid’ als ik niet weet wat die overheid wel en niet moet doen? Burgers die ‘meer’ zelfstandig moeten doen? De prietpraat was kleingeestig en armoedig.
Ik wil de media niet alles in de schoenen schuiven maar onschuldig zijn ze niet. Ze werken actief mee aan de verdomming van de publieke discussie door zichzelf op te sluiten in wezenloze formats. Zo kregen we een televisiedebat opgedrongen tussen de mogelijke premiers, vier maar liefst. Iedereen deed mee aan deze charade ook al was het evident dat Wilders nooit premier zou worden. Dat Emile Roemers in die context werd afgemaakt, overigens op punten die nu even zo gemakkelijk zijn ingeleverd door degenen die hem toen naïef en ongeschikt vonden, was niet verrassend. Het werd een tweestrijd, een horse race, waarin de inhoud er niet meer toe deed. En eerlijk is eerlijk, de inhoudsloze regering die we kregen past daar naadloos bij.
In het parlement is het niet veel beter. Ze gaan het Fyra debacle onderzoeken. Laat ik nou gedacht hebben dat het rapport over de mislukking van grote projecten al was geschreven bij de HSL en Betuwe Route enquête. Niets van geleerd. De hele Kamer was erbij toen de NS een belachelijk contract werd gegund. Iedereen wist dat het flauwekul was. Een onderzoek naar de vraag waarom het parlement niets leert van eerder gemaakte fouten zou meer op zijn plaats zijn.
Politiek, het hoeft voor mij niet meer. Ik laat het maar gebeuren. Als burger heb ik geen invloed en dat zeg ik als iemand het wel geprobeerd heeft. Is dat mijn eigen schuld, zoals vrienden me voorhouden, omdat ik lastig, kritisch en overdreven negatief ben en niet genoeg massage- en netwerkgericht en wellicht te highbrow? Ja, het zal wel. Maar ik denk dat er meer aan de hand is, dat er systematische disconnects zitten tussen burgers en de politici die hen vertegenwoordigen. Mensen die best actief zouden willen zijn worden door de insiders buiten de deur gehouden. Als ze het al proberen, want uitnodigend is het niet.
Een van de redenen voor de vervlakking is de wildgroei van politieke verslaggeving. Haagse politiek wordt veel te belangrijk gemaakt in de media. Ieder klein ding wordt opgeblazen, dichte deuren en niets zeggende hotemetoten krijgen te veel aandacht. Clowneske ontregelaars worden serieus genomen. Het gaat over alles en dus over niets. Focus en diepgang ontbreekt. Gemakzucht heerst. Ze zullen vast heel hard werken maar het levert niets op, niets van waarde althans.
De reden voor de overdosis is simpel: de Haagse redacties zijn te groot. Zolang er zoveel journalisten rondlopen die allemaal moeten laten horen dat ze iets te melden hebben, zolang zal er altijd iets te melden zijn al is het nog zo triviaal, irrelevant of gewoon, totaal oninteressant. Niemand die durft te zeggen: ik heb vandaag niets dat de moeite waard is. Je zou eens denken dat ze overbodig zijn. Bureauredacties vinden het best, zo hoef je niet na te denken over ingewikkelder onderwerpen.
Ook het acht uur journaal wordt erdoor vervuild. Het heeft altijd een groot parlementair item, vaak voorin en meestal over klein bier. Het is niet de persoon van Dominique van der Heyde of Ferry Mingelen die me irriteert, het is hun opdringerigheid, hun overtuiging dat hun kleine Haagse wereldje belangrijk is en dat wij dat ook moeten vinden. Hop, daar praten ze weer drie minuten vol. Er is maar één oplossing: snijden in de redacties en een meer kritische hoofdredactie. Den Haag is een stuk minder interessant dan het zelf denkt.
In deze omgeving kan een handige ritselaar als Maurice de Hond ongekende en onverdiende aandacht krijgen. Dat verwijt ik hem niet, hij gebruikt de media die op hun beurt hem gebruiken. Nog los van De Honds belazerde methodiek staan in zijn verhaal regeringspartijen eigenlijk altijd op een dieptepunt. Hoe vaak heeft de PvdA nu al op vijftien zetels gestaan? De cijfers hebben niets te betekenen. Toch mag de Hond iedere keer weer pontificaal zijn Spiel maken aan de nationale borreltafels. Hij krijgt alle ruimte om van politiek een super kortebaan race te maken, met wekelijkse tijdmetingen. Iedereen gaat mee. Niemand die zegt: donder op. Kom over drie jaar eens terug. Dat doe ik dan maar.
Bij onze publieke omroep ben ik al zo lang geleden afgehaakt dat ik het precieze moment me is ontschoten. Hoe belangrijker de kijkcijfers werden voor de reclame inkomsten, hoe dommer de programma’s werden. Er zouden eens kijkers wegzappen. Ieder jaar is er weer een ‘debat’ over dit karkas van de verzuiling en iedere keer weer is het einde voorspelbaar: het systeem blijft.
Ik kijk weinig televisie en dat heb ik gemeen met veel van de afhakers die ik spreek. Het is een medium dat zich nauwelijks leent voor het overdragen van complexe ideeën. Als er visueel wat te melden valt, als er iets te zíen is, prima, voor de rest heeft het weinig te betekenen. Amusement op een laag gemiddeld niveau.
Bij ons staat het apparaat in de zitkelder. Je moet wíllen kijken en dat gebeurt niet vaak. Overigens is dat een efficiënte manier om je nieuwsopname te filteren: als je de ‘bekende Nederlanders’ niet kent dan ontgaat je de helft van het andere ‘nieuws’. Er zullen vast parels te zien zijn maar ik zoek ze niet. Ik lees liever een boek.
Als ik, gelokt door een vermeend nieuwsfeit, een dag later naar Pauw en Witteman kijk dan zie ik een redactioneel gemakzuchtig amusementsprogramma waarin een enkele, mogelijk interessante gast opgezadeld wordt met een roedel opinieerders die over alles een mening mogen geven. Deskundigen bij de vleet. Prem over Obama, hij heeft immers ook een kleurtje. Maarten als het saai dreigt te worden. De eerwaarde Bodar voor een moderne dagsluiting. Debat? Denk mevrouw Verdonk en een maffe moslim. Met Jantje Smit of Gordon voor commentaar. Van een maatschappelijk goed, een debat over de publieke zaak, is een borreltafelshow gemaakt. Nederland is één groot praatcafé, gezellig inhoudsloos gebabbel.
In Washington was ik radio-correspondent en het medium ligt me na aan het hart. Het leent zich beter voor serieuze discussie en voor snelle inhoudelijke informatie dan televisie. Het oor werkt meestal sneller en efficiënter dan het oog. Er was een tijd dat ik ’s ochtends om half acht naar Radio 1 luisterde, of rondom zessen. Weten wat er gebeurd was, achtergrond. Ik doe het niet meer. Ik kan niet tegen de muziekjes, korte items, keutelpraat, onder-het-volk reportage elementen en die sport, vooral die sport. Niets schijnt belangrijker te zijn.
Een van de beste niet-nieuws-programma’s, Kunststof, ’s avonds tussen zeven en acht, laat zien hoe absurd het systeem is. Diepe gesprekken over cultuur, moet je je voorstellen, een heel uur met één persoon, geen columns en geen tafelgezelschap, worden onderbroken door levende verslaggeving vanuit Veendam of Eindhoven waar een voetbalwedstrijd wordt gespeeld of een schaatswedstrijd verreden. De waanzin ervan springt zo in het oog dat ik niet begrijp dat ze dat niet begrijpen: liefhebbers van het diepe gesprek zijn niet in voetbal geïnteresseerd en voetballiefhebbers niet in deze diepe gesprekken. Laat maar.
Ik ben een leesbeest. Vroeger verslond ik dag- en weekbladen, nu heb ik ze opgezegd. De Volkskrant, eindeloos op zoek naar het grauwe midden, vond dat en joeg mij weg. Mijn maat was vol toen de opiniepagina werd overgenomen door neoconservatieve islamofoben, onder het motto dat alle kanten van alle onderwerpen belicht moeten. Onder dat motto kreeg ook Wilders vrij baan met zijn schotschriften. Begrijp me goed, ik houd van opiniestukken. Dat moeten dan wel beredeneerde opinies zijn, met een stelling, een argumentatie en een conclusie die me aan het denken zet, me uitdaagt. Een bijeengeharkt zootje oneliners, beledigingen of de persrelease van deze of gene lobby voldoet niet aan de eisen. Een zichzelf respecterende redactie moet dat soort stukken niet toelaten. Maar ze rollen gratis in het inbakje. Een recent nieuwigheidje is dat de hoofdartikelen worden ondertekend. Het doet me pijn. Niet langer heeft de krant een mening. En een krant zonder mening heeft ook geen gezag.
Zo bont heeft de NRC het nog niet gemaakt, maar na een dik jaar Vandermeersch had ik er genoeg van. Teveel overbodige informatie, teveel negeerbaar. Hij zou het aantal columnisten trimmen maar breidde het juist uit, nota bene met politici en een soort neoconservatieve blaters die hij blijkbaar miste. Zo mocht de Belgische beroepspoliticus Derk Jan Eppink iedereen uitschelden die over de Amerikaanse verkiezingen wat anders voorspelde dan hij als Republikeins lobbyist in Brussel. Dat hij alles fout had, maakte niet uit. Hij mag nu bij de Volkskrant zijn Obama-haat botvieren.
Dat de NRC ook verslag ging doen van de wederwaardigheden van bekende Nederlanders, het huwelijk van de Van der Vaartjes bijvoorbeeld, leek me een capitulatie. De ziekte van de bekende Nederlander had blijkbaar ook bij de kwaliteitskrant toegeslagen. Mijn zaterdagkrant werd steeds dikker maar er stond steeds minder in. Van de Nederlandse kranten lees ik nu alleen nog het Parool, een goede stadskrant. Theodor Holman neem ik dan maar op de koop toe.
Misschien is het flauw om onze nationale producten te vergelijken met de kranten die ik wel lees, de Herald Tribune en de Financial Times, maar waarom niet eigenlijk? Op de onvolprezen opiniepagina van de FT schrijven niet belangenbehartigers of roeptoeters maar deskundige opiniejournalisten. Ik denk aan een Gideon Rachman, Philip Stephens en een autoriteit als Martin Wolf. De Herald Tribune, feitelijk de New York Times, van hetzelfde niveau. Als ik deze twee kranten heb gelezen valt er in de Volkskrant en de NRC weinig meer te halen.
Dat ik de facto had gehaakt drong pas echt tot me door toen ik stopte met het blog dat ik dertien jaar bijna dagelijks had bijgehouden en dat redelijk goed werd gevolgd. Ik hield er mee op omdat ik merkte dat ik steeds vaker hetzelfde schreef en dezelfde doelwitten onder vuur nam. Op een geven moment heb je alles wel gezegd over Pechtolds regeerambitie, de politieke lafheid van Rutte, de eindeloze bezuinigingen, de obstructie van de Republikeinen. Het was een opluchting om de stekker eruit te trekken. In het grote geheel waren die keutels die ik dagelijks legde natuurlijk irrelevant en dat ik daarmee stopte evenzeer. Maar voor mij markeerde het een eindpunt. Ik deed niet meer mee.
Ik zou mijn klaagzang kunnen eindigen met te vertellen waarom ik Nederland een plezierig land vind. Waarom ik me gelukkig prijs dat mijn kinderen zijn opgegroeid in een Amsterdam, een uitzonderlijk plezierige compacte stad van wereldklasse die als vanzelf multicultureel is geworden. Maar laat ik dat als vanzelfsprekend veronderstellen. Ik woon hier niet voor niets.
Het probleem is dat ik nu een passieve inwoner ben geworden. Toegegeven, ik kan me dat permitteren omdat, zolang Wilders niet aan het bewind is, we de goede kanten van Nederland niet zullen kwijtraken. Het gaat hier allemaal klungelig, inefficiënt en zonder ratio, laat staan visie, maar het kabbelt wel voort. Politici zijn eigenlijk niet erg relevant. Ze kunnen niet veel kwaad.
Mij gaat het nauwelijks aan. Ik maak me geen zorgen over mijn inkomen, hoef zelden een loket te bezoeken en ik heb geen subsidies of aftrekposten die beschermd moeten worden. Ik accepteer overheidsbemoeienis als die er is en mis hem niet als hij er niet is. Ik ben domweg gelukkig in Amsterdam en de rest zal me worst wezen.
En dat is precies het probleem. De samenleving gaat me voorbij. Alweer een rondje bezuinigen? Streepje hier, streepje daar. Het zal wel. Who cares? De faire wedervraag is: waarom zou iemand anders er wat om geven dat ik niet meer meedoe? Het verontrustende antwoord is dat het niet om mij alleen gaat. Dat er te veel mensen uitstappen, te veel mensen zijn die zeggen: laat de boel maar de boel, laat die regenten maar aanmodderen, ik heb wel wat beters te doen. Burgers die een bijdrage zouden kunnen en zouden willen leveren doen niet mee.
De politiek doet geen moeite hen te engageren en zij doen geen moeite zich serieus met politiek bezig te houden. Ik denk dat de diepste reden daarvoor is dat de politiek, de publieke zaak, totaal oninteressant is geworden. Ik zeg dat in het volle bewustzijn zo een cirkelredenering op te zetten die me ontslaat van enig schuldgevoel: ik ben niet meer geïnteresseerd omdat het niet meer interessant is.
Maar ik kan het niet anders zien. Er zijn geen uitdagingen, er worden geen handschoenen in de ring geworpen, geen stimulerende discussies gevoerd over belangrijke onderwerpen. Het kan zijn dat dit een groot goed is. Het water in de polder staat stil en het is ondiep, en achter de dijken wonen we veilig en onuitgedaagd. Dat willen we zo houden. Het is mogelijk dat de armoede van ons publieke debat een reflectie is van onze rustige rijkdom. Dat we blij moeten zijn met politici die geen andere ambitie hebben dan bestuurder te zijn, hier en daar een moertje of een boutje bij te stellen, een hakmes of juist een kaasschaaf te hanteren. Het is goed mogelijk, misschien zelfs een godsgeschenk. Maar verdraaid oninteressant.
Dat ik ben afgehaakt, daar hoeft u zich niet druk over te maken. Mijn terugtrekken is geen maatschappelijke ramp. Maar als er zoveel mensen zijn die hetzelfde gevoel hebben als ik en daarnaar handelen, dan heeft de samenleving wel degelijk een probleem.