Zelf zou ze het zo niet formuleren maar voor Eleanor was Franklins dood een bevrijding, of in elk geval was het bevrijdend. FDR had haar de mogelijkheid verschaft om een publiek persoon te worden, ze was daarin gegroeid en gegroeid, maar zat toch altijd vast aan haar status als First Lady. Nu kon ze haar rol zelf gaan uitbouwen. Ze besloot er in elk geval geen uitgebreide Huishouding op na te houden. Val-Kill en haar appartement in New York werden haar basis, het grote landhuis van Hyde Park gaf ze cadeau aan de natie.
In hoeverre het Eleanor als vrouw, als echtgenote, bevrijdde, is niet helder. Ze had sinds 1918, sinds Franklins affaire met Lucy Mercer, een vriendschapsrelatie met haar man. De twee respecteerden elkaar, waardeerden elkaar, maar zoals Franklin zich niet kon ontspannen met Eleanor, zo kon zij dat niet met Franklin. Ze had haar eigen leven geleid sinds ze met haar vriendinnen Val-Kill opzette. Met Earl Miller, haar beveiliger maar ook degene die haar kon doen ontdooien, had ze een lange en diepe relatie opgebouwd. Lorena Hickok, de gedreven journaliste, had met Eleanor een relatie die als liefdesverhouding mag gelden, of hij nu seksueel was of niet. Er waren andere diepe banden. Eleanor Roosevelt was regelmatig door het leven teleurgesteld maar bezat een bewonderenswaardige vaardigheid in het oppakken van nieuwe uitdagingen en het uitbouwen van nieuwe vriendschappen.
Een week na FDR’s dood schreef Eleanor aan Hickok over het vertrek uit het Witte Huis. ‘Franklins dood bracht een einde aan een periode in de geschiedenis en nu, in het zog daarvan, voor velen van ons die in zijn schaduw leefden … moeten we opnieuw beginnen onder eigen kracht en ons afvragen wat we kunnen bereiken.’ Toen ze een paar dagen later haar appartement in New York verliet en een journaliste aantrof, zei ze ‘het verhaal is voorbij’ en liep verder. Ietwat verrassend behandelt ER’s biografe, Blanche Wiesen Cook, de jaren na Franklins dood enkel als een nawoord. In het derde deel van de biografie heet het laatste hoofdstuk Epiloog, als het Roosevelts ‘nalatenschap’ beschrijft, mensenrechten. Dat is wat beperkt. Aan de andere kant, Eleanor Roosevelts rol in de Amerikaanse geschiedenis, als partner van de belangrijkste twintigste-eeuwse president, is inderdaad veel groter dan die als internationaal diplomaat. Toch leerde de wereld ER pas kennen toen haar rol in de Amerikaanse politiek al grotendeels voorbij was. Ze werd pas toen First Lady of the World, al zouden juist in Amerika sommige Koude Oorlogsfanatici en McCarthy-apologeten haar vooral met wantrouwen blijven bekijken.
Natuurlijk was het verhaal helemaal niet voorbij. ER was niet iemand om zomaar haar openbare leven op te geven enkel omdat de echtgenoot van wie ze zich al lang had losgezongen er niet meer was. Een aantal kranten stopte met de ‘My Day’ column, vele andere bleven haar dagelijkse observaties koesteren. Ze schreef over alles wat haar belangrijk leek: de oorlog, vrouwenrechten, migranten, sociale mobiliteit, belangrijke plekken in New York. Steeds vaker nam ze politieke standpunten in.
President Truman deed regelmatig een beroep op Eleanor, klagend over zijn lastige relatie met Churchill, advies vragend over deze of gene in de omgeving van het Witte Huis. ER schreef Truman iedere week over onderwerpen die haar aan het hart gingen en hij antwoordde altijd prompt met handgeschreven brieven. Naarmate Truman zijn eigen draai vond, werden diens brieven formeler, de verwatering van hun contact was niet verrassend. Eleanor bekritiseerde nooit Trumans besluit om kernwapens te gebruiken om de oorlog met Japan te beëindigen. Over de gevolgen schreef ze in haar column dat we nu in een nieuwe wereld leefden: ‘Of we hebben vriendelijke betrekkingen of we vernietigen onze beschaving.’
Eind 1945 belde president Truman Roosevelt met de vraag of ze Amerika wilde vertegenwoordigen als afgevaardigde naar de eerste bijeenkomst van de algemene vergadering van de Verenigde Naties die in Londen gehouden zou worden. Hoewel ze werd gekweld door twijfels of ze dat wel kon, besefte ze dat de VN de droom was geweest van Franklin. Ze hapte toe, en er was maar één stem tegen toen haar nominatie in de Senaat aan de orde was, die van senator Theodore Bilbo van Mississippi. Bilbo was een onversneden racist die niet enkel bezwaar had tegen Eleanors benoeming, maar tegen haar hele levensfilosofie, inclusief haar pleidooien voor burgerrechten. Een andere senator die Eleanor verdedigde stelde ronduit dat de oppositie van Bilbo ‘een mooi compliment [was] aan Eleanor Roosevelt.’
Een stap voorwaarts voor vrouwen
Op een persconferentie voor haar vertrek zei ze tegen de journalisten dat het heerlijk was om te kunnen zeggen wat ze wilde, om zich vrij te voelen. Alsof ze zich realiseerde hoe relatief dat was, vroeg ze wel om dat off the record te houden. In haar gezelschap – zij was degene die de meeste aandacht trok – bevonden zich onder meer senator Vandenberg, een late bekeerling tot internationalisme, en de diplomaat John Foster Dulles die onder president Eisenhower een luidruchtige anti-communistische minister van Buitenlandse Zaken zou worden. ER moest weinig van hen hebben en dat was wederzijds. De mannen brachten haar onder in Committee Three dat zich bezighield met ‘humanitarian, educational and cultural issues’. Hoewel ER beledigd was dat zij, de mannen, dat zomaar hadden besloten, realiseerde ze zich dat deze onderwerpen belangrijker waren dan de heren beseften.
Dat Roosevelt in Londen de show stal was gezien de mensen die haar gezelschap zochten nauwelijks verrassend. Ze dineerde met het koninklijk gezin, lunchte met Churchill. Ze hield de keynote speech in de Albert Hall ter verwelkoming van de gedelegeerden uit de hele wereld. Ze organiseerde de andere vijf vrouwen – ze waren met zes, op 750 gedelegeerden – en schreef een manifest met hen over het bevorderen van vrouwelijke participatie in nationale en internationale zaken. Tegelijkertijd was ze echter tegen een permanente commissie over vrouwen, omdat ze vond dat vrouwen niet als een speciale categorie bestudeerd moesten worden. Ze wilde juist dat vrouwen overal en op alle niveaus in de Verenigde Naties aanwezig zouden zijn.
Een van de onderwerpen die in Londen aan de orde kwam was de status van minstens een miljoen mensen die Oost-Europa ontvlucht waren en niet terug wilden naar gebied waar de Sovjets het voor het zeggen hadden. De Sovjets eisten dat ze zouden worden teruggestuurd, Roosevelt sprak namens de commissie die bepleitte om hen de vluchtelingenstatus te geven. Volgens ER was de VN opgezet om de rechten van individuele burgers te beschermen, niet de eisen van regeringen in te willigen. Vluchtelingen moest worden toegestaan te leven waar ze dat wilden.
John Foster Dulles vroeg namens de Amerikaanse delegatie of Roosevelt het debat wilde voeren met de Sovjetafgevaardigde Andrei Vishinsky. Niet alleen sloeg ze hem zijn wapens uit handen met een eenvoudige toespraak over tolerantie, vrijheid en mensenrechten, ze verwees ook naar Simon Bolivar – heel goed wetend dat de Latijns-Amerikaanse landen bij de stemming de doorslag zouden geven. Op 13 februari 1946 werd de resolutie, die was gesponsord door de VS en Groot-Brittannië, aangenomen met 31 tegen 10 stemmen. Dulles erkende dat hij weinig had verwacht van Roosevelts benoeming, maar nu vond hij dat ze uitstekend werk had gedaan. ‘Dus – ondanks lage verwachtingen, maken de vrouwen een stap voorwaarts,’ schreef Eleanor in haar dagboek. In een vergadering van de delegatie, toen ER wat verlaat was, nam senator Vandenberg alles terug wat hij ooit over haar gezegd had, en, zei hij, ‘geloof me, dat is heel wat.’ De vluchtelingen hadden er uiteindelijke weinig aan. Ze waren niet welkom in de West-Europese landen, noch in Canada en de VS, en zouden nog jaren in vluchtelingenkampen moeten verblijven.
Na het einde van de eerste sessie van de Verenigde Naties toerde Roosevelt in Europa. Ze had daar niet naar uitgezien, wetend wat voor verwoesting ze zou tegenkomen en hoe deprimerend dat was. In een probleem dat de neiging heeft terug te keren (of nooit te verdwijnen) vroeg ER zich in 1946 over de verwoesting en de vluchtelingen af: ‘Wat is het uiteindelijke antwoord?’ In april 1946 zette de VN een Special Committee on Refugees and Displaced Persons op om het probleem te bestuderen. ER voorspelde dat het ‘aan hun harten zal trekken’ en riep op tot grote spoed.
Begin 1947 werd Roosevelt unaniem gekozen als voorzitter van de commissie die opdracht had de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op te stellen. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat staten, alle staten, probeerden te formuleren hoe ze zich tegenover hun burgers moesten gedragen en hoe ze met elkaar moesten omgaan. De commissie was net zo divers als de wereld was die probeerde iets universeels te beslissen. De achttien gedelegeerden die op Long Island bijeenkwamen voordat ze naar Genève zouden verkassen, realiseerden zich dat het prestige van ER een van hun sterkste punten was.
De volgende tweeënhalf jaar, tussen mei 1946 en december 1948 zou Eleanor Roosevelt ermee bezig zijn. Haar belangrijkste medewerker was John Humphrey, een Canadees die was benoemd tot hoofd van de afdeling Mensenrechten in het VN Secretariaat. Humphrey zou een eerste versie schrijven, iets waar de commissieleden zelf met al hun verscheidenheid niet toe in staat waren.
ER hield er flink de wind onder. Toen leden van de commissie klaagden over de werkdruk citeerde ER oom Theodore: als ze kortere werkdagen wilden dan moesten ze kortere toespraken houden. Als de meningsverschillen tijdens vergaderingen wat al te wild werden, deed ze zich voor als een amateur: ‘Wel, ik ben natuurlijk maar een vrouw en ik begrijp al deze dingen niet’ was een mooie inleiding om het Amerikaanse standpunt nog eens uiteen te zetten. ER weigerde zich te beperken tot politieke en burgerrechten, de Amerikaanse prioriteiten, maar pleitte ook voor de door de Sovjets ingebrachte eis voor economische en sociale rechten. Net als FDR in zijn Four Freedomstoespraak geloofde ze niet dat ‘je burgerrechten [kunt] bespreken met mensen die honger hebben.’ Toen ze verklaarde dat liever zou aftreden dan deze rechten te laten lopen, zei president Truman gedwee dat ze haar geweten moest volgen. Op 10 december 1948 werd de verklaring aangenomen zonder één tegenstem. De Algemene Vergadering beloonde de voorzitter van de commissie met een staande ovatie.
Roosevelt vond enorme bevrediging in het werk voor de Verenigde Naties: ‘Daar was ik deel van het tweede grote experiment om landen samen te brengen en ze te stimuleren om te werken aan een vreedzame wereld.’ Ze wist dat de universele verklaring op zich niet voldoende was, zoals ook zou blijken. De uitdaging was de handhaving ervan, ‘om daadwerkelijk te leven en te werken in onze landen om vrijheid en gerechtigheid voor ieder mens te verkrijgen.’
Ze zou op haar principes moeten toegeven om in de sfeer van de Koude Oorlog en het McCarthyisme in de VS de verklaring door de Amerikaanse Senaat te krijgen. Samen met Harry Truman bepleitte Roosevelt actie tegen het racisme in de VS, ook zonder dat de Verenigde Naties actie ondernam. Ze vond in Truman een man die bereid was meer risico’s te nemen dan Franklin. Op 27 juni 1947 waren beiden aanwezig bij de conventie van de NCAAP, de vereniging voor burgerrechten – een unicum voor een Amerikaanse president. In oktober zou Truman met een ambitieus plan komen, een van de redenen dat de zuidelijke racisten bij de verkiezingen van 1948 afstand van hem namen. Op 26 juli 1948 had Truman ook de moedige stap genomen om per Executive Order een einde te maken aan segregatie in de strijdmacht.
Trumans onverwachte succes
De Democraten hadden in november 1946 zowel het Huis als de Senaat verloren waardoor de Republikeinse Partij voor het eerst in zestien jaar het hele Congres beheerste. De Class of ’46 bevatte anticommunistische rauwdouwers als senator Joe McCarthy en afgevaardigde Richard Nixon, die de al sinds 1938 bestaande commissie voor on-Amerikaanse activiteiten die al die tijd progressieven als ER had dwarsgezeten, in de hoogste versnelling zette. Terwijl Truman naar rechts opschoof, pleitte Henry Wallace, FDR’s voormalige vicepresident, voor een meer progressieve koers van vrede tussen de VS en de Sovjet-Unie. Eleanor was in maart 1946 geschrokken van het klimaat van angst dat naar haar gevoel werd bevestigd in de door Truman ondersteunde toespraak van Churchill over ‘het ijzeren gordijn’ dat ‘was neergelaten van Stettin tot Triest.’ Ze schreef over haar ongenoegen in haar column.
De presidentsverkiezingen van 1948 zagen er slecht uit voor Truman. Hij moest het opnemen tegen de jonge Thomas Dewey voor de Republikeinen, terwijl Henry Wallace een onafhankelijke linkse campagne voerde. Op racistisch rechts verloor Truman de zuiderlingen aan de Dixiecrats van senator Strom Thurmond van South Carolina. Eleanor Roosevelt was niet onder de indruk van Truman, hoewel ze diens Marshall Plan steunde. Haar intuïtieve voorkeur ging uit naar het idealisme van Wallace. Ze deed er het zwijgen toe in de campagne, terwijl haar kinderen, James voorop, probeerden Dwight Eisenhower voor de Democraten te winnen. Tevergeefs, want de generaal was nog niet toe aan een politieke rol. Vier weken voor de verkiezingen stuurde Eleanor eindelijk een telegram uit Parijs waar ze voor een VN-vergadering was, met onvoorwaardelijke steun voor Truman die knarsetandend zijn dankbaarheid uitte. In november won Truman totaal onverwacht de presidentsrace, het klassieke voorbeeld van een come from behind-campagne.
De overwinning van Dwight Eisenhower in 1952 als Republikein maakte een einde aan serieuze Amerikaanse steun voor mensenrechten in de rest van de wereld. In april 1953 vertelde John Foster Dulles, nu minister van Buitenlandse Zaken, dat zijn ministerie noch de burgerrechten en politieke convenanten noch de economische en sociale convenant zou benadrukken. Ook de Genocide Convention en een VN-verdrag over de rechten van vrouwen verdwenen in de ijskast. Eisenhower had Eleanor Roosevelts ontslagname zonder commentaar aanvaard – maar ook zonder lof voor haar werk.
Eleanors zoon Franklin jr. probeerde in 1954 de nominatie te verwerven voor het gouverneurschap van New York. Toen de Democratische partijbazen hem dwarsboomden, beloofde ze wraak. Ze zette zich in voor partijhervormingen in de staat, die zes jaar later succes zouden hebben. Ook landelijk was ze actief. Ze sprak zich, vanzelfsprekend haast, uit tegen de heksenjacht op communisten die Joe McCarthy ontketende en die door president Eisenhower en het Congres geaccepteerd werd. Sterker, ze verdedigde zelfs uitgesproken communisten met het argument dat ook zij vrijheid van meningsuiting hadden en dat het nuttig was na te denken over het waarom van hun denkwereld.
Als altijd stond bestrijding van segregatie op haar agenda en omdat de racistische zuiderlingen de strijd om burgerrechten graag een infiltratie van communisten noemden, viel de strijd tegen McCarthyisme vaak samen met Koude Oorlogsretoriek. Ons leiderschap van de vrije wereld, schreef ze in 1956, hangt af van ons bewustzijn dat ‘het blanke ras een minderheidsras [is].’ Ze realiseerde zich beter dan veel Amerikanen en zeker beter dan de Amerikaanse leiders dat segregatie een schande was voor een land dat in de Koude Oorlog claimde de moreel hoger staande positie in te nemen. Haar vriendschap met de zanger Harry Belafonte en zijn gezin hielp de burgerrechtenbeweging. Belafonte was woedend dat hij in New York City geen appartement kon huren. ER schreef erover in haar column, ze zou de Belafontes graag als buren hebben.
In 1956 hielp ze Adlai Stevenson om opnieuw de Democratische nominatie te krijgen om voor de tweede keer aan te treden tegen Dwight Eisenhower (en voor de tweede keer te verliezen). Eleanor was trouw, ze vond Stevenson, oud-gouverneur van Illinois, het soort leider dat Amerika nodig had. Volgens de Republikeinen was Stevenson een egghead, een intellectueel die ver af zou staan van het volk. Eleanor steunde Adlai Stevenson in 1960 om nog een derde poging te doen het presidentschap te veroveren. Ze meende dat John F. Kennedy te jong was, en ongetwijfeld had ze slechte herinneringen aan vader Joseph Kennedy die als ambassadeur in Engeland voor de oorlog zichzelf als appeaser buitenspel had gezet.
Toen Roosevelt in 1960 binnenkwam op de Democratische conventie in Los Angeles begon een zeven minuten durend applaus, de spreker van dat moment overstemmend. Uit beleefdheid tegenover die spreker deed Roosevelt er even over om het applaus te accepteren, maar uiteindelijk kwam ze er niet omheen dat ze zelf het middelpunt van de aandacht was. Stevenson was in 1960 voorbij zijn houdbaarheidsdatum, zoals hij zelf beter doorhad dan Eleanor, en na de conventie steunde Roosevelt John Kennedy onvoorwaardelijk. De kandidaat was zo verstandig haar een paar weken later in Val-Kill te bezoeken. Kennedy vertrok onder de indruk – al was het maar omdat ER de ontmoeting niet had afgezegd nadat een kleinkind de dag tevoren was verongelukt. De waardering was wederzijds. Ze was blij dat Kennedy won en zoals ze ook FDR en Truman van advies had voorzien, liet ER weten dat ze hoopte dat hij zich meer zou inspannen voor vrede, de emancipatie van vrouwen en gelijke rechten voor alle Amerikanen. Haar agenda was na al die jaren nog steeds dezelfde. Als ze kritiek had op Kennedy, liet ze dat weten.
Dat gold zeker voor de traagheid waarmee de regering-Kennedy de burgerrechten aanpakte. Begin jaren zestig was Eleanor nog steeds bereid om te staan voor haar idealen. De beweging voor zwarte burgerrechten paste daar natuurlijk helemaal in. In haar laatste ontmoetingen met noordelijke studentenactivisten in 1961 en 1962 sprak ze haar steun uit voor boycotts en sit-ins, en voor demonstraties. ‘Go South for Freedom,’ luidde haar oproep.
De nacht heeft duizend ogen
In haar New Yorkse leven had Eleanor een vriend gevonden die haar vertrouweling werd, David Gurewitsch, een arts die gespecialiseerd was in polio – 18 jaar jonger dan zij was. Hij was al sinds 1945 haar persoonlijke arts en werd een trouwe vriend. Wat Eleanor ook voelde voor hem, Gurewitch slaagde erin de vriendschap dierbaar en toegewijd te houden. Volgens Esther Lape, Eleanors oude vriendin, was Gurewitsch ‘meer dierbaar voor haar dan wie dan ook.’ ‘Ik houd van je’, schreef Eleanor hem eens, ‘zoals ik nooit van iemand heb gehouden.’ Het was, zoals veel van Eleanors relaties, een even intense als interessante verhouding. En net als bij die andere relaties blijven de details in duister gehuld.
Toen Gurewitsch zich verloofde en in 1958 trouwde met Edna Perkel was dat voor geen van beide vrouwen eenvoudig. De oplossing die ze in 1959 vonden was de aankoop van een huis op East 74th Street waar ze alle drie introkken, maar Edna zou Eleanor altijd Mrs. Roosevelt blijven noemen. Zo woonde Roosevelt weer op een steenworp afstand van de huizen die Sara Delano Roosevelt indertijd had laten bouwen. Eleanor was in veel opzichten een eenzaam persoon die niet graag alleen was, en ze at vaak mee met de Gurewitsches.
Eleanors kinderen gaven alleen maar zorgen: echtscheidingen, ruzies, zelfmoord, drank. Ze realiseerde zich dat gebrek aan aandacht van haarzelf en van Franklin daar mede voor verantwoordelijk was en dat ze op een pijnlijke manier haar ongelukkige jeugd op haar eigen kinderen had overgebracht. Roosevelt organiseerde ieder jaar Fourth of July picknicks in Val-Kill, maar zo rond 1960 hield ze op met familiebijeenkomsten. Ze had er geen zin meer in om haar ‘beperkte tijd’ zo door te brengen, zei ze tegen dochter Anna.
In juli 1962 werd Roosevelt gedwongen het rustiger aan te doen. Ze werd opgenomen met koorts en infecties, Gurewitsch’ diagnose was dat haar lichaam niet genoeg rode bloedcellen produceerde. Haar laatste zomer bracht ze door in Campobello, het eiland waar ze goede en slechte tijden had beleefd. Vooral als het donker was, zei Eleanor, had ze slechte herinneringen: aan Lucy Mercer, aan de polio die FDR hier te pakken nam. ‘De nacht heeft duizend ogen,’ zei ze. Terug in de stad verslechterde haar toestand. Ze wilde niet meer geholpen worden, een half leven was geen leven. Ze overleed in haar eigen slaapkamer op 7 november 1962, 78 jaar oud.
Bij de begrafenis op Hyde Park waren oud-presidenten Eisenhower en Truman aanwezig, en president John F. Kennedy met Jacqueline en vicepresident Lyndon Johnson. Een week later sprak Adlai Stevenson op een herdenkingsbijeenkomst. ‘We zijn eenzamer. Iemand is weggevallen uit ons leven,’ zei hij, ‘iemand die de zekerheid bood van een schuilplaats.’ Drie maanden later verscheen Roosevelts laatste boek, Tomorrow is Now, een optimistische kijk op de toekomst. Als Amerika maar het woord liberal zou onthouden, en vrijheid, dan kwam het allemaal goed. Ze betoogde dat sociale verandering vereiste dat ideeën moeten worden uitgedragen met verbeeldingskracht, integriteit en moed. Haar eigen motto was dat de invloed die je hebt via je eigen leven komt, en wat je van jezelf hebt gemaakt.