Johan Huizinga

Reisangst weerhield Johan Huizinga tot 1926 van een bezoek aan de Verenigde Staten, hoewel de historicus die faam verwierf met Herfstij der Middeleeuwen, al in 1918 een boek over Amerika had gepubliceerd (Mensch en menigte). Op basis van zijn literatuurstudie voor dat boek en de serie colleges waaruit het voortvloeide, moet Huizinga al een vrij goed idee hebben gehad van wat hem stond te wachten.

Maar zoals zoveel bezoekers na hem, moest Huizinga vaststellen dat zijn ideeën over het land er niet helderder en eenvoudiger op werden naarmate hij er langer verbleef. 'Mijn algemeene indrukken van Amerika worden nu langzamerhand verward', schreef Huizinga na drie weken. 'Ze komen in een stadium van tegenstrijdigheid, dat ik er zelf niet klaar in zie, en het gevoel heb, van Amerika niet veel meer te begrijpen.'

Toch was zijn allereerste indruk van Amerika een vergelijking geweest met het vertrouwde Holland dat hij had achtergelaten. 'Vanochtend voeren we de Hudson op, iets minder breed dan de Schelde bij Vlissingen, zelfs veel minder breed.' Ook New York bekeek Huizinga in eerste instantie met Europese ogen. 'Overweldigend en verbijsterend, maar niets van het mooie van Londen. Er was in het geheel geen atmosfeer.' Baltimore vond hij 'hinderlijk lelijk', zoals zoveel Amerikaanse steden.

Huizinga's tweeslachtige houding ten opzichte van de Amerikaanse werkelijkheid ontwikkelde zich al tijdens een van de eerste wandelingen door de stad. 'Als je 's avonds over Broadway komt, waar al die veelkleurige lichtreclames zijn, weet je eigenlijk niet of je zult gaan lachen of huilen, en of je zeggen zult: heel lelijk of toch eigenlijk heel mooi.' Enigszins verward waren ook zijn indrukken van het stadsbeeld van New York. 'Het is een zeldzaam contrast van geweldig en imponerend, soms heel mooi, de skyscrapers, en vaak afstotend lelijk en oninteressant.'

Van de Amerikaanse pers moest Huizinga weinig hebben. De superdikke zondagskrant vond hij moeilijk te verteren: 'Het is niet gemakkelijk er het voornaamste nieuws uit te halen, want het staat vol moordgeschiedenissen, roovers en dergelijke feiten.' Anderzijds stelde hij vast dat die verhalen wel zo pakkend waren opgeschreven 'dat je ze onwillekeurig begint te lezen'. Maar uiteindelijk legde hij de krant weg met 'het gevoel van een rijstenbrijberg.'

In Mensch en menigte had Huizinga al vastgesteld dat van het jonge land een inspirerende werking uitging. Ter plaatse ondervond hij ook een heilzame werking op zijn fysieke gestel. 'Wat mij het meest verbaast, is … dat je uithoudingsvermogen hier zoveel grooter is. Ik word niet moe, heb mijn geestelijke vermogens bijzonder gemakkelijk tot mijn beschikking, slaap kort en vrij licht, maar behoorlijk en heb in 't geheel geen last van mijn anders gewone reisfieber … .'

Wellicht had het ontbreken van deze reisfieber te maken met de positieve indruk die de Amerikanen in eerste instantie op Huizinga maakten. Hij vond hen 'zonder uitzondering vriendelijk, gemakkelijk, goedlachs en eenvoudig. Voor ons Hollanders heel goed mee op te schieten'. Bij een bezoek aan Mount Vernon, de plantage van George Washington, was hij 'geroerd en verheven'. 'Wat is dat mooi, en hoe sober en waardig!', schreef hij naar huis. 'En het geurde zo verrukkelijk.' De grote aantallen bezoekers hinderden hem niet. Integendeel, hij amuseerde zich wel met 'de vroolijke kudden American citizens [die] eigenlijk heel weinig kwaad [deden], vooral als ze bestonden uit vader, moeder en vier kinderen beneden de acht jaar.'

Na verloop van tijd moest Huizinga echter constateren dat de Amerikanen ondanks hun openheid en vriendelijk optreden toch moeilijk te doorgronden waren. Dat speet hem, want het maakte het moeilijk het land op een zinnige manier te evalueren. 'Ik voel toch vooral dat ik geen oordeel kan vellen, omdat ik niet diep genoeg in de mensen kan doordringen.'

Uiteindelijk was Huizinga's oordeel niet onverdeeld positief. 'Ik ontmoet veel geschikte, actieve, levendige mensen, die wat willen en wat doen. Toch overweegt mijn indruk: Ik zou hier niet graag willen wonen, en telkens komt de twijfel op of het alles wel zo belangrijk is, wat hen hier vervult.' Teruggekeerd in Nederland constateerde hij nog eens dat bij hem en zijn reisgenoten een 'farizeesch gevoel' overheerste: 'Wij hebben iets wat gij mist; wij bewonderen Uw kracht, maar wij benijden U niet. Uw toestel van beschaving en vooruitgang, Uw big cities en volmaakte organisatie, gevens ons slechts heimwee naar wat oud en stil is, en Uw leven schijnt ons soms nauwelijks meer waard om geleefd te worden, om van Uw toekomst niet te spreken.'

Huizinga vatte zijn reisimpressies samen in een boek met 'losse opmerkingen'. In het voorwoord van Amerika levend en denkend schreef hij dat 'tweeslachtige observaties' even toepasselijk geweest. Zijn motto was een uitspraak van William James: 'progress is a terrible thing'.