Arrogant

Ons oordeel: zit wel wat in, maar toch ….

Amerika is een land met een missie. Het is als natie haast een geloofsgemeenschap, met een rotsvast vertrouwen in het eigen dogma. Het staat al in de Onafhankelijkheidsverklaring. ‘Wij achten deze waarheden vanzelfsprekend, dat alle mensen gelijk geschapen zijn, dat ze allemaal van hun Schepper zekere onvervreemdbare rechten hebben gekregen, waaronder Leven, Vrijheid en het nastreven van Geluk.’ Weinig landen kunnen bogen op een dergelijk credo als basis van hun samenleving. En neem het vervolg, de aanhef van de Grondwet: ‘Wij, de Mensen die in de Verenigde Staten wonen, om een meer perfecte Unie te maken, een rechtstaat te vestigen, de binnenlandse rust te verzekeren, de gezamenlijke verdediging te garanderen, streven naar Algemeen Welzijn en leggen de geneugten van de Vrijheid voor onszelf en onze Nazaten vast …’ . Wie deze waarden met zoveel enthousiasme verkondigt, gelooft natuurlijk dat de rest van de wereld daar ook bij gebaat zou zijn. Arrogantie ligt om de hoek.

In het tweede presidentiële debat in Winston-Salem in 2000 had Bush nog zo gewaarschuwd: ‘Als we een arrogante natie zijn, zullen ze zich van ons afkeren. Als we een nederig natie zijn, maar sterk, dan zullen ze ons verwelkomen.’ Ze, dat was de rest van de wereld. Had hij maar beter naar zichzelf geluisterd. Of naar de altijd opmerkzame Alexis de Tocqueville, die in 1840 al opmerkte dat zijn geduld op de proef werd gesteld door de zelfvoldaanheid van de Amerikanen. Dat probleem hebben nog steeds veel niet-Amerikanen.

De Amerikanen hebben het behoorlijk met zichzelf getroffen, en vinden zich nogal uitzonderlijk. Het idee van Amerikaans exceptionalisme betoogt dat in die nieuwe wereld getalenteerde en ambitieuze koloniale emigranten zich volledig zouden kunnen ontplooien, bevrijd van het aristocratisch Europa, waar alleen geboorte privileges meebracht en waar je mobiliteit beperkt was. De overvloed van het land en de kansen die het bood, vormden het Amerikaanse karakter, zo betoogt deze visie. Amerikanen zijn daarom optimistisch, individualistisch, materialistisch, innovatief, democratisch, opstandig en dat allemaal in scherpe tegenstelling tot de Europese pessimisten, die gevangen zitten in hun oude leefpatronen. Het idee van exceptionalisme, gekoppeld aan manifest destiny, dat het land een opdracht heeft, ligt diep geworteld in de nationale identiteit.

Gevoel van superioriteit

Volgens Arthur Schlesinger is ‘buitenlands beleid het gezicht waarmee de natie zich aan de wereld presenteert’. Hij stelde vast dat Amerikanen meestal twee gezichten hebben. Aan de ene kant is het een praktisch volk, dat de voorkeur geeft aan feiten boven theorie, trial and error boven deductieve logica. Aan de andere kant hebben ze altijd een sterke idealistische neiging gehad, eerst hun eigen land een voorbeeldige ‘city on the hill’ te maken, daarna de wereld veilig te maken voor democratie en te redden van het communisme. In die lange traditie past het moralisme van Bush’ buitenlands beleid: de wereld verdelend in hen die ‘voor ons zijn of tegen ons’, slag leverend met de ‘evil-doers’, democratie brengend naar het achtergebleven Midden-Oosten.

Amerikanen kunnen zichzelf op der rug kloppen: het Amerikaanse model is en blijft aantrekkelijk. Twintig jaar geleden voorspelden doemprofeten dat Japan Amerika zou oprollen. Tien jaar geleden kon het Rijnland nog poseren als een alternatief model, werd Nederlands ‘polderen’ de wereld als voorbeeld voorgehouden. Inmiddels is wel duidelijk dat alleen het Amerikaanse model zich snel kan aanpassen en dat wij al polderend behoorlijk achterop zijn geraakt. Japan is achter de horizon verdwenen. Amerika regeert zonder concurrentie.

Zichzelf moed inpraten

Waarom voelt Amerika zich zo gedreven om zijn voorbeeld, desnoods unilateraal, aan de wereld voor te houden? Het eenvoudige antwoord: omdat ze het zo’n fantastisch model vinden, superieur aan wat dan ook. Het wat meer gecompliceerde antwoord: het is een vorm van whistling in the dark , fluiten in de donkere nacht omdat de stilte te veel angst aanjaagt. Amerikanen weten het zelf ook allemaal niet zo zeker als ze naar buiten toe doen voorkomen, maar om zich moed in te praten geloven ze heilig en overdreven zelfverzekerd in hun eigen superioriteit. In de woorden van de historicus Richard Hofstadter: ‘Met al hun opschepperij en overgevoeligheden zijn Amerikanen, als ze al niet het meest zelfkritisch zijn toch in elk geval het meest nerveus zelfbewuste volk ter wereld, altijd bezorgd over de inadequaatheid van het een of het ander [hk] hun nationale amoraliteit, hun nationale cultuur, hun nationale reden van bestaan.’

Bij een dergelijk optreden past een retorische stijl die op het eerste gehoor vaak afstoot. Europeanen hebben een weerzin tegen al te nationalistische retoriek en bombast. Ze vinden die bovendien ongemanierd en ongepast, wat puberaal misschien. Amerika straalt op zo’n moment iets uit van de onderliggende notie dat het met de rest van de wereld niet zo best is gesteld – vooral omdat hij niet op Amerika lijkt. Dit is de negatieve kant van hun positieve eigenbeeld. Te vaak denken Amerikanen dat de rest van de wereld ‘is coming around to see it our way’, uiteindelijk wel zal vallen voor Amerika’s charmes. Als dat niet gebeurt, zijn ze niet alleen teleurgesteld maar ook beledigd. En nog onzekerder.

Amerikanen denken dat de hele wereld vol zit met potentiële Amerikanen. Het enige dat moet gebeuren, is hun de gelegenheid geven, en dan zouden ze die aangrijpen. Het is moeilijk te begrijpen voor Amerikanen dat sommige mensen ‘nee dank u’ zeggen. Dat kunnen niet anders dan vijanden zijn. Dat wordt nog erger als je je buitenlandse politiek voert als een moralistische kruistocht. Dan pomp je alles nog eens extra op: oorlogen worden niet zomaar gevoerd maar met een opdracht. Amerika moet democratie en vrijheid aan de wereld brengen en ‘evil empires’ bestrijden. Gevaarlijke tegenstanders zijn niet zomaar gevaarlijk, maar altijd nieuwe Hitlers. Het probleem is evident: de oplossingen zijn nooit ideaal en dus altijd een teleurstelling. Amerikaans optimisme geneert enorm veel energie maar creëert zijn eigen tegenvaller.

Superioriteitsgevoel

Peter Rodman van het Nixon Center schreef in The National Interest dat Amerika de zaken vaak verkeerd inschat omdat ze meent altijd volgens universele morele principes te handelen waardoor oppositie daartegen altijd ongerechtvaardigd is. Zo worden meningsverschillen over tactiek en uitvoering al gauw waterscheidingen tussen Oude en Nieuwe Europa’s en wordt de categorie ‘not with us’ onnodig uitgebreid. Zo komen Amerikanen van Mars en Europeanen van Venus. Dat is lekker zwart-wit en lekker gemakkelijk (zie ook cliché 29). Kritiek leidt niet tot zelfreflectie maar juist tot nog harder roepen dat de Amerikaanse koers de enige juiste is, ook als niemand je wil volgen.

Het is ronduit lastig dat Amerika denkt alles beter te kunnen. Alleen is dit juist het soort superioriteitsgevoel dat Amerikanen nodig hebben als bron van inspiratie. Het nadeel is dat het een vervelend soort arrogantie in de hand werkt. Bovendien is het kwetsbaar. Als je jezelf superieur vindt, dan zijn tegenslagen moeilijk te verdragen. Dan is oppositie onbegrijpelijk. Amerikanen vallen dan al te gemakkelijk terug op heilige verontwaardiging. Dan maken politici zich belachelijk door French Fries om te dopen in Freedom Fries en een paar flessen Franse wijn stuk te slaan (een goedkope soort, dat wel). En ze doen gewoon wat ze toch al wilden doen. Desnoods unilateraal.