Niets mis met het kiesmannen systeem

Twee kandidaten met bijna evenveel stemmen: het kan altijd en overal gebeuren, en in elk kiesstelsel. Maar één stem meer is de meerderheid, of dat nu vijftig keer gebeurt in vijftig staten of één keer in het hele land. Maar de winnaar is de winnaar en zijn legitimiteit zal niet ter discussie staan.

Je hoeft het Amerikaanse systeem niet ideaal te vinden, maar het is volstrekt duidelijk. Een presidentskandidaat moet staten winnen om de verkiezingen te winnen. Formeel stemmen de kiezers namelijk op een lijst (slate) van kiesmannen die hem vertegenwoordigen, meestal trouwe partijgangers. Het aantal kiesmannen per staat is gelijk aan het aantal senatoren (twee) plus het aantal afgevaardigden (afhankelijk van het aantal inwoners). Montana heeft er 3, Californië 54, het omstreden Florida 25 – allemaal opgeteld heeft Amerika er 538.

Op 8 november 2016 besluiten staten dus welke kiesmannen hun staat vertegenwoordigen. Meer niet. Er is nog geen president gekozen. Volgens de Grondwet komen die kiesmannen namelijk pas op 18 december bijeen in de hoofdstad van hun staat. Daar brengen zij hun stem uit: iedere kiesman heeft er één voor president en één voor vice-president. Kiesmannen zijn niet verplicht hun eigen kandidaten te kiezen, maar dat doen ze meestal wel. Er is wel een geval bekend, uit 1988, dat een kiesman van Dukakis zo kwaad was over diens campagne, dat hij zijn stemmen omdraaide en koos voor de vice-presidentskandidaat, Lloyd Bentsen. De uitgebrachte stemmen worden verzegeld en opgestuurd naar de voorzitter van de Senaat in Washington, die ze op 6 januari 2017 openmaakt en de uitslag voorleest aan beide kamers van het Congres. Degene met een absolute meerderheid, dat wil zeggen minstens 270 stemmen, wordt president.

Allemaal heel duidelijk. In een tijd van minder haast en moeizame logistiek, was dit een mooi getrapt systeem: zo kon je rustig stemmen tellen, kiesmannen bijeen laten komen en de koerier naar Washington sturen. Het past in het Amerikaanse stelsel dat staten beslissen. Bovendien vonden de Founding Fathers dat die kiesmannen een mooie buffer waren tussen kiezers en gekozenen, terwijl het systeem ook zorgde voor een duidelijke meerderheid in het kiescollege, ook als de stemmen dicht bijeen lagen.

Anno 2016 is er niets mis met het systeem, alleen hebben we meer haast. We willen meteen weten wie de meest kiesmannen heeft, liefst zo snel mogelijk. Zo krijgen we een ‘virtuele winnaar’. Toch wordt in de meeste staten pas ruim na 8 november beslist wie hun kiesmannen krijgt.

Zonder problemen is het systeem niet, al is overal een oplossing voor. Zo is er niets geregeld als de winnaar van de verkiezingen tussen 7 november en 18 december zou overlijden. In theorie zijn de kiesmannen vrij in hun stem, maar waarschijnlijk gaat die naar de running mate. Sterft de winnaar na het uitbrengen van de stemmen door de kiesmannen dan volgt de vice-president-elect hem op.

Wat als niemand de absolute meerderheid behaalt? Dat kan met een derde kandidaat die kiesmannen wegsnoept. In zo’n geval beslist het Huis van Afgevaardigden in een gecompliceerde procedure die ik u zal besparen. Dit gebeurde voor het laatst in 1824 toen John Quincy Adams een deal maakte, terwijl Andrew Jackson meer stemmen en meer kiesmannen had.

Wat als de winnaar in het kiescollege landelijk gezien minder stemmen heeft? Dat gebeurde in 1888 en ook dit jaar mogelijk. Geen probleem. Er zal wat gesputterd worden, maar de Grondwet is volstrekt duidelijk. De kandidaat met de meeste kiesmannen wint. In 1888 versloeg Benjamin Harrison zo Grover Cleveland, door de staat New York met een paar duizend stemmen verschil te winnen.

Diefstal is altijd mogelijk. In 1876 won Rutherford Hayes omdat zijn partij in twee staten de zaak zo manipuleerde dat hij onterecht de kiesmannen kreeg en daardoor één stem meer. Ook is bekend dat in 1960 opvallend veel dode kiezers kwamen opdagen, vooral Illinois en Texas, zodat Kennedy die staten kon winnen. Richard Nixon zag af van een aanklacht, om de eenheid van het land te bewaren.

De huidige situatie van onzekerheid over het aantal stemmen in één staat, is helemaal niet bijzonder. Ook zonder kiesmannen zou een dergelijke close election tot telproblemen hebben geleid. Zo dicht ligt het allemaal bij elkaar.

De verwarring is schijn. Het systeem is duidelijk. Het kost alleen wat tijd om de stemmen goed te tellen.

Dit alles gezegd zijnde, was 2000 een uiterst klungelige verkiezingen, die ook nog eens door het partijdige Supreme Court werd beslist (so much voor letterlijke interpretatie van de grondwet) toen het vaststelde dat er in Florida niet overgeteld moest worden. De 500 stemmen verschil beslisten, maar dat kwam toch vooral omdat Al Gore in een afgrijselijke campagne had nagelaten om Tennessee of een andere staat te winnen, zodat hij Florida niet nodig had.

In 2004 speelde zich bijna het omgekeerde af. De Democraten hadden landelijk minder stemmen dan kleine Bush, maar zouden vrolijk het presidentschap geaccepteerd hebben als John Kerry ook Ohio had gewonnen. Persoonlijk denk ik dat door de vroege sluiting van stembureaus en het ‘opschonen’ van lijsten in Ohio juist die verkiezingen, en niet die van 2000, door de Republikeinen werden gestolen. Maar dit is het systeem, dit telt. En het is zo gek nog niet.

Frans Verhagen