De macht van de Israël-lobby

Etnische lobbygroepen hebben te veel invloed op de Amerikaanse buitenlandse politiek. Voor geen groep geldt dat sterker dan voor de Israël-lobby. Door politieke donaties, overheidsbenoemingen en invloed van de media vraagt de lobby – en meestal krijgt ze dat ook – onvoorwaardelijke steun voor Israël. Hoe gaat dat in zijn werk?

Door Michael Lind

Tot voor kort was het Midden-Oosten beleid van Amerika deel van zijn globale strategie, die er primair op gericht was om de Sovjet Unie te verhinderen Amerikaanse bondgenoten in Europa en Azië te intimideren. Groot Brittannië was tot de jaren zestig de dominante westerse macht in het Midden-Oosten en Amerikaanse macht werd tot het einde van de Koude Oorlog in een groot deel van de regio gepareerd door de Sovjet Unie.
Als een crisis in de regio ontbreekt, dan tonen de nationale veiligheidselite en de brede bevolking zich nogal onverschillig. Daardoor is het Amerikaanse beleid in de greep gekomen van twee binnenlandse lobbies, één van etnische en één van economische aard: de Israël-lobby en die van de olieindustrie.
Deze lobbies liggen soms overhoop, zoals over Amerikaanse wapenverkopen aan Saudi Arabië. De tijden zijn veranderd. De ineenstorting van het Sovjet imperium heeft een machtsvacuüm geschapen dat de Verenigde Staten hebben opgevuld, eerst rondom de Perzische Golf en nu in Centraal-Azië. Het Midden-Oosten is nu de focus geworden van de Amerikaanse buitenlandse politiek, een feit dat op de meest schokkende manier werd onderstreept door de aanslagen van El Qaeda op New York en Washington. Het is hoog tijd voor een debat binnen de VS over de doelstellingen en methoden van het Amerikaanse beleid in het Midden-Oosten. Helaas komt een dergelijk frank en vrij debat niet tot stand vanwege de disproportionele invloed van de Israël-lobby.

DUBBELE STANDAARD

De Israël-lobby verstoort de Amerikaanse buitenlandse politiek op een aantal manieren. De bezetting van de West Bank en Gaza, mogelijk gemaakt met Amerikaanse wapens en geld, jaagt anti-Amerikaanse gevoelens aan in Arabische en Moslimlanden. De uitbreiding van Israëlische nederzettingen op Palestijns grondgebied maakt een lachertje van Amerikaanse steun voor zelfbeschikking van Kosovo, Oost Timor en Tibet.

De Amerikaanse strategie van gelijktijdige containment van Irak èn Iran komt Israël goed van pas, maar gaat in tegen de logica van realpolitik en strijkt de meeste Amerikaanse bondgenoten tegen de haren in. Kijken we buiten de regio, dan wordt het Amerikaanse beleid tegenover de verspreiding van kernwapens ondermijnd door de dubbele standaard die heeft geleid tot het negeren van Israëls kernwapenprogramma terwijl dat van landen als India en Pakistan uitgebreid werd veroordeeld.

Het ontbrekende debat in de Verenigde Staten is er niet één tussen Amerikanen die Israël willen zien overleven en zij die Israël vernietigd willen zien. De VS zouden Israëls bestaanrecht binnen internationaal erkende grenzen moeten steunen, net als de verdediging daarvan. Wat nodig is, is een debat tussen hen die de Amerikaanse steun voor Israël willen koppelen aan het gedrag van Israël, vanuit het oogpunt van Amerika's eigen strategische doelstellingen en morele idealen, en hen die zo'n koppeling afwijzen.

Voor de Amerikaanse Israël-lobby, zo merkt Tony Smith op in zijn studie Foreign Attachments: The Power of Ethnic Groups in the Making of American Foreign Policy , betekent een opstelling als ‘een vriend van Israël' of ‘pro-Israël' blijkbaar iets heel eenvoudigs: ‘dat Israël op eigen houtje kan besluiten wat de voorwaarden zijn voor relaties met zijn Arabische buren en dat de VS daarmee in moeten stemmen, wat die voorwaarden ook mogen zijn.' De Israël-lobby is een van de vele Amerikaanse pressiegroepen. Het is een los samenhangend netwerk van individuen en organisaties met als belangrijkste exponenten het Israel Public Affairs Committee (AIPAC) – door de Detroit Jewish News beschreven als ‘een waar trainingskamp voor stafleden op Capitol Hill' – en de Conference of Presidents of Major American Jewish Organisations.

De Israël-lobby is niet synoniem met de veel diversere Joods-Amerikaanse gemeenschap. Veel Joods-Amerikanen hebben moeite met het beleid van de Israëlische regering en sommige voeren er actief campagne tegen, terwijl sommige niet-joodse Amerikanen – de meeste van hen christelijk-rechts – een significante rol spelen in de lobby. Zelfs pro- Israël groepen verschillen van mening over het Israëlische beleid. Volgens Matthew Dorf in de Jewish Telegraphic Agency : ‘De Zionist Organisation of America lobbyt in het Congres om het vredesproces te vertragen. Ze krijgen vooral steun van Republikeinen. Tegelijkertijd proberen het Israel Policy Forum en Americans for Peace Now dat proces juist te bevorderen. Zij vinden het meeste gehoor bij Democraten.'

MOEILIJK UIT TE LEGGEN

De Israël-lobby is eensgezind, niet over wat Israël doet maar wel over Amerikaans beleid ten opzichte van Israël. Hoe gevarieerd verder ook, alle onderdelen van de pro-Israël-coalitie steunen twee zaken.
De eerste is de gigantische financiële hulp voor Israël. Zoals Stephen M. Walt schrijft in International Security (Winter 2001/02), ‘In 1967 waren de defensieuitgaven van Israël minder dan de helft van de totale uitgaven tezamen van Egypte, Irak, Jordanië en Syrië; nu zijn de defensie-uitgaven van Israël dertig procent hoger dan de gecombineerde uitgaven van deze vier Arabische landen.' Israël ontvangt meer Amerikaanse hulp dan welk andere land dan ook: drie miljard dollar per jaar, waarvan tweederde in de vorm militaire subsidies.

Naast deze hulp eist de Israël-lobby onvoorwaardelijke Amerikaanse diplomatieke bescherming van Israël binnen de Verenigde Naties en andere fora.

Tot op zekere hoogte is daar aanleiding toe; de VS hadden gelijk dat ze de rituele ‘Zionisme-is-racisme'- retoriek van een conctie van kleptocratieën en politiestaten verwierpen. De VS deden er echter verkeerd aan om herhaaldelijk de pogingen te blokkeren van hun belangrijkste democratische bondgenoten om de Israëlische repressie en de kolonisering van de bezette gebieden te veroordelen.

Het is moeilijk om een direct oorzakelijk verband aan te wijzen tussen de macht van de lobby en Amerikaanse stellingnames. Maar in het Midden-Oosten valt het moeilijk uit te leggen waarom Amerika geen druk heeft uitgeoefend op Israël om een finale land-for-peace -oplossing te accepteren – vooral sinds de Oslo-verdragen van 1993 – zonder de invloed van de Israël-lobby te beschouwen. De invloed van de lobby is gemakkelijker vast te stellen als je kijkt naar de manier waarop Amerikaanse stellingnames op meer specifieke onderdelen van het conflict zijn gewijzigd. Zo werden de Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden tijdens de regering Carter als ‘illegaal' beschouwd. Onder Reagan werden ze een ‘obstakel' voor vrede en nu zijn ze enkel een ‘complicerende factor'. Hetzelfde geldt voor Oost-Jeruzalem: eerst werd het door de Verenigde Staten beschouwd als een deel van de bezette gebieden, de laatste tijd is de status ervan heel wat tweeslachtiger geworden.

GEEN TRADITIONELE STEMMACHINE

Dat een deel van de Amerikaanse burgers bezorgd is over het lot van hun eigen etnische groep of eigen geloof in andere landen, is niets nieuws. De Iers- Amerikaanse, Cubaans-Amerikaanse en Grieks- Amerikaanse lobbies hebben aanwijsbare invloed gehad op de Amerikaanse buitenlandse politiek. En algemeen wordt het paaien van kiezers met Oost- Europese familieleden doorslaggevend geacht bij president Clintons besluit in 1996 om de NAVO uit te breiden. Niettemin is de Israël-lobby anders qua strategie en qua samenstelling dan andere historische Amerikaanse etnische lobbies.

De meest etnische lobbies – de Duitse en de Ierse waren in het verleden het meest invloedrijk – baseerden hun invloed op aantallen stemmen, niet op geld. (De meeste immigrantengroepen waren in eerste instantie relatief arm en verloren hun etnische identiteit naarmate ze welvarender werden.) De invloed van deze lobbies was meestal beperkt tot de steden en de staten waarin bepaalde etnische groepen waren geconcentreerd – Ieren in Boston, Duitsers in Milwaukee, Cubanen in Miami.

De opkomende Hispanic lobby is vergelijkbaar in zijn geografische beperking. De kleine Joods-Amerikaanse bevolkingsgroep (ongeveer twee procent) heeft een hoge concentratie in New York, Los Angeles, Miami en een paar andere regio's.

De Israël-lobby is echter geen traditionele etnische stemmachine; het is primair een etnische donatiemachine. Als enige van de etno-politieke machines in de VS heeft de Israël lobby de technieken overgenomen van nationale lobbies die gebaseerd zijn op economische belangen (zowel die van de ondernemers als van de vakbonden) of sociale onderwerpen (de National Rifle Association, pro- en anti-abortusgroepen). De lobby gebruikt nationale donaties, vaak gestuurd via lokale organisaties als Tennesseans for Better Goverment en de Walters Construction Management Political Committee of Colorado om Congresleden in gebieden waar weinig joodse kiezers wonen te beïnvloeden.

Stephen Steinlight beschrijft in een essay voor het Centre for Immigration Studies hoe de Israël-lobby donaties gebruikt om gekozen vertegenwoordigers te beïnvloeden: ‘Totdat er een herziening is van de campagnefinanciering … zal de rijkdom van de joodse gemeenschap significante voordelen geven.

We zullen leden van het Congres paaien en gepaaid worden. Die macht wordt uitgeoefend binnen het politieke systeem op alle niveaus door middel van soft money en vooral het verschaffen van out-ofstate – fondsen aan kandidaten die zich pro-Israël opstellen.' Steinlight voegt daaraan toe: ‘Nog een hele generatie zal de joodse gemeenschap kunnen verdelen en heersen, en selectieve coalities die onze agenda ondersteunen aan kunnen gaan.' De macht van de Israël-lobby wordt niet alleen uitgeoefend met campagnebijdragen, maar ook door invloed op overheidsbenoemingen. Tot voor kort verschilden de Democraten en de Republikeinen in hun houding tegenover de lobby, maar nu worden beide partijen er significant door beïnvloed.

DUIZEND LOBBYISTEN

Traditioneel zijn de Joods-Amerikanen deel van de Democratische coalitie en ze zijn de enig overgebleven etnische blanke groep die overweldigend Democratisch stemt. In de periode tussen president Eisenhower en Bush de Oudere deelden de meeste Republikeinen de houding die, mogelijk apocrief, werd toegeschreven aan een voormalig Republikeins minister van Buitenlandse Zaken: ‘ Fuck the Jews . Die stemmen toch nooit op ons.' Onder invloed van big business en de olie-industrie lieten Republikeinen meestal hun oren hangen naar de Arabieren (dat wil zeggen, de Arabische leiders).

Hoewel Nixon, een antisemiet in zijn persoonlijke houding, in 1973 Israëls hachje redde, schoffeerde Eisenhower in 1957 de Joods-Amerikaanse gemeenschap door de overname van Egypte's Suezkanaal door Israël, Groot Brittannië en Frankrijk in de kiem te smoren. George Bush joeg tijdens de Golf Oorlog de Israël-lobby tegen zich in het harnas door Israël over te halen niet te reageren op Irakese raketaanvallen, door Saddam niet ten val te brengen en door Amerika's Arabische bondgenoten te beloven Israël onder druk te zetten over de Palestijnen. Bush was ook de laatste president die de lobby in het openbaar bekritiseerde toen hij klaagde dat ‘er vandaag duizend lobbyisten [zijn] op de Hill die het Congres lobbyen voor leninggaranties voor Israël en ik de eenzame arme ziel [ben]die hier naar het Congres komt om te vragen de beraadslagingen daarover 120 dagen op te schorten.'

De Democraten buitten deze situatie uit. In een toespraak tot de AIPAC in mei 2000, vertelde presidentskandidaat Al Gore: ‘Ik herinner me dat ik me verzette tegen de buitenlandse politiek adviseurs van Bush die het beledigende concept van linkage wilden promoten, om leningsgaranties te gebruiken om Israël te laten doen wat wij wensten. Ik stond aan uw kant en samen hebben we hen verslagen.' In 1997 werd Fran Katz, de onderdirecteur voor politieke zaken van de AIPAC financieel directeur van het Democratic National Committee. Het jaar daarvoor was de voormalig voorzitter van AIPAC, Steve Grossman, al nationaal voorzitter geworden van de Democratische Partij. Hij meldde aan de pers: ‘Mijn toewijding aan het versterken van de relaties tussen Amerika en Israël is onwrikbaar.'

Clinton benoemde Martin Indyk, een veteraan van een met AIPAC verbonden pro-Israël denktank, als ambassadeur in Israël, slechts een paar jaar nadat deze Oostenrijkse staatsburger zijn Amerikaanse burgerschap had verworven. Het is waar dat Clinton (en Indyk) de Palestijnse zaak serieus namen en dat de Amerikaanse regering Israël onder druk zette door verder te gaan dan de Israëli's wensten bijvoorbeeld bij de mislukte Barak-Arafat onderhandelingen. Maar het feit dat zoveel van de belangrijkste Amerikaanse regeringsofficials bij deze mislukte onderhandelingen banden hadden met de Israël-lobby, roept vragen op over de capaciteiten van de VS om op te treden als een eerlijke arbiter.

SCHANDELIJKE GRATIE

Daar komt bij dat de Israël-lobby het grootste misbruik van presidentiële gratieverlening in de Amerikaanse geschiedenis aanmoedigde: Clintons gratie voor Mark Rich, een gevluchte miljardair op de Most Wanted list van de FBI. Rich had zijn Amerikaanse staatsburgerschap opgegeven om zijn belastingschulden niet te hoeven betalen. Een Who's Who van het Israëlische en het Joods-Amerikaanse establishment lobbyde met succes. Onder hen premier Ehud Barak, het voormalig hoofd van de Mossad en het hoofd van de Amerikaanse Anti- Defamation League (deze mensen probeerden ook gratie te krijgen voor Jonathan Pollard, een wegens spionage voor Israël veroordeelde Amerikaan).

In een artikel in de New York Times in februari 2001, claimde Clinton dat hij het had gedaan voor Israël: ‘Veel huidige en voormalige regeringsfunctionarissen van beide grote politieke partijen en leiders van de joodse gemeenschappen in Amerika en Europa vroegen om een pardon voor Rich vanwege diens bijdragen aan charitatieve doelen in Israël, aan de pogingen van de Mossad om Joden uit vijandig gezinde landen te redden en aan onderwijsen gezondheids-programma's om het vredesproces in Gaza en op de West Bank te steunen.' De meest Joods-Amerikanen staan vijandig tegenover George W. Bush, verontrust door diens alliantie met christelijk rechts. Toch staat Bush de Jongere in de praktijk meer onder invloed van de Israël-lobby dan van de olielobby. Het ministerie van Buitenlandse Zaken onder Colin Powell, die voorstander is van een onafhankelijke Palestijnse staat, heeft in hoog tempo invloed verloren aan het ministerie van Defensie, waar een kader van pro- Israël haviken onder leiding van onderminister Paul Wolfowitz het initiatief heeft gegrepen.

NEO-CONSERVATIEVE HAVIKEN Richard Perle, voorzitter van Bush' quasi-officiële Defence Policy Board, schreef in 1996 een paper samen met Douglas J. Feith voor toenmalig Likud minister-president Binyamin Netanyahu onder de titel: A Clean Break: A New Strategy for Securing the Realm . Hierin adviseerden zij Netanyahu om een ‘clean break' te forceren in het vredesproces. Feith is nu een van de belangrijkste functionarissen in het Pentagon: assistent-onderminister voor beleid. Hij stelde in National Interest dat het Volkerenbondmandaat aan de joden onherroepbare rechten gaf op de West Bank. In 1997 in A Strategy for Israël riep Feith Israël op om ‘de gebieden onder controle van de Palestijnse Autoriteit' opnieuw te bezetten, ook al zou ‘de prijs in bloed' hoog zijn. In oktober 1997 kregen Feith en zijn vader prijzen toegekend van de rechtse Zionist Organisation of America, die de geëerde personen beschreef als ‘de bekende Joodse filantropen en pro-Israël activisten'.

Radicaal Zionistisch rechts, waartoe Perle en Feith behoren, is een kleine groep met significante invloed in Republikeinse beleidskringen. Dat is een recent fenomeen, tetug te traceren naar de late jaren zeventig toen veel ex-Democratische joodse intellectuelen de brede Reagan-coalitie opzochten. Terwijl veel van deze ‘neo-conservatieve' haviken oreren over kruistochten voor democratie is hun primaire zorg de macht en de reputatie van Israël.

William Kristol, hoofdredacteur van de Weekly Standard legde aan de Jeruzalem Post de reden uit voor de retoriek over globale democratie: ‘Ik heb altijd gemeend dat het voor Israël het beste was als de VS breed geëngageerd was en sterk in algemene zin, en dat de toewijding aan Israël dan vanzelf volgt uit een algemeen buitenlands beleid.' Het liberalisme en Democratisch activisme van de meest joods-Amerikanen dwingt Zionistisch rechts om zijn steun onder de bevolking niet te zoeken in de joodse gemeenschap zelf maar bij het protestants evangelisch rechts van Pat Robertson en anderen – die vaak het Christelijk Zionisme delen van de vroege Britse verdedigers van Israël.

Toen ik in 1995 de antisemitische bronnen van Pat Robertsons theorieën over een twee eeuwen oude Judeo-Vrijmetselaars-samenzwering aan de kaak stelde in The New York Review of Books , veegde Norman Podhoretz, de hoofdredacteur van Commentary , mij de mantel uit. Podhoretz gaf toe dat Robertsons stellingen over joodse samenzweringen antisemitisch waren maar dat, gezien Robertsons steun voor Israël, deze verontschuldigd was volgens de oude rabbijnse regel van batel b'shishim .

Net als andere lobbies wier macht is gebaseerd op campagnegeld en benoemingen, heeft de Israël-lobby voornamelijk invloed op gekozen functionarissen en hun staf. De lobby heeft minder invloed op carrièreambtenaren in het leger, inlichtingendiensten en de buitenlandse dienst. In het beste geval kan de lobby proberen mensen in diskrediet te brengen als ze niet meewerken, bijvoorbeeld door de leden van de buitenlandse dienst als ‘Arabisten' te betitelen. Militairen worden vaak aangevallen in pro-Israël tijdschriften wier schrijvers (meestal leunstoelgeneraals die nooit in het leger hebben gediend) klagen over de vermeende slapheid van Amerikaanse soldaten, die niet bereid zijn staten die een bijzondere dreiging vormen voor Israël, zoals Irak en Iran, ‘te verwijderen'. De inlichtingendiensten worden beschuldigd van antisemitisme vanwege hun principiële oppositie tegen een pardon voor Jonathan Pollard, de Israëlisch spion bij de marineinlichtingendienst die door sommige Joods-Amerikanen wordt vereerd als een soort martelaar.

OPINIE WORDT PROPAGANDA

Invloed op de media is het derde sterke punt van de Israël-lobby. Het probleem is niet dat joden in de media het dagelijks nieuws censureren; er zijn gepassioneerde Zionistische uitgevers zoals Mort Zuckerman ( US News , The Atlantic ) en Martin Peretz ( The New Republic ), maar die zijn zo fanatiek dat ze weinig geloofwaardigheid hebben. De verslaggevers van de New York Times , de Washington Post , de Wall Street Journal en de televisienetwerken zijn redelijk evenwichtig in hun verslaggeving over het Midden-Oosten. Het probleem is dat het Arabisch-Israëlische conflict wordt gepresenteerd zonder enige historische of politieke context. De meeste Amerikanen weten bijvoorbeeld niet dat de Palestijnse staat die Barak aanbood, bestond uit verscheidene Bantoestans, doorkruist met Israëlische wegen voorzien van militaire controlepunten. De meest Amerikanen hebben enkel gehoord van een genereus aanbod dat Arafat om onbegrijpelijke redenen verwierp. Het is ook gebruikelijk in de pers om de Palestijnen als agressors te portretteren: ‘In reactie op Palestijns geweld, vuurde Israël raketten af op Gaza.' Nooit staat er: ‘In reactie op de dertig jaar durende bezetting van Israël van de West Bank en Gaza, vochten Palestijnse strijders met het Israëlische leger.' Niettemin proberen veel journalisten die vanuit het Midden-Oosten opereren, zowel joods als nietjoods, objectief te zijn. Het probleem zijn niet de nieuwsverhalen maar de opiniepagina's en opinietijdschriften.

Die zouden juist context moeten bieden, maar daar domineert propaganda voor Israël. Verscheidene columnisten en televisiejournalisten zijn apologisten zijn voor rechts-Israël, zoals William Safire, Cal Thomas, George Will en Charles Krauthammer. Anderen, zoals Anthony Lewis, Flora Lewis en Thomas Friedman bekritiseren de rechtse regeringen van Israël wel eens, maar meer dan milde kritiek op Israël is taboe in de mainstream media. Dat geldt niet voor anti-Arabisch racisme.

BELEGERDE MENTALITEIT

Een van de meest treurige gevolgen van Israëls kolonialisme is het morele verruwing van elementen van de Joods-Amerikaanse gemeenschap. Ik groeide op met bewondering voor de joodse burgerrechtenactivisten die een soms heroïsche rol speelden in het ontmantelen van segregatie in de Verenigde Staten. Maar tegenwoordig hoor ik vaak joodse kennissen praten over Arabieren en Palestijnen in het algemeen, in termen die net zo racistisch zijn als die zuiderlingen vroeger gebruikten. ‘Israël zou de Palestijnen in 1967 aan Jordanië hebben moeten geven', zei een joodse hoofdredacteur onlangs tegen me, op dezelfde toon die een oudere zuiderling ooit tegen me gebruikte toen hij zei: ‘We hadden ze allemaal in Afrika moeten laten.'

Assimilatie en gemengde huwelijken veroorzaken zorg bij Joods-Amerikanen die de joodse onderscheidenheid willen behouden door middel van conservatieve joodse religieuze gebruiken, ideologisch Zionisme of beide. Veel van hen hebben secularisme opgegeven voor een toegewijd gelovig bestaan, zoals Joseph Lieberman, Al Gore's kandidaat voor het vice-presidentschap . De ironie wil dat veel neo-traditionele joden nu een bittere vijandschap uitstralen tegen hetzelfde seculiere denken en het pluralisme waarvan antisemieten altijd zeiden dat het geëmancipeerde joden zo kenmerkte. ‘De meeste Joods-Amerikanen hebben twee geloven, Judaïsme en Amerikanisme, en je kunt net zo min twee geloven hebben als twee harten of twee hoofden', schreef Adam Garfinkle, hoofdredacteur van de National Interest , in het tijdschrift Conservative Judaism .

Er is een parallel tussen de opkomst van joods fundamentalisme in de VS en Israël en de opkomst van fundamentalisme in de moslimwereld. In beide gevallen geloven reactionairen dat hun tradities worden vernietigd door seculiere westerse waarden. In beide gevallen is het tegengif tegen ‘corrumperende westerse waarden' een pre-modernistische religieuze wetgeving: joodse wetten of de sharia.

GESCHIFTE VARIANT

De afwezigheid van een robuust debat over Israël in het politieke midden heeft tot gevolg dat de meest luidruchtige critici van Israëls beleid en de Joods- Amerikaanse lobby zijn te vinden bij uiterst links en uiterst rechts. Critici ter linkerzijde, zoals Edward Said en Noam Chomsky, worden buiten linkse academische kringen niet serieus genomen vanwege hun rituele veroordeling van Amerikaanse beleid overal ter wereld. Ter rechterzijde is er altijd een coterie van schrijvers geweest, zoals Pat Buchanan, die hun veroordelingen van Israël en de Israël-lobby vermengen met getier tegen seculiere humanisten, homoseksuelen, feministen, derdewereldhorden en andere veronderstelde vijanden van een blank christelijk Amerika. De geschifte variant hiervan wordt vertegenwoordigd door de militia-beweging waaruit Timothy McVeigh voortkwam. Zij noemen de federale regering ZOG: de Zionist- Occupied Government. Dit soort demonologie is ook te vinden bij zwarte nationalisten, zoals Louis Farrakhan van de Nation of Islam.

Het is nauwelijks overdreven te stellen dat als uiterst rechts Israël voornamelijk haat omdat ze joden haten, uiterst links Israël haat omdat het Amerika haat. Met critici als Chomsky, Buchanan en Farrakhan kost het de Israël-lobby weinig moeite de meeste Amerikanen ervan te overtuigen dat critici van Israël alleen in radicale kringen zijn te vinden. Israël heeft het ook bijzonder getroffen met zijn Palestijnse vijanden. Yasser Arafat is geen Ghandi of Mandela, Palestijnse zelfmoordenaars zijn in hun tactiek niet te onderscheiden van Al Qaeda fanatici, en beelden van Palestijnen die op 11 september in de straten dansten, stuitten Amerikanen die anders sympathiek hadden gestaan tegenover Palestijnse onafhankelijkheid tegen de borst.

Niettemin ligt de invloed van de Israël-lobby onder vuur van groepen die variëren van de steeds luider klinkende Arabisch-Amerikaanse lobby en zwarte Democraten (wier sympathie naar de Palestijnen uitgaat), tot carrièremilitairen en diplomaten en het Republikeinse zaken-establishment, vooral olie-industriëlen die meer geïnteresseerd zijn in de Perzische Golf dan in de West Bank. Op de lange termijn zal de relatieve afname van de Joods-Amerikaanse bevolking de macht van de lobby doen afnemen. Maar op dit moment zijn leden van het Congres niet bereid om een single-issue lobbygroep voor het hoofd te stoten die de macht heeft hun tegenstanders in de verkiezing te ondersteunen.

Veel journalisten en beleidsexperts zeggen in privékring dat ze bang zijn op een zwarte lijst te komen van hoofdredacteuren en uitgevers die fanatieke Israël-supporters zijn. Topbanen in het Nationale Veiligheidsapparaat van de VS gaan routinematig naar mensen met nauwe persoonlijke en professionele banden met Israël en zijn Amerikaanse lobby. En soldaten en diplomaten worden vaak zwartgemaakt in fluistercampagnes als ze de doelstellingen van de regering van Israël bedreigen. Hoe kon het Amerikaanse beleid onder deze omstandigheden niet bevooroordeeld zijn ten gunste van Israël?

GECOMPROMITTEERD BELEID

Het soort van goed geïnformeerde, centristische kritiek op Israël dat te horen valt in Groot Brittannië en de rest van Europa, een kritiek die Israëls recht op bestaan en op zelfverdediging erkent, maar de wrede bezetting van Palestijns gebied en discriminatie tegen Arabische Israëli's bekritiseert, is in de VS minder zichtbaar. We hebben behoefte aan een verantwoorde kritiek op de Amerikaanse Israël-lobby die, anders dan uiterst links, de contouren van de Amerikaanse strategie accepteert en die, anders dan uiterst rechts, niet is gemotiveerd door stemmingmakerij tegen Joods-Amerikanen of de staat Israël.

In het verleden kon de Israël-lobby claimen dat het gesteunde land werd bedreigd met vernietiging door zijn buren. Dat is niet langer het geval. Sterker, de meeste Amerikanen zouden Israëls bestaansrecht en het recht zich te verdedigen ook steunen zonder de Israël-lobby. Maar als die lobby er niet geweest was, dan zouden Amerikaanse afgevaardigden de hulp aan Israël zeker verbonden hebben aan de voorwaarde dat Israël zich terugtrekt uit de bezette gebieden. Het is de onvoorwaardelijkheid van de Amerikaanse steun aan Israël die het Amerikaanse Midden-Oostenbeleid compromitteert.

In de komende jaren moeten wij ons politieke systeem hervormen en bevrijden van corrumperende invloed, niet alleen van bedrijven en vakbonden, maar ook van etnische lobbies – alle etnische lobbies.

Naarmate het percentage recente immigranten blijft groeien, groeit het gevaar dat onze buitenlandse politiek wordt uitbesteed aan deze of gene etnische diaspora, aangemoedigd door het succes van de Israël-lobby. Overheidsbeleid kan niet voorkomen dat etnische kiezersblokken een voorkeur hebben in de buitenlandse politiek, hoewel assimilatie dat kan verminderen. Etnische donatiemachines daarentegen kunnen we verwijderen door middel van regulering van politieke donaties.

Hervormingen van de campagnefinanciering in de VS die een eind maken aan donaties van buiten de staat of van buiten het district, of die privé-financiering vervangen door overheidsfinanciering, op hun merites, een goede zaak. Nog afgezien van allerlei andere voordelen, zouden dit soort hervormingen alle nationale pressiegroepen aan banden leggen die afhankelijk zijn van donaties in plaats van debat, zonder op onterechte manier één bepaald belang eruit te pikken, zoals de Israël-lobby.

Naast hervorming van de campagnefinanciering dienen de VS het aantal benoemde posities in de nationale veiligheidsbureaucratie aan banden te leggen. Het limiteren van het aantal in-and-outers in de nationale veiligheidselite zou de mogelijkheden beperken voor mensen die banden hebben met etnische lobbies en economische belangen om het Amerikaanse buitenlandse beleid van binnenuit te beïnvloeden. Totdat Amerikanen deze corruptie van ons democratische proces hebben beëindigd zullen onze bondgenoten in Europa, Azië en het Midden- Oosten ons Midden-Oostenbeleid met wantrouwen blijven bezien.

De waarheid over Amerika's Israël-lobby is deze: hij is niet almachtig, maar hij is nog steeds veel machtiger dan goed is voor de VS en hun bondgenoten in het Midden-Oosten en elders.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het Engelse maandblad Prospect, te bereiken op www.prospect-magazine.co.uk