Amerika is verslaafd aan genotmiddelen

Dit artikel werd geschreven voor de opioid crisis, die ondertussen al minstens een miljoen Amerikanen het leven heeft gekost en vele miljoenen dagelijks teistert.

X Klopt helemaal

   Zit wel wat in, maar…

   Onzin

Gebruik van stimulerende, geestverruimende of verdovende middelen heeft diepe en historische wortels in de Amerikaanse samenleving. Een van de allereerste wetten die het Amerikaanse Congres aannam, was een belasting op geïmporteerde rum uit Jamaica. De bedoeling was niet om drankgebruik aan banden te leggen maar juist om de consumptie van binnenlandse Amerikaanse whisky te bevorderen. In Amerika werd altijd al stevig gedronken: bij het ontbijt stond de whisky al op tafel.

In 1830 was de jaarlijkse persoonlijke consumptie van gedistilleerd opgelopen tot zo’n vijf gallons, meer dan twaalf liter en vijfmaal zoveel als wat Amerikanen tegenwoordig naar binnen werken. Geen wonder dat de anti-alcohol-beweging (temperance genoemd) aan kracht won. Die wist de consumptie binnen tien jaar terug te dringen tot twee gallon per persoon per jaar. Nog steeds een respectabele plas, in ieder geval zoveel dat het Charles Dickens opviel toen hij door Amerika reisde. Hij schreef erover in zijn American Notes.

Het bleef niet bij alcohol. Een van de eerste schrijvers over Amerika, St. John de Crèvecoeur, merkte in zijn Letters of an American Farmer (1782) op dat de vrouwen van Nantucket ‘de Aziatische gewoonte hadden aangenomen om iedere ochtend een dosis opium tot zich te nemen’. De opiumimport groeide tussen 1840 en 1870 zevenmaal zo sterk als de bevolking. In de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw doken er in de pers voortdurend verhalen op over misbruik van opiaten en narcotica voor medicinaal en recreatief gebruik.

De waarheid is dat Amerikanen altijd al verzot zijn geweest op hun genotmiddelen. Van de morfine tijdens de Burgeroorlog tot de cocaïne aan het einde van de negentiende eeuw en weer opnieuw honderd jaar later, tot de crackexplosie eind twintigste eeuw: er was altijd een stevig aantal Amerikanen genotzoekers. De link met misdaad is meestal vrij sterk, dat gold al voor alcohol, maar zeker voor illegaal verklaarde drugs.

De drooglegging was een van die waanzinnige pogingen tot social engineering, tot het vormen van de samenleving naar een ideaalbeeld. Van 1920 tot 1933 was alle productie en verkoop van alcohol in Amerika verboden. Het resultaat was een uitgebreid circuit van illegale verkoop, een bloeiend caféleven van semi-ondergrondse speak easies en een enorme groei van de georganiseerde misdaad. Volgens sommigen leidt de houding van de Amerikanen tegenover drugs tot dezelfde resultaten: veel druggebruik en daarom veel illegaliteit. In elk geval heeft de met veel bombarie afgekondigde War on Drugs geen enkele van de beoogde doelstellingen bereikt.

Nogal krampachtig

Toen ik ging studeren in Amerika, keek ik mijn ogen uit over de manier waarop in New York met softdrugs werd omgegaan. Geen studentenfeestje was compleet zonder een expeditie naar 96th Street in New York, waar de handelaars rondhingen die marihuana verkochten. Er werd nogal krampachtig mee omgegaan, heel anders dan ik in Groningen gewend was. In the Big Apple was het allemaal verboden en dus heel spannend.

Vreemd genoeg bleken mijn medestudenten veel meer ervaring met veel meer verschillende drugs te hebben dan ik ooit had gedacht. Uppers, downers, paddestoelen, mextaline, iedereen had alles wel geprobeerd, meestal op college. Volgens een nationaal onderzoek was tussen 1975 en 1994 het gebruik van marihuana onder middelbare scholieren wijd verbreid. Het percentage twelfth graders (vijftien à zestienjarigen) dat zei wel eens een illegale substantie te hebben gebruikt was gedaald van een hoogtepunt van 66 procent in 1981 (een piek die klopt met mijn eigen observaties) tot 41 procent in 1992 maar is daarna weer gestegen tot 50 procent in 1994.

Later in de jaren tachtig werd cocaïne trendy en haalde menige yup in het weekend een paar witte neuzen. Ook de burgemeester van Washington kon in de nachtclub gesignaleerd worden, dansend op zijn meest recente high. Zijn stad leed toen al onder de arme-mensenvariant van de cocaïne, de crack. Het schijnt nu verminderd te zijn, maar crack was de pest van de Amerikaanse hoofdstad in de tijd dat ik er woonde. De bijbehorende misdaad was een plaag.

Alcohol blijft een probleem. Ook dat merkte ik als student. Om de een of andere reden drinken nogal wat Amerikanen met het enkele doel om dronken te worden. Dronkenschap is geen neveneffect van gezellig doorzakken, nee, het is de hoofddoelstelling. Aangezien Amerikaans bier nogal weinig alcohol bevat, moeten er gigantische hoeveelheden Budweiser verzwolgen worden (vaak per pitcher besteld, een schenkkan van twee liter). Vrijwel alle staten hebben geregeld dat aan studenten onder de 21 mogen geen alcoholhoudende dranken geserveerd of verkocht mogen worden, maar dat levert in de praktijk van het studentenhuis geen problemen op.

Zo verkeert drinken al te vaak in zuipen. Een pilsje op de zondagmiddag loopt vaak uit op heel veel pilsjes tot ver in de zondagavond. Ik heb daar nooit goed aan kunnen wennen. Zelfs mensen die beter moesten weten, dronken naar mijn gevoel onmatig veel, ook ruim na hun studententijd. Het zit ook helemaal ingebakken in de Amerikaanse samenleving, alle kruistochten tegen koning alcohol ten spijt. Het kan geen toeval zijn dat zowel Ronald Reagan als Bill Clinton hadden te maken met een te veel drinkende (stief)vader en dat frat boy, een bewoner van de fraternity houses waarvan in de film Animal House een karikatuur werd geschetst, George W. Bush zijn slechte drinkgewoontes alleen met hulp van de Here kon beëindigen.