Scheffer en Amerika: half werk.

In Het land van Aankomst maakt Paul Scheffer veel werk van het vergelijken van onze ervaring met die in de Verenigde Staten. Terecht, het zou vreemd zijn als we niets konden opsteken van tweehonderd jaar immigratiegeschiedenis. Helaas mist Scheffer de kans om echte lessen te trekken.

Scheffer laat er geen gras over groeien: al in het eerste hoofdstuk stelt hij dat de ervaringen in Amerika niet zoveel anders zijn dan die bij ons. Hij verwijst naar de zes stappen van integratie die 1925 door de socioloog Robert Ezra Park werden opgesteld. Die stappen, van contact tot assimilatie, gelden nog steeds en dat maakt integratie tamelijk voorspelbaar. We weten wat ons te wachten staat.

Wel noteert Scheffer meteen al drie redenen van verschil tussen ‘de oude en de nieuwe immigratie’, oftewel, waarom het in Nederland anders zou zijn: de islam, de verzorgingsstaat en de frequente bezoeken aan het thuisland van de moderne migranten. Maar juist de Amerikaanse ervaringen maken duidelijk dat die verschillen helemaal niet zo groot zijn.

Natuurlijk is ‘de islam’ een nieuw element maar Amerika heeft wel degelijk een confrontatie met een ander, als vijandig ervaren geloof achter de rug. Vanaf ongeveer 1840 kwamen miljoenen katholieke Ieren naar de Verenigde Staten, dat natuurlijk van huis uit een intens protestantse samenleving was. Dat is de grondslag van de Amerikaanse manier van leven, van het politieke systeem en zelfs van de grondwet. Allicht dat de komst van katholieken opschudding veroorzaakte. In het land van individualisme, scheiding van kerk en staat, vrije keuze van predikanten, dook ineens een geloof op dat autoritair was, streng geleid door priesters die natuurlijk agenten van Rome waren; een geloof dat de vrijheid van individuen aan banden legde. Bovendien wilden ze hun eigen katholieke scholen, lazen ze, oh horror, niet de St. James vertaling van de bijbel en gebruikten ze hun grote aantallen om politieke invloed uit te oefenen. De reactie tegen die immigranten vertaalde zich in een anti-katholieke beweging met een populistische boodschap die Geert Wilders onmiddellijk zou herkennen en die kortstondig veel steun verwierf. De discussies die toen gevoerd werden, inclusief brute cartoons, waren niet zoveel anders dan nu.

Natuurlijk, er is nu de radicale islam maar net zo min als Scheffer zou ik alle moslims over die kam scheren. Katholieken gooiden geen bommen maar ze waren veel institutioneler en veel succesvoller dan onze immigranten in het opzetten van hun eigen netwerk en een vorm van feitelijke segregatie. Probeer je te verplaatsen naar 1850 en die katholieken zagen er een stuk dreigender uit.

De verzorgingsstaat dan. Zeker is dat een groot verschil en terecht merkt Scheffer op dat zestig procent van oudere immigranten in Nederland werkloos is of in de WAO zit. Helemaal waar. Dat redt ze van de diepe en mensonterende armoede die de immigranten in de VS maar al te vaak ten deel viel (en valt, als we de barrio’s bekijken). Niets in Nederland valt te vergelijken met wat we zien in het schokkende fotoboek van Jacob Riis, How the other Half Lives, dat dateert uit 1890.

Je kunt daarom oprecht ambigu zijn over onze verzorgingsstaat. Enerzijds nemen onze voorzieningen impulsen weg tot zelfverbetering. De Amerikaanse samenleving is harder en dwingt meer tot zelfwerkzaamheid. Anderzijds is het leven van onze immigranten en hun gezinnen stukken beter dan dat van hun Amerikaanse lotgenoten. Ons onderwijs is beter, de gezondheidszorg vollediger en we bieden wat vaker een helpende hand. Mede daarom loopt er een behoorlijk aantal leden van de tweede generatie Turkse, Marokkaanse en andere streepjes-Nederlanders rond op Nederlandse universiteiten. Ze stapten in één generatie van analfabetische ouders naar het academisch onderwijs en vrouwen gebruiken die mogelijkheden om zich los te maken van een verstikkende omgeving – de NRC publiceerde er de afgelopen weken spannende verhalen over. Kortom, de verzorgingsstaat zou ik eerder als een netto plus beschouwen al onderken ik meteen dat het gebrek aan uitdaging in de Nederlandse samenleving fnuikend kan zijn, zowel voor nieuwe als voor oude Nederlanders trouwens.

Tenslotte het argument van de nabijheid van het thuisland. Het gemakkelijke heen en weer reizen, het internet en de schoteltelevisies zouden integratie verhinderen. Ik denk eigenlijk dat het tegendeel geldt. En Scheffer weet het eigenlijk ook niet, want hij begint zijn boek met de Nederlandse Marokkanen die hij in Marokko tegenkomt en die tegelijk trots en vervreemd zijn. Marokko is gemakkelijk te bereiken, maar de nabijheid doet dus niets af aan hun cultuurspagaat. Je zou zeggen dat nabijheid niets uitmaakt of misschien zelfs leidt tot sneller afstand nemen. Er is geen idealisering. Maar dat concludeert hij niet. Ik vrees dat Scheffer hier schatplichtig is aan Samuel Huntington die in zijn Who Are We? dit nabijheidsargument gebruikt om Amerikanen op te juinen tegen Mexicaanse immigranten.

Maar het is ook feitelijk niet juist: alle studies tonen dat er wel degelijk intensief contact was tussen bijvoorbeeld China en de Chinese arbeiders in Californië en zeker tussen de Italiaanse gastarbeiders in Amerika en het diepe zuiden van Italië. Zoals John Bodnar schreef in een klassiek studie: Italianen onderhielden nauwe banden met de gemeenschappen waar ze vandaan kwamen. Ze zagen zichzelf niet als blijvertjes in de VS. Jaarlijks ging dan ook 45 procent van de nieuwkomers terug. Italianen kochten geen land Amerika: ‘Dit (Italië) is het enige echte land’, legde een boer uit Consenza uit. ‘We kunnen een tijdje ergens anders leven. Maar we kunnen alleen hier land kopen’. Natuurlijk bleven ze uiteindelijk in Amerika. Ook tussen Nederlanders en hun geëmigreerde dorpsgenoten was een intensieve briefwisseling.

Verderop in het boek wijdt Scheffer een apart hoofdstuk aan de Verenigde Staten en ondanks zijn belezenheid stelt hij daar teleur. Net als andere schrijvers stelt hij vast dat het geen hoera verhaal is maar dat de receptie en de opname van grote aantallen nieuwkomers in golven ging. Bijna altijd leidde het tot weerstand, tot een anti-immigratiebeweging. So far, so good. Des te meer is het jammer dat Scheffer zijn beschouwingen beperkt tot de Ieren en de Duitsers en dat hij de Russische Joden en vooral de Italianen, die tussen 1890 en 1924 kwamen, goeddeels negeert. Misschien is dat de reden dat Scheffer concludeert dat de katholieke Ieren die na 1840 kwamen, kunnen worden vergeleken met onze Marokkanen. Daar keek ik van op. Ieren kwamen omdat ze thuis van de honger doodgingen. Ze kwamen met hun gezin om nooit meer terug te gaan. Ze hadden moeite banen te vinden. Ze dronken en leefden extreem ongezond. Zoals Scheffer ook opmerkt: de gemiddelde overlevingstijd van een mannelijke immigrant was zestien jaar (ik heb tien jaar in mijn hoofd zitten – maar in elk geval was het een ongezond bestaan).

Ik vind het vreemd en jammer dat Scheffer een wél passende vergelijking mist. De opkomende sociologie, onder aanvoering van dezelfde Park die hij eerder citeerde, heeft in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw veel studie gemaakt van de tweede en derde generatie Italianen. Als je boeken leest zoals de Street Corner Society van William Whyte, over de sociale structuur van een Italiaanse slum in Boston, dan lees je over Amsterdam. Dat geldt ook voor een klassieker van Herbert Gans, The Urban Villagers, over de plattelandslui die in een grote stad terecht komen – door Scheffer niet genoemd. Evenmin meldt hij Humbert Nelli’s studies van de Italianen in Chicago, die onder meer lieten zien dat Italianen bij elkaar kropen in etnische wijken om de vijandige wereld vanuit een veilig bolwerk tegemoet te kunnen treden.

En helaas mist hij ook het mooiste boek over tweede generatie problematiek, Italian or American? The Second Generation in Conflict van Irvin Child, uit 1943. Child beschreef zijn langjarig onderzoek in New Haven, dat een enorm Italiaans cluster kende. Ziehier de herkenning. Deze Italianen kwamen uit een achtergebleven mediterrane cultuur van armoede en analfabetisme. Ze kwamen als gastarbeiders op wurgcontracten met het idee weer terug te zullen gaan – en ze deden dat ook, om vervolgens weer snel om te draaien. Ze waren tamelijk anti-kerk en werden pas weer keurig katholiek toen ze gezinnen stichtten (en de vrouwen hen ertoe dwongen), ze hadden een mediterrane cultuur van macho gedrag en huisgebonden vrouwen. Italiaans was de voertaal.

Child maakt een typologie van de tweede generatie. Hij ziet daar drie vormen van reactie op de cultuurspagaat optreden: rebel , in group en apathic. Rebellen zetten zich af tegen hun Italiaanse cultuur en kiezen voor Amerika. Ze passen hun leven daaraan aan en accepteren de consequenties (soms verwerping door hun gemeenschap). Mensen die voor een in group-reactie kozen, accepteerden hun culturele bagage maar werkten keihard aan het opnemen van de Italianen in de Amerikaanse samenleving. Een hinkelstrategie die aan beide kanten aanpassing vereiste: je kon je niet kosteloos vervreemden van je eigen groep. Tenslotte was er de apathische reactie van mensen die gewoon hun ding deden en noch aan de ene kant noch aan de andere een symbolische verbondenheid uitdroegen. Het zal niet verrassen dat dit de grootste groep was.

Marokkaanse scholieren ettertjes? De Newyorkse openbare scholen hadden heel nadrukkelijk een ‘Italiaans probeem’. Er waren taalproblemen, ouders én kinderen hadden minachting voor de onderwijzers, ze zagen de scholen als instituten die hun kinderen van hun eigen cultuur vervreemdden. Nathan Glazer concludeerde: ‘Gedurende twee lange generaties, zowel voor immigranten als voor de tweede generatie, hield de last van de Zuid-Italiaanse cultuur de Italiaans-Amerikanen tegen om effectief gebruik te maken van het openbare onderwijs systeem in New York.’ Deze ervaringen maken dat de sociologische analyses van de tweede en derde generatie Italianen zich laten lezen als een verhaal van Slotervaart en het Mercator plein. Jammer dat Scheffer hier een kans mist om onze problemen in een herkenbaar historisch perspectief te plaatsen.

Het is jammer dat Scheffer niet de conclusie heeft getrokken die logisch voortvloeit uit zijn studie van de Amerikaanse ervaring: deze processen hebben hun eigen dynamiek, die is tamelijk voorspelbaar en kan maar moeilijk beïnvloed worden. Politici die in vier jaar de problemen oplossen weten niet waar ze het over hebben. Geduld en de natuurlijke processen hun gang laten gaan, met hier en daar een zetje of duwtje, werkt het allerbest.

Amerika is een natie van immigranten en met alle ups en downs bepaalt dat een breed gedeelde houding dat een streepjescultuur vanzelfsprekend is. Jazeker, Californië is de multiculturele samenleving in de dagelijkse praktijk. Niets om je zorgen over te maken. Maar vooral houden Amerikanen van succesverhalen en hoe ernstig de downs ook mogen zijn, voor de meeste immigranten is hun ervaring vooral up.

Belangrijker is daarom misschien de algemene kritiek op Het land van Aankomst en eigenlijk de hele discussie sinds Scheffer met zijn drama-artikel de eerste steen in het water gooide: het overdreven problematiseren. Als het geen drama is, geen ramp, dan wordt het niet gelezen en bestaat het niet.

Misschien was die steen in het water ooit nuttig maar nu ligt Scheffers studie als een baksteen op de maag. Nog steeds ligt er een mooi boek te wachten over integratie in Nederland. Een boek waarin meer staat over wat er allemaal goed gaat, wat min of meer volgens voorspelbare trajecten loopt en wat, jazeker, soms aanzienlijk beter of sneller gaat dan we hadden mogen verwachten. Jammer dat Het land van Aankomst dat boek niet is.

(schuingedrukt niet geplaatst door de NRC – ik kan er alleen maar naar raden waarom.)

Frans Verhagen is publicist. In 2006 verscheen The American Way. Wat Nederland kan leren van het meest succesvolle immigratieland (Nieuw Amsterdam Uitgevers).