Embers of War

Embers of War: The Fall of an Empire and the Making of America’s Vietnam. Door Fredrik Logevall. Random House; 864 pag ISBN 978-0-375-50442-6

Door Frans Verhagen

De oorlog in Vietnam blijft fascineren, al was het maar vanwege de vraag hoe de Verenigde Staten in een dergelijk moeras verzeild kon raken. In zijn Embers of War geeft Fredrik Logevall het antwoord en laat hij ook meteen zien waarom we nu precies dezelfde vragen stellen over de oorlogen in Irak en Afghanistan. Logevalls boek gaat over de lange aanloop naar Amerika’s directe betrokkenheid in Vietnam, maar ook over de mechanismen die een land onontkoombaar een oorlog in zuigen. Al mag Vietnam ver achter ons liggen, die mechanismen werken nog iedere dag.

De standaardversie van de Tweede Vietnamese Oorlog (na die van Frankrijk) begint met de duizenden Amerikaanse adviseurs onder president Kennedy. Onder president Johnson liep dat op tot 500.000 soldaten aan de grond. Het echte verhaal is dat Amerika vrijwel onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog bepalend was voor wat een halve eeuw van ellende zou worden voor Vietnam en haar bevolking.

Logevall gaat in eerste instantie nog verder terug en schetst een mooi beeld van de ontwikkeling van Ho Chi Minh, een francofiele nationalist. Dat beeld begint bij Woodrow Wilson, bij de vredesonderhandelingen in Versailles en de Amerikaanse belofte dat de koloniale tijd voorbij is en landen zelf kunnen beschikken over hun lot. Ho Chi Minh trekt zijn beste pak aan om Wilson over te halen zijn land te helpen het Franse koloniale bewind kwijt te raken. Hij wordt niet ontvangen.

Het ware treurspel begint na de Tweede Wereldoorlog. President Roosevelt vindt het helemaal niet nodig dat het verslagen en verarmde Frankrijk zijn kolonies weer onder de duim krijgt. Dat verandert als Roosevelt in april 1945 overlijdt want Harry Truman legt de prioriteit bij het overeind houden van Frankrijk als trouwe Europese bondgenoot en wil wel helpen in Zuid Oost Azië. Ho Chi Minh de nationalist, opnieuw beschaamd in zijn vertrouwen in de VS, wordt dan Ho Chi Minh de communist. Allicht dat hij steun zoekt bij de Sovjet Unie en na 1949 bij China, de enige mogelijkheid om vrijheid te verwerven. Daardoor worden Vietnam en de omringende landen, Cambodja en Laos, echter deel van de koude oorlog.

Door incompetentie, gebrek aan inzicht en gebrek aan middelen verliezen de Fransen vrij snel hun grip op Vietnam. Een poging om Ho Chi Minh en zijn sluwe generaal Giap te verlokken zich stuk te lopen op een gefortificeerde stelling loopt mis in Dien Bien Phu als de Fransen een daverende nederlaag lijden. Amerikaanse hulp kan de Fransen niet redden. De Amerikaanse militairen spelen zelfs met de gedachte om kernwapens in te zetten. In hoeverre de regering Eisenhower daarin heeft meegedacht is een vraag die Logevall niet kan beantwoorden maar met alles wat we weten over de Cuba crisis in 1962 zou het vreemd zijn als de militairen zich hier terughoudender hadden getoond.

Wat vooral van de pagina’s springt in dit fascinerende en uitstekend geschreven boek is hoe dicht Amerika in 1953 en 1954 bij een militaire interventie was. Niet staatsmanschap weerhoudt president Eisenhower maar onwilligheid om zo snel na Korea opnieuw Amerikaanse troepen het veld in te sturen. Retorisch is de president dan al gevallen voor de inktzwarte scenario’s van Foster Dulles, zijn fantasieloze minister van Buitenlandse Zaken hem schetst. In elk toespraak doemen nu de domino’s op en daarmee een lange geschiedenis van steun aan dictatoriale regimes om de ‘communistische expansiedrift’ in te tomen en de ‘vrijheid’ te redden. Ze geloven werkelijk dat de Sovjet Unie en China opmarcheren.

Om aan de eisen van het Congres te voldoen, moet Amerika voor een interventie steun krijgen van Groot Brittannië. De Britten weten wel beter en Logevall geeft veel krediet aan minister van Buitenlandse Zaken Anthony Eden. Eden heeft een geweldige hekel aan Dulles en diens oorlogszuchtige onderknuppels en laat dat voortdurend blijken. Hij weerstaat de grote druk van de Amerikanen (zoals zo vaak duiken München en appeasement weer op). Dien Bien Phu verandert deze fase van de oorlog, waarna Eden tot ieders verrassing erin slaagt om de Akkoorden van Genève tot stand te brengen, waarin verkiezingen in 1956 een eindoplossing zouden brengen voor een verenigd Vietnam.

De Amerikanen weigeren zich daaraan te committeren. Ze hebben inmiddels hun zetbaas gevonden in de Zuid Vietnamese premier Diem, een sluwe overlever die geleidelijk aan steeds autoritairder wordt. Ze zetten alle kaarten op Diem (die in 1963 vermoord zal worden) en maken de verkiezingen onmogelijk die ongetwijfeld door Ho Chi Minh en zijn nationalisten/communisten zouden zijn gewonnen. Dieper en dieper zuigt Diem de Amerikanen het land in, hij weet de dominosentimenten van Eisenhower en Dulles feilloos te bespelen.

Behalve mooie portretten van Ho, de Franse generaals, het koloniale Vietnam en Graham Greene bij diens voorbereidingen voor The Quiet American, biedt Embers of War een groot aantal lessen die gelden voor alle tijden. Lessen over tunnelvisie, over obsessies, over presidenten die havikachtige standpunten innemen wegens binnenlandse politiek en er dan aan vast zitten, over kortzichtige militairen, over arrogantie, over de weigering om te leren van voorgangers, in dit geval de Fransen die met afgrijzen zien hoe de Amerikanen alles overdoen wat zij al fout hadden gedaan, alleen nu met de vaste overtuiging dat het goed is simpelweg omdat zij geen kolonisten zijn en niet decadent zoals de Fransen.

Een bijzondere rol is weggelegd voor John F. Kennedy die als Congreslid in 1951 Saigon bezoekt en een verfrissende scepsis aan de dag legt over de kansen dat Frankrijk zijn koloniale regime overeind kan houden. Kennedy maakt zich ook zorgen over de mate waarin de Amerikanen steeds meer met de kolonisten worden vereenzelvigd. Hij zegt er verstandige dingen over maar als om te bewijzen hoe het proces van onafwendbaarheid werkt, houdt hij vanaf 1955 zijn mond: hij wil vice-president worden. Nog later, als hij president is, negeert Kennedy zijn eigen kritische vragen en gaat hij mee in het opbouwen van het enorme arsenaal aan adviseurs. Logevall maakt duidelijk dat de gedachte dat Kennedy na zijn herverkiezingen in 1964 op de een of andere manier dat allemaal omgekeerd zou hebben, weinig steun vindt in de werkelijkheid. Integendeel, hij zou door dezelfde mechanismen meegezogen zijn als Lyndon Johnson.

Vietnam blijft fascineren omdat het een zo totaal vermijdbare oorlog is geweest en, zeker achteraf, hij zo totaal nutteloos was, alle revisionisme ten spijt. Logevall betoogt dat dit niet enkel een gemakkelijke visie achteraf is – het werd ook toen al zo gezien maar weggeschoffeld. De lezer realiseert zich keer op keer hoe uitzonderlijk slecht grote landen zijn in het trekken van lessen uit het verleden, waarbij het zelfingenomen arrogante gevoel van morele superioriteit de Verenigde Staten uitzonderlijk hardleers maakt. Er is geen reden te denken dat deze processen in de toekomst anders zullen werken. Vietnam en Irak hebben meer gemeen dan je zou denken en wie de retoriek hoort over Iran ziet de vonken opflikkeren van nieuwe nutteloze oorlogen.