Bezetting van het Ruhrgebied, 11 januari 1923

Het Ruhrgebied, hartland van industrieel Duitsland, was goed voor zo’n tachtig procent van de Duitse kolen en cokes. Je vond er 65 procent van de staalfabrieken en walserijen. De regio had een dicht netwerk van spoorwegen en was hoog geindustrialiseerd. Hier werd de economische rijkdom van Duitsland geproduceerd. Door dit gebied te controleren konden de geallieerden Duitslands goed gedrag afdwingen. Maar andere zagen de controle van het gebied als een doel op zich. Grof geformuleerd: als Frankrijk de kolenmijnen van de Ruhr kon beheersen en controleren, kon het de staalindustrie van Europa domineren. Dat zou Duitsland zwak houden en herbewapening voorkomen.

Réparations 2] L'occupation de la Ruhr

In juli 1920 was al vastgelegd dat dit Ruhrgebied legitiem doelwit was als Duitsland zich niet aan beloofde, of liever, afgedwongen leveranties zou houden. Die eerste dreiging werd niet uitgevoerd omdat Duitsland aan de eisen voldeed. In de loop van 1921 werden de relaties tussen de geallieerden en Duitsland echter geïrriteerder, met beschuldigingen dat Duitsland niet van plan was zich aan verdragseisen te houden.

In maart 1921 had Frankrijk, boos over gebrekkige betaling, maar vast drie steden in het Rijnland bezet: Duisberg, Ruhrort en Düsseldorf. Deze crisis maar niet de bezetting eindigde voorlopig toen Duitsland in mei 1921 het London Schedule of Payments accepteerde. Daarbij werd de volledige aansprakelijkheid van de Entente landen vastgesteld op 132.000 miljard goudmarken. Dat leek erger dan het was. Een flink deel van het bedrag was opgesplitst in drie soorten staatsobligaties waarvan de C-soort vooral illusoir waren. De directe verplichtingen van Duitsland waren in 1921 minder 50.000 goudmarken (ruwweg de som die Keynes had bepleit). Duitsland moest jaarlijkse betalingen doen van 2.000 miljoen goudmarken, gekoppeld met 26 procent van de waarde van Duitslands jaarlijkse export.

Zoals we zagen waren de herstelbetalingen, en vooral de daaraan gekoppelde schuldbepaling, artikel 123, een serieus probleem geworden en niet alleen voor Duitsland. Ze legden, zoals de econoom John Maynard Keynes al had betoogd, een hypotheek op het herstel van de Duitse economie. Iedereen had er belang bij dat die economie en de erbij behorende exportmarkt zich herstelde. De Fransen en de Engelsen

Ook aan deze beperktere verplichtingen voldeed Duitsland niet. Op 14 december 1921 vroeg de Duitse regering voor de opschorting van bepaalde betalingen die volgens het Schedule of Payments in 1922 verplicht waren. Op 21 maart 1922 stemde de Reparation Commission in met een korting van ongeveer een derde. Op 14 juli vroegen de Duitsers verdere verlaging voor 1922, maar ook voor 1923 en 1924. De geallieerden reageerden hierop door de Belgen over te halen Duitse staatsobligaties te accepteren in plaats van cash. Dit betekende feitelijk een moratorium tot 15 januari 1923.

Eind 1922 bepaalde de commissie de achterstand die Duitsland had. De Duitse regering, sinds november geleid door de partijloze zakenman Wilhelm Cuno, had gevraagd om een moratorium van twee jaar op de herstelbetalingen. Dat verzoek was op een conferentie van regeringshoofden in Parijs afgewezen. Duitsland had op een aantal terreinen een achterstand opgelopen. Dat gold voor betalingen in hout: het was 200.000 meter telegraafpalen verschuldigd en had maar 65.000 meter geleverd. Er was een achterstand in kolenleveranties.

Geen vreselijke getallen maar voor de Fransen en de Belgen was het voldoende reden om op 11 januari het Ruhrgebied te bezetten. Daarmee was al gedreigd op de Conferentie in Londen die in augustus 1922 geprobeerd had een oplossing te vinden. Maar sinds december leek de bezetting onvermijdelijk, het was een van de redenen waarom de Amerikanen hun ook al aangekondigde terugtrekking uit het Rijnland op 10 januari afronden. Op 20 december had minister Hughes van Buitenlandse Zaken in New Haven, Connecticut, opgeroepen tot een international commissie van experts om de herstelbetalingen te bekijken. Voor de rest deed Amerika er het zwijgen toe, met de terugtrekking zijn ontstemming aangevend.

Binnen vijf dagen waren de steden Essen, Bochum en Dortmund bezet, in de loop van de maand en in februari ging het leger verder. Het was een aanzienlijke uitbreiding van de bezetting van het Rijnland, op beide oevers van de Rijn, die al sinds het einde van de oorlog werd uitgevoerd. Er werd een formele grens opgezet tussen het Ruhrgebied en de rest van Duitsland.

De Franse minister-president Poincaré was nogal enthousiast in het in gebreke stellen van Duitsland. Gustav Stresemann, en niet alleen hij, verdacht de Fransen ervan dat ze zoveel mogelijk gebied wilden inpikken, met name de grondstoffen en de zware industrie in het Rijnland en Ruhrgebied zodat die regio’s afgescheiden bleven van de rest van Duitsland. Het was te verwachten dat Stresemann die verdenkingen koesterde, maar het was ook duidelijk dat het de Fransen ging om veiligheid, om de zekerheid dat Duitsland nooit meer Frankrijk zou kunnen aanvallen.

Voor de Duitsers was het probleem dat ze de Fransen niets konden bieden dat hen tevreden zou stellen. Alles was al op tafel gekomen: de herstelbetalingen waren al het maximale dat Duitsland kon opbrengen, er was al samenwerking tussen de mijnbouwindustrieën van beide landen en er was een internationale garantie van de Rijn-grens.

Het Duitse verzet begon al ruim voor de bezetting. Een van de signalen was dat het kolensyndicaat zich op 10 januari uit Essen terugtrok en zijn hoofdkantoor naar Hamburg verhuisde. Zodra de gezetting begon, sloten fabrieken en mijnen hun deuren. Spoorwegen en telegraaf stopten te werken. Overal liepen de Fransen en de Belgen tegen passief verzet aan. Ze riepen een staat van beleg uit.Er was een aantal arrestaties van Duitsers voor het niet volgen orders, duizenden mensen waren gedwongen het gebied te verlaten. De Duitse kranten stonden vol verhalen over ‘wreedheden’ en het droeve lot van de verdrevenen.

De Franse gedachte dat ze de mijnen en de fabrieken onder hun toezicht aan de gang konden houden, bleek een illusie. Toen ze bij wijze van alternatief de al aanwezige kolen en cokesvoorraden wilden weghalen, ging dat niet omdat de spoorwegen niet werkten. Die werden daarna overgenomen door de zogenoemde Franco-Belgian Régie, maar het duurde maanden voordat ze het in de vingers hadden.

De Duitse bevolking bleef relatief kalm toen de troepen hun entree maakten in het Ruhrgebied. Maar Duitsland mocht verdeeld zijn over van alles en nog wat en soms op de rand van een burgeroorlog te lijken, de bezetting verenigde de burgers in hun woede. In elk geval voorlopig. Het nationaal eenheidsfront dat werd gevormd had weinig kans om heel lang mee te gaan.

Op 13 januari riep de regering-Cuno de bevolking op tot passief verzet tegen de bezetting, 14 januari werd tot een dag van nationale rouw verklaard. Arbeiders en ambtenaren staakten, hen was bevolen geen bevelen op te volgen van de bezetters. Feitelijk werd de industrie platgelegd. De toch al wankele economie van het land kraakte, de inflatie die al sinds de op krediet gevoerde oorlog was opgelopen, steeg nu in hoog tempo. Arbeiders waren werkloos, spaarders zagen hun spaargeld verdampen.

Cuno’s oproep had meer succes dan de regering had verwacht – of misschien zelfs had gewenst. Maar vanuit Berlijn werd het passieve verzet voor de lange termijn georganiseerd. Tegen het einde van februari was het spoorwegverkeer platgelegd, de industriele activiteit flink teruggeschroefd. De regering besloot de niet-werkenden een uitkering te geven, de belangrijkste reden waardoor de inflatie de pan uit rees.

De Fransen waren verrast. Dat gold ook voor de Belgen, die hadden gehoopt op een snelle actie. Ze begonnen te vrezen dat ze in langdurige affaire terecht waren gekomen waarin heel andere belangen dan die van hen op het spel stonden. Minister-president Poincaré had geen doordacht plan voor de bezetting. Door het Duitse verzet was hij gedwongen meer extreme maatregelen te nemen dan voorzien.

Het maakte allesbehalve een eenheid van Duitsland, integendeel, het scherpte verdeeldheid en sociale en economische spanningen aan. De regering kwam terecht in een scenario van crisis management. Passief verzet werd een doel op zichzelf, terwijl de regering wanhopig probeerde de munt te stabiliseren om dat verzet te kunnen continueren. Dat faalde toen midden april de mark opeens ineenstortte.

De weken daarna werden gekenmerkt door werkweigering, sabotage en nachtelijke overvallen. Het leek wel burgeroorlog in het Ruhrgebied. Het rigide optreden van de Franse troepen maakten het alleen maar erger. Op 21 januari waren de Fransen met een arrestatie en uitwijsbeleid begonnen om de tegenstand te breken. Een dag voordat Frankrijk over het gebied een verzwaarde bezettingsbeleid legde, sprak op 28 januari de herstelbetalingscommissie een moratorium uit over alle leveringen voor herstel.

Was het passieve verzet dat de regering Cuno steunde spontaan of niet? In elk geval was er geen planning of bevoorrading voor deze situatie voorzien. Volgens de historicus Michael Burleigh leidde het passief verzet ertoe dat de Franse autoriteiten dwarsliggers uitwezen of gevangen namen. Om precies te zijn, ongeveer 46.200 ambtenaren, spoorwegarbeiders en politiemensen waren direct betrokken, met honderdduizend familieleden.

Terwijl de spanningen toenamen, bezocht in het midden van februari Rijkspresident Ebert de steden Karlsruhe en Mannheim om ook daar passieve tegenstand tegen Frankrijk aan te kondigen. Passieve tegenstand werd al snel actief, aangevoerd door de bevolking, politieke partijen en rechtsradicale groeperingen. Volgens Koch hield de NSDAP zich op afstand, ze had de ontmanteling van de nieuwe democratische structuren op het oog en vond die belangrijker (?)

Het aantal schermutselingen steeg snel en liep uit op bloedige confrontaties. Een interventie bij de Krupp fabrieken in Essen leidde op 31 maart tot de dood van dertien mensen en enige tientallen gewonden. Een ‘Schreckensherrschaft’, riepen de Duitsers die een slachtofferrol aannamen om steun van andere landen te krijgen. De Fransen klaagde natuurlijk over sabotage en aanvallen door burgers.

Er was inderdaad sprake van sabotage, vooral van de spoorwegen en de communicatienetwerken. Een ervan trof een trein vol Belgische soldaten op verlof toen die in de nacht van 29 op 30 juni het station van Hochfeld wilde veralten. Het kostte twaalf doden en tientallen gewonden. Als revanche werden gijzelaars genomen en collectieve boetes opgelegd. Er werd ruw opgetreden, met agressieve huiszoekingen en identiteitscontroles en executies op staande voert. Het gedrag, kortom, van een bezettende macht. Pas tegen de zomer was er sprake van enige rust. In het Ruhrgebied, niet in Duitsland.

De gevolgen waren catastrofaal. De regering gebruikte deficit spending om arbeiders die waren ontslagen. Het stoppen van leveranties van grondstoffen uit het Ruhrgebied leidde tot golven van teruggelopen productie en ontslagen. Werkloosheid liep op van 2 tot 23 procent, belastinginkomsten liepen terug en vielen uiteindelijk weg. Inflatie rees de pan uit.

Kershaw

Het passieve verzet was populair maar extreem rechtse groepen wilden verder gaan. Sommige vrijkorps kwamen weer bij elkaar, met de clandestiene steun van de Reichswehr. Het leger steunde ook daden van sabotage.

Voor Hitler was ook de bezetting bewijs dat de vijand binnen de Duitse samenleving huisde. Zijn kreet ‘Weg met de November criminelen’ bestreek het hele spectrum. Marxisme, democratie, parlementarisme, internationalisme en natuurlijk de joden, het werd allemaal op een hoop gegooid. Zij waren de schuld van de Duitse kwetsbaarheid die pijnlijk aan de dag kwam bij de bezetting van het Ruhrgebied. Een bijeenkomst van de NSDAP die in München zou plaatsvinden van 27 tot 29 januari verleidde de regering van Beieren tot het afkondigen van een noodtoestand in de stad. Ze waren bang voor een putsch, waarvan ze bij geruchte hadden vernomen.

Hitler ging gewoon door, onder bescherming van de Reichswehr, en hield een van zijn toespraken op 28 januari voor 6.000 geüniformeerde stormtroepers. De slapte van de regering leverde een propaganda triomf op voor Hitler. Door zijn contacten kreeg Röhm van Lossow, Kahr en politiechef Nortz toestemming om door te gaan met twaalf massabijeenkomsten, die hij allemaal op dezelfde avond toesprak.

Kershaw: die bijeenkomsten waren gepland, net als ‘de theatrale voorstelling van de toewijding van de SA’ op het Marsfield, een groot paradeterrein dicht bij het centrum van München, waar op hij op 28 januari 6000 stromtroepers toesprak. Röhm had onderkend, zegt Kershaw, dat als Hitlers eerste reactie van kont tegen de krip was volgehouden, de overheid zijn poot stijf gehouden zou hebben. Dat zou een nederlaag voor Hitler geweest zijn, nu was het een triomf.

Tijdens de bijeenkomsten oogde Hitler zelfverzekerd en zeker van succes. Zijn supporters vraten het. De hele rally was ontworpen als een soort van rituele toewijding aan de ‘leider van de Duitse vrijheidsbeweging’. De leiderschapscultus, bedoeld om de partij aan zich te onderwerpen, kreeg nu meer vlucht. Volgens een krantenverslag werd Hitlers ontvangen ‘als een redde’ toen hij de Festsaal van het Hofbräuhaus binnenkwam tijdens een van zijn 12 toespraken op 27 januari. De Löwenbräukeller waar hij later die avond sprak, opzettelijk te laat, kende een koortsachtige sfeer. Hij kreeg een heldenontvangst. Vergezeld van een lijfwacht kwam hij binnen met schuin omhoog gestoken arm, waarschijnlijk geleend van de fascisten van Mussolini. Volgens de historicus Karl Alexander von Müller was deze Hitler totaal anders dan de private persoon die hij kende.

Stresemann boek

Voor Stresemann was het behoud van Duitse eenheid de belangrijkste drijfveer.

De bezetting was koren op de molen van extreem rechts dat onmiddellijk een tandje bijzette in activisme. Hitler en zijn paramilitaire SA (Strumabteilung) en hun bondgenoten onder Beierse monarchisten, de DNVP, officieren van de Reichswehr en een aantal van de industriëlen in het Ruhrgebied zagen een mogelijkheid om de republiek omver te werpen en het land voor te bereiden op een oorlog met Frankrijk. Stresemann noemde hen de ‘de rechtse politici van de catastrophe’ die een rampzalige uitkomst prefereerden boven een compromis en die onderhandelingen beschouwden als verraad. Volgens Stresemann waren deze mensen minstens zo gevaarlijk als de communisten.

Stresemann zag juist een kans om de republiek nieuwe legitimiteit te geven. De arbeiders in het Ruhrgebied waren cruciaal voor verzet en zouden op deze manier nationalisme en democratie kunnen combineren om de republiek te steunen.

In juni liep de inflatie uit de hand vanwege de kosten van het passieve verzet in het Ruhrgebied.

Frankrijk en Duitsland hadden meer economische verbanden dan ze ieder wilden toegeven. Daarom hoopte Stresemann dat Frankrijk kon worden overgehaald om de reparatiebetalingen te verminderen omdat het uiteindelijk de medewerking van de Duitse industrie nodig had om die mogelijk te maken. Maar hij vermoedde dat Frans beleid meer werd gedreven door zorgen over lange termijn veiligheid dan door economische belangen.

Stresemann dacht dat Poincaré weigerde over betalingen te onderhandelen omdat hij het gebied wilde, in Stresemanns woorden: ‘Frankrijk wil niet het Rijngoud, Frankrijk wil de Rijn’. Het aftroggelen van het Rijnland was een oorlogsdoelstelling die de Fransen niet hadden kunnen realiseren door Britse en Amerikaanse tegenstand maar zo alsnog probeerden te bewerken. In ruil voor herstelbetalingen zou Frankrijk waarschijnlijk graag het Rijnland voorgoed in bezit nemen, maar dat was voor geen enkele Duitser een optie.

Voor iedereen was eigenlijk wel duidelijk dat Frankrijk nooit in staat zou zijn om de tien miljoen Duitsers die in het Ruhrgebied woonden te onderwerpen. Bovendien waren de kosten voor de Fransen ook aanzienlijk, zowel financieel als in diplomatiek isolement. Poincaré van zijn kant hoopte door de kolen uit het gebied te verkrijgen te kunnen winnen. Aan Duitse kant was in deze maanden ook zorg over de mogelijkheid dat Polen in het oosten zou aanvallen. Dat alles kwam tezamen in de angst dat Duitsland uiteen zou kunnen vallen.

Passief verzet was zo ongeveer het enige dat de Duitsers konden doen, maar iedereen wist dat de Duitse economie niet lang kon overleven zonder wat Stresemann ‘zijn hart’ noemde, het kolenveld in het Ruhrgebied dat nu van de rest van het land was afgesneden. Hulp van de Britten en de Amerikanen, afgezien van morele steun, was niet te verwachten.

De Fransen hadden hun eigen problemen. De bevolking van het Ruhrgebied was vijandig gezind en de bezetting kosten hun handenvol geld. Lastig voor de Fransen maar klein bier vergeleken met de Duitse problemen. De financiële situatie van de Duitse overheid in augustus was rampzalig. De uitgaven waren zestien maal hoger dan de inkomsten, wat vooral werd veroorzaakt door het passief verzet in het Ruhrgebied, dat naar schatting 40 miljoen goudmarken per dag kostte. Het directe gevolg was de exploderende inflatie.

Stresemann hoopte tijd te winnen. Hij dacht dat het internationale klimaat zich tegen Frankrijk had gekeerd. Op 11 augustus had de Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Curzon de bezetting van het Ruhrgebied illegaal genoemd, potentieel desastreus en gedoemd te mislukken. Stresemann probeerde met de geallieerden tezamen te onderhandelen in plaats van met Frankrijk alleen. Hij hoopte garanties te kunnen bieden om het Ruhrgebied terug te krijgen. Maar de binnenlandse situatie bood nauwelijks ruimte om enige belofte te doen.

Maar Poincaré op zijn beurt zag dat het passieve verzet niet lang meer kon duren. Hij had geen reden om het Ruhrgebied op te geven in ruil voor garanties waarover hij geen controle had. Zijn standpunt bleef dat er geen onderhandelingen mogelijk waren tot het passieve verzet was opgegeven en dat het Ruhrgebied pas zou worden verlaten als de herstelbetalingen daadwerkelijk werden betaald.

Stresemann dacht nog steeds dat Poincaré’s echte plan was om zo lang in het Ruhrgebied te blijven dat het geleidelijk aan van het Duitse Rijk kon worden losgekoppeld. Eind augustus had Stresemann geen andere keuze meer dan te onderhandelen met Frankrijk. Op 19 september ontmoette Stanley Baldwin Poincaré en verklaarden beiden volledig in overeenstemming te zijn. Nu was er geen andere keuze dan het passieve verzet op te geven. Op 26 september werd dat aangekondigd. Het was vernederend voor Stresemann, het equivalent van een onvoorwaardelijke overgave.

Voor Hitler was dit niet per se voordelig. De Duitsers waren verontwaardigd en boos maar schaarden zich ook achter de regering in Berlijn die de Fransen de voet dwars had gezet wat de betalingen betreft. Hitler had meer baat bij een aanval op de regering, volgens hem verraders, dan op Frankrijk.

Het directe gevolg was een verdere val van de mark naar 18.000 per dollar. In juli zou het 160.000 mark kosten om een dollar aan te schaffen. In augustus een miljoen.

In the end, despite a semblance of harmony and solidarity with the French forces on the ground, the occupation only increased Belgium’s distrust of France’s appetency. While France’s Rhenish ambitions were placed on the back burner in the summer of 1919, they were revived in the spring. They materialized over the summer via projects that aimed, for example, to give the region its own currency and an autonomous railroad network. Belgium distrusted these initiatives which underscored the French desire to sustainably establish itself in the region,[33] although the failure of the separatist uprising that broke out in October put an end to such French aspirations.

Bij de Franse troepen zat ook een flink contingent soldaten uit Noord-Afrika. Hun aanwezigheid werd door de Duitsers niet alleen ervaren als een bedreiging voor hun vrouwen maar ook als een vernedering, een soort omgekeerd kolonialisme. Deze ‘zwarte schande’ werd publicitair uitgespeeld, waardoor de Fransen uiteindelijk die troepen terugtrokken.