Politieke partijen

Amerikaanse politieke partijen lijken in geen enkel opzicht op die in Europa. In de grondwet komen ze niet aan de orde. De eerste president, George Washington, die in 1789 aantrad, was zo onthutst dat binnen zijn regering politieke tegenstellingen opborrelden, dat hij het na twee termijnen voor gezien hield. Washington, zijn minister van Financiën Alexander Hamilton en vicepresident John Adams werden Federalists genoemd, voorstanders van een sterke federale staat. Thomas Jefferson, die zich profileerde als oppositie, groepeerde zijn aanhang onder de naam Republican-Democrats.

Jefferson versloeg in 1800 president Adams, de eerste keer dat er echt sprake was van een oppositie. Zijn Republican-Democrats monopoliseerden de politiek tot 1828. Deze dominantie riep natuurlijk haar eigen tegenstand op, en in 1828 kwam Andrew Jackson aan de macht, een kleine-man-democraat met een populistisch trekje. Hij organiseerde zijn aanhang als de Democratische Partij, waarna zijn tegenstanders zichzelf de Whigs noemden. Deze Whigs maakten in 1854 plaats voor de Republikeinse Partij, waarvoor Abraham Lincoln de eerste president was.

Daarmee waren de twee partijen gevestigd die we nu nog kennen. In al die jaren was er maar één andere partij die serieus meedeed: de Socialistische Partij, die actief was van 1901 tot 1956. Hun presidentskandidaat Eugene Debs haalde in 1912 en 1920 meer dan 900.000 stemmen. De redenen dat derde partijen nooit doorbraken, hebben te maken met de Amerikaanse geschiedenis, maar vooral met het kiessysteem met zijn nadruk op ‘the winner takes all’, en, zeker in het begin van de Amerikaanse geschiedenis, met de getrapte verkiezingen waarbij bijvoorbeeld senatoren tot 1913 werden gekozen door staatscongressen, niet door de burgers.

De twee grote partijen zijn geen gesloten bolwerken met een coherente ideologie of een eenduidig belang, ze zijn coalities van vele belangen. Zoals de komiek Will Rogers het begin jaren dertig formuleerde: ‘Ik ben geen lid van enige georganiseerde politieke partij. Ik ben een Democraat.’ Tegenwoordig zou een Republikein dat gemakkelijk kunnen zeggen, nu zijn partij wordt verscheurd door strijd tussen pragmatici, conservatieven, extreem-conservatieven en Donald Trump.

Partijen zijn organisatorisch zwak. Programmatisch zijn ze nogal algemeen, wat betekent dat veel verschillende wereldbeelden zich kunnen vinden binnen één partij. Partijen zien zichzelf als een ‘big tent’, al maken sommige stellingnames het moeilijk om je bij de ene of de andere partij thuis te voelen. Omdat een afsplitsing zelden kans van slagen heeft, zijn politici meestal gedwongen in elk geval een beetje water bij de wijn te doen.

Een partijlabel geeft enige vorm van communicatie en coördinatie, nuttig en zelfs nodig in een gefragmenteerd systeem. De wetgevende macht is gescheiden van de uitvoerende macht, er is de federale staat naast de individuele staten. Partijen zijn goed voor de politieke stabiliteit omdat ze bewegingen van buiten de mainstream opnemen en invoegen. De opkomst van Donald Trump liep via de Republikeinen. Die werden gedwongen een agenda te onderkennen die ze anders genegeerd zouden hebben. Voor Bernie Sanders geldt hetzelfde: hij dwong de Democratische Partij om zijn programma aan te passen.

De twee grote partijen hebben geen betalende leden. Je kunt jezelf Democraat of Republikein verklaren, ook als de partij niets van je moet hebben. David Duke, een neonazi uit Louisiana, rekent zichzelf tot de Democraten, hoewel hij in 2016 Donald Trump omarmde. Geen van beide partijen wilden iets met hem te maken hebben (al begreep Trump niet met wie hij had te maken toen hij verklaarde blij te zijn met Duke’s steun). Bernie Sanders is als senator officieel onafhankelijk, maar hij vergadert en stemt met de Democraten. Het was een verrassing dat deze zelfverklaarde socialist zich in 2016 ineens als Democraat kandidaat stelde, maar zo kon Sanders meeliften op de Democratische organisatie. Donald Trump waaide alle kanten op voordat hij ervoor koos om als Republikein campagne te voeren. Vaak is het opportunisme: je hebt nou eenmaal een gevestigde partij nodig om organisatorisch aan de bak te komen.

Als kiezers willen meestemmen in de voorverkiezingen – waar de kandidaten van de partijen worden gekozen –, moeten ze zich opgeven als Democraat of Republikein. Soms mag je als onafhankelijk geregistreerde kiezer zelf beslissen bij welk van de twee je je stem uitbrengt. Het is geen verplichting en het heeft geen gevolgen voor je rechten als kiezer bij de echte verkiezingen. De opkomst bij voorverkiezingen is meestal laag, wat betekent dat meer fanatieke partijgangers, degenen die het belangrijk vinden om mee te praten, kunnen bepalen wie de kandidaat wordt, soms tot ergernis van de kiezers die dan in de echte verkiezingen moeten kiezen tussen twee extreme politici.

Zoals je zou verwachten in een land waar de staten een eigen politieke structuur hebben, zijn de Democraten en Republikeinen in elke staat als staatspartij georganiseerd, en ze hebben daar behoorlijk wat vrijheid om te doen wat ze op dat niveau belangrijk vinden. Op landelijk niveau organiseren het Democratic National Committee en het Republican National Committee de activiteiten. In een landelijke peiling van Gallup in mei 2017 werd mensen gevraagd hoe zij zichzelf zagen, en dat kwam uit op 29 procent Republikeinen, 28 procent Democraten en 40 procent onafhankelijk. In de praktijk betekent dit dat een behoorlijk groot deel van de Amerikanen niets geeft om partijen.

Sanders en Trump bewijzen hoezeer de afgelopen decennia partijtrouw, partijloyaliteit en zelfs het je identificeren met een partij zijn afgenomen. Dat is het gevolg van een meer wispelturig electoraat, dat gemakkelijker stemt voor een presidentskandidaat van de ene partij, en een senator of afgevaardigde van de andere partij. Partijtrouw is meer gebonden aan onderwerpen. Anti-abortusactivisten en evangelische christenen vinden het moeilijk om op een Democraat te stemmen, feministen, homo’s of zwarte kiezers moeten niet veel hebben van de Republikeinen. Er zit wel een ideologische component in de keuzes: Democraten staan over het geheel genomen positiever tegenover een activistische overheid met een verzorgingsstaat en herverdeling, Republikeinen zijn voor lage belastingen, haten de overheid en belijden vrijemarktdenken. Maar dit zijn meestal niet meer dan schetsmatige stellingnames, die als het zo uitkomt gemakkelijk worden losgelaten.

In de loop van de twintigste eeuw zijn de partijen ietwat van kleur verschoten. Tot 1965, dus tot de burgerrechtenwetgeving, stemden racistische zuiderlingen altijd Democratisch. Ze werden wel yellow dog Democrats genoemd, omdat ze zelfs op een gele hond zouden stemmen als dat een Democraat was. Toen de segregatie opgeheven was, hadden deze kiezers geen reden meer om te blijven stemmen op de Democraten, waar ze zich cultureel toch al niet thuis voelden. Vandaar dat deze kiezers in de jaren zestig naar de Republikeinen vertrokken. Tot die tijd gold voor beide partijen dat ze een brede spreiding kenden. President Franklin Roosevelt bouwde een coalitie van noordelijke progressieven en zuidelijke racisten, allemaal binnen de Democratische Partij. Richard Nixon wist in 1968 een hergroepering tot stand te brengen waarbij de Republikeinen sterker werden in het zuiden maar zwakker in oost en west. Sindsdien is de polarisatie sterk gegroeid.

Het grote verschil met vroeger is dat er geen bruggen meer zijn bínnen de partijen. Terwijl de partijen vroeger al brede coalities waren die in het midden overlapten, is tegenwoordig de meest conservatieve Democraat progressiever dan de meest progressieve Republikein. Onder die omstandigheden is het gemakkelijker om een scherpe scheidslijn te trekken tussen beide partijen. Door deze tweedeling kon president Obama geen enkele Republikeinse stem krijgen voor Obamacare of voor zijn deal met Iran. Regionaal is de scheiding der geesten bijna volledig: het Diepe Zuiden en in iets mindere mate het Midden-Westen zijn voornamelijk Republikeins, en de oost- en westkust voorspelbaar Democratisch.

Het is mogelijk dat we aan het einde van deze ontwikkeling zitten. Misschien krijgen de Democraten weer voet aan de grond in het zuiden, maar het is moeilijk je voor te stellen dat de huidige Republikeinse Partij veel kracht kan winnen in de kuststaten. Twee factoren kunnen tot grote veranderingen leiden, beide bedreigend voor de Republikeinen. De eerste factor is de demografie van het zuiden en zuidwesten, waar hispanics steeds meer kiezersmacht krijgen. Zo kan het sinds de jaren zestig onwrikbare Republikeinse Texas weer in het Democratische kamp komen. Hispanics zijn weliswaar sociaal conservatief, en als zodanig zouden ze zich bij de Republikeinen thuis kunnen voelen, maar het helpt niet als hun presidentskandidaat jouw groep afschildert als verkrachters en criminelen.

Een tweede reden zou een ideologische verschuiving kunnen zijn. Het lijkt erop dat het centrum van de Amerikaanse politiek, dat zich sinds de jaren zestig lange tijd naar rechts bewoog, nu weer wat meer naar links gaat. Opinies over homohuwelijk, wapenbeheersing, Obamacare en de mate waarin de overheid actief moet zijn, wijzen daarop. Naarmate Amerikanen de nadelige effecten van een anti-overheidsbeleid ervaren, en klimaat en ongelijkheid als serieuze thema’s omarmen, zullen ze ontdekken dat deze Republikeinse Partij hun weinig te bieden heeft.

Het zou kunnen dat Trumps presidentschap leidt tot een groeiend bewustzijn dat een betrouwbare overheid iedereen ten goede komt en zelfs noodzakelijk is om het land bijeen te houden. Het is ook mogelijk dat Republikeinen op hun rechtervleugel worden aangevallen door Tea Party-activisten en chaosmanager Steve Bannon, die na zijn ontslag als adviseur van president Trump zichzelf de opdracht heeft gegeven het establishment op alle mogelijke manieren dwars te zitten. Dat zou kandidaten kunnen opleveren die zo extreem zijn dat sommige Republikeinen ze niet kunnen steunen – zoals er een groep was die weigerde op Trump te stemmen. Het zou de Democraten openingen bieden in staten waar ze lange tijd niet aan de bak kwamen. De tussentijdse verkiezingen van 2018 zullen een eerste indicatie geven wat de langetermijngevolgen zijn van Trumps presidentschap.

Volgende hoofdstuk.