Inkomensongelijkheid

De al vastgestelde inkomensongelijkheid is sterk toegenomen. De cijfers liegen er niet om. In 2016 ging 22 procent van het inkomen van de VS naar 1 procent van de Amerikanen, 11 procent zelfs naar de top 0,1 procent van de Amerikanen. De Amerikanen die er toch al goed bij zaten hadden weinig moeite zich te herstellen van de Grote Recessie van 2008: 95 procent van alle stijging in inkomen sinds 2009 is gegaan naar de top 1 procent.

Een van de redenen dat de Amerikaanse ongelijkheid ruim dertig jaar geleden begon te groeien was de belastingverlaging voor de hoogste inkomens die de regering Reagan doorvoerde in 1981 en 1982.1 De verlaging van 70 tot ruwweg 50 procent van de hoogste schijf (nu op 39,6 procent) leidde er helemaal niet toe dat de topinkomens harder ging werken, zoals werd betoogd. Dat kon ook nauwelijks, ze werkten zich al een slag in de rondte. Wel deden ze nu beter hun best om flinke salarispakketten binnen te halen. Ze lieten zich steeds vorstelijker belonen en hielden daarvan steeds meer over. De verschillen tussen de topinkomens in een onderneming en de gewone werknemers verveelvoudigden, soms met een factor honderd. De gemiddelde topman van de 500 grootste beursgenoteerde bedrijven verdiende in 2016 gemiddeld meer dan 10 miljoen dollar per jaar. De topman van American Express ging in 2017 met pensioen. Zijn inkomen gedurende de 17 jaar dat hij er werkte was 370 miljoen dollar, bijna 22 miljoen per jaar.

Steeds meer profiteerden de hoogste inkomens ook van aan aandelen gekoppelde inkomensdelen. Als het goed ging met bedrijven dan profiteerden daarvan vooral de hoogste inkomens. Een vervelend bijeffect was dat management meer ging sturen op kwartaalcijfers en aandelenkoersen dan op structurele groei, maar dat zou pas later blijken. Door de deregulering van de financiële markten en specifieke voordelen loonde het voor investeerders om met veel geld in speculatieve financiering te zitten. De veel bewonderde superinvesteerder Warren Buffet heeft herhaaldelijk gewezen op de absurditeit dat hij procentueel gemiddeld minder belasting betaalt dan zijn secretaresse.

In 2017 publiceerde de New York Times een analyse per staat van de inkomensontwikkeling van volwassenen tussen 1990 en 2014. In de staten die algemeen gelden als de groeistaten – New York, Californië en New Jersey – was de ongelijkheid het sterkst toegenomen. In staten waar economische groei achterbleef – Arkansas en Mississippi bijvoorbeeld – groeide de economische ongelijkheid minder of helemaal niet. Het biedt interessant historisch vergelijkingsmateriaal. Terwijl in 1960 de zuidelijke staten Mississippi, South Carolina, Arkansas, Alabama en North Carolina de grootste ongelijkheid kenden, waren dat in 2010 Californië, New York, Texas, Arizona en Georgia. Een van de redenen voor verminderde ongelijkheid in die zuidelijke staten is dat de armen er tegenwoordig minder arm zijn: dit zijn de staten die het meest hebben geprofiteerd van het armoedebeleid dat de overheid sinds de jaren zestig heeft gevoerd.

Het ligt voor de hand dat de productiefste staten ook de meest ongelijke zijn geworden. Als hoogopgeleide, vakkundige mensen waardevoller worden, wordt de beloning voor wat ze te bieden hebben ook hoger. Deze mensen gaan daarheen waar ze hun kwaliteiten optimaal kunnen gebruiken, en die staten hebben dan ook de best verdienende inwoners. Die goed betaalde en relatief duur wonende inwoners creëren echter wel een tekort aan betaalbare woningen, waardoor schoonmakers, verplegers en andere mensen in de dienstensector soms uren onderweg zijn om van een betaalbare woning naar hun werkplek te komen.

Het is niet waar dat ongelijkheid een onvermijdelijk bijproduct is van globalisering, van vrij verkeer van arbeid, kapitaal, goederen en diensten, en van de technologische verandering die hoger opgeleide werknemers voordelen biedt. De effecten van deze ontwikkelingen kunnen worden beperkt of opgevangen. Van alle geavanceerde economieën is Amerika die met de grootste ongelijkheid en de grootste macro-economische gevolgen. Dat is allesbehalve vanzelfsprekend, maar het gevolg van politieke keuzes.

De enorme tekorten als gevolg van de belastingverlagingen van Ronald Reagan en George W. Bush hebben geleid tot een zich terugtrekkende overheid. Logisch: het moet ergens vandaan komen. De voorspelling dat de enorme economische groei tekorten zou voorkomen bleek keer op keer niet uit te komen, wat de Republikeinen er overigens niet van weerhield hetzelfde fabeltje in 2017 opnieuw te vertellen. In de praktijk nam de ruimte om beleid te voeren af. Amerika begon te onder-investeren in infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorgsystemen en sociale vangnetten.

Aan de bovenkant zijn hogere belastingen voor de rijken een voor de hand liggend middel om de verschillen te verkleinen. Aan de onderkant ligt het voorstel om het minimumloon tot 15 dollar te verhogen, zoals door Bernie Sanders werd bepleit. In een aantal steden en staten is dit al ingevoerd. De kritiek was altijd dat dit banen zou kosten, maar in de praktijk blijkt dat niet zo te zijn. Om een McDonald’s te runnen heb je nou eenmaal een bepaald aantal mensen nodig, hoe duur ze ook mogen zijn. En als die mensen meer verdienen zullen ze ook meer consumeren.

Dat is ook de redenering van Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz (economie, 2001), die meent dat een gerichte fiscale stimulus nodig is. Volgens hem en veel andere economen is er sprake van een loonstagnatie die heeft bijgedragen aan het relatief zwakke herstel. Zonder groeiende consumptie kan de economie zich niet herstellen, in elk geval niet op zo’n manier dat de meeste Amerikanen ervan meeprofiteren. Stiglitz stelt dat, terwijl in de afgelopen veertig jaar de productiviteit van de gemiddelde arbeider in de VS is verdubbeld, de lonen hetzelfde zijn gebleven.2 Een verhoging van het minimumloon zou volgens Stiglitz een trickle-up effect hebben: iedereen zou ervan profiteren. Het staat op de agenda van de Democraten, als ze ooit de macht heroveren.

Volgende hoofdstuk.

1 Dit aspect van het verhaal van Thomas Piketty is onomstreden, zie Capital in the 21st Century, Thomas Piketty (2014).

2 The Price of Inequality, Joseph Stiglitz (2012).