Geloven in Amerika

Amerika kent een strikte scheiding van kerk en staat. Dat verhindert niet dat de Amerikaanse samenleving doordrenkt is van geloof. Het bepaalt het dagelijks leven van veel mensen, veel politieke tegenstellingen vinden er hun wortels. Maar vooral is het iets dat de meeste Amerikanen eigenlijk heel normaal vinden. Hoewel ook Amerika seculariseert, is er geen sprake van een afkeer van geloof zoals dat soms in ex-verzuild Nederland is te merken.

Als niet-gelovige Europeaan werd ik in Amerika altijd wat meelijwekkend bekeken, terwijl ikzelf raar opkeek van de kerkelijke huwelijken van vrienden en bekenden van wie ik wist dat ze niets om geloof gaven. Voor de familie, zeiden sommigen. Omdat het zo hoort, zeiden anderen. En een enkeling omdat deze het belangrijk vond om een huwelijk onder dat gesternte te beginnen, wat getuigt van optimisme. Sommige gezinnen claimden een bepaald geloof aan te hangen om hun kinderen maar naar scholen op geloofsgrondslag te kunnen sturen.

De scheiding van kerk en staat is vastgelegd in het First Amendment, dat het Congres verbiedt wetten te maken die een bepaald geloof ondersteunen of de uitoefening ervan verbieden. Wat dat precies betekent, is het Supreme Court nog steeds aan het uitleggen. Zo waren er aanvankelijk wel degelijk staten die één bepaald geloof wettelijk vastlegden. In 1776 bepaalde North Carolina’s grondwet dat er geen staatsgeloof bestond, maar ook dat alleen protestanten openbare ambten mochten bekleden. Pas vanaf 1835 mochten katholieken in North Carolina meedoen en pas na 1868 joden en andere geloven.

Hoewel de Founding Fathers er lauw tegenover stonden, was Amerika altijd een land waar het geloof actief beleefd werd, soms hyperactief, in Great Awakenings: koortsige geloofsbewegingen die over het land spoelden. Vooral na de Burgeroorlog groeide het toch al hoge aantal kerkelijke Amerikanen. Er was een enorme variatie ontstaan aan kerkgenootschappen, waarbij in de twintigste eeuw de klassieke organisaties aan invloed verloren en de evangelische kerken sterk groeiden.

De meest intrigerende verklaring voor de ontwikkeling van geloof in Amerika vind ik in het werk van twee historici, Roger Finke en Rodney Stark. In The Churching of America stellen zij dat de vrije markt van geloof en kerk in Amerika heeft geleid tot een enorme vraag en een gevarieerd aanbod.1 Omdat een monopoliserende staatskerk ontbrak, moesten kerkgenootschappen concurreren om de gunst van de gelovigen, en dus sneden ze hun product toe op de groep die ze wilden bereiken. De markt was open, de entreedrempels waren laag. Een nieuwe kerk was zo gesticht, een predikant had geen opleiding nodig, geen middenstandsdiploma, enkel energie en enthousiasme.

Evangelische christenen, bijna een kwart van alle Amerikanen, benadrukken het persoonlijke, de zelf in te vullen band met God. Er zijn geen moederkerken die wat voorschrijven, die interpretaties opleggen. Dat is precies wat de mensen willen. In eerste instantie keek ik verrast op van de stelling van Finke en Stark dat kerken die hoge eisen stellen aan hun gelovigen de meeste aantrekkingskracht hebben. Maar het klopt: een Amerikaan wil actief zijn in zijn kerk, maar dan moet het wel serieus zijn, geen half werk. De snelst groeiende kerk van Amerika, die van de Mormonen, eist niet alleen dat je 10 procent van je inkomen aan de kerk geeft, maar ook 10 procent van je tijd. Amerikanen besteden indrukwekkend veel tijd aan vrijwilligerswerk, vaak opgezet door hun kerkgenootschap.

Misschien verklaart morele en religieuze inspiratie de koortsachtige gedrevenheid die Amerikanen vaak stoppen in hun politieke actiebereidheid. Zo werden de Amerikaanse Revolutie en de Burgeroorlog kruistochten voor hoge idealen en kregen ze brede steun. Harry Truman en John F. Kennedy schetsten de Koude Oorlog in morele termen. In Hellfire Nation stelt de politicoloog James Morone dat de Amerikaanse geschiedenis een opeenvolging is van moralistische kruistochten – tegen heksen, dronkelappen, gevallen vrouwen, communisten, abortus, vreemdelingen en wat al niet.2

De keuze voor een kerk is persoonlijk en kan variëren, afhankelijk van tijd en plaats. Kerken zijn het belangrijkste ankerpunt in een geïndividualiseerde samenleving. Wie verhuist, zoekt in zijn nieuwe woonplaats naar een kerk waarvan de predikant hem bevalt, waar een klik is met de andere gelovigen. Die kerk hoeft niet van dezelfde club te zijn als de kerk die ze in hun vorige woonplaats bezochten. Amerika is een land van switchers. Letterlijk. Zo’n 16 procent van de bevolking is al eens van kerkgenootschap gewisseld en dat percentage is hoger voor fundamentalisten, die blijkbaar steeds verdere verdieping zoeken of misschien sneller verveeld zijn. De helft van de predikanten in de megakerken is van kerkgenootschap gewisseld.

Megakerken zijn de moderne variant van de negentiende-eeuwse camp meetings. Er zijn zo’n 1300 kerkgenootschappen die ieder weekend elk meer dan 2000 gelovigen bedienen, 50 ervan begroeten zelfs meer dan 10.000 bezoekers. De meest succesvolle predikanten bouwen enorme kerken of preken in sporthallen. De Crystal Cathedral van predikant Robert Schuller, een gigantisch glazen gebouw in Annaheim, Californië, kon 2700 bezoekers herbergen. Schuller runde de populaire televisieshow Hour of Power. Toen ik er op bezoek ging, bleek de kerk zo ongeveer om de hoek van Disneyland te liggen, met een sfeer die goed paste bij het amusementspark. De economische kant van kerken bleek hier in 2010 toen Schullers organisatie failliet ging. Inmiddels is het gebouw overgenomen door de katholieke kerk, met een altaar in plaats van een podium.

Evangelische christelijke Amerikanen nemen hun Bijbel heel serieus. Twee derde van de geïnterviewde Baptisten was het eens met de stelling: ‘De Bijbel is werkelijk het woord van God en moet letterlijk genomen worden, woord voor woord.’ Er zijn hoogopgeleide mensen, natuurwetenschappelijke onderzoekers zelfs, die erin slagen deze interpretatie van de Bijbel te combineren met hun wetenschappelijke kennis. In de praktijk leidt het ertoe dat zeloten proberen op scholen een alternatieve ‘theorie’ te bieden voor Darwins evolutietheorie: creationism, de overtuiging dat iemand de wereld heeft geschapen.

Geloof is dus een belangrijk deel van het Amerikaanse leven, maar in de praktijk vinden de meeste Amerikanen dit wel degelijk een privézaak. Ze mogen moralistisch zijn, geloof mag belangrijk zijn en richting én betekenis geven aan hun leven, ze kunnen tegelijk tolerant en ruimdenkend zijn.

Neem mijn zwager Michael, die ook in de Here is. Hij is opgegroeid als niet-praktiserend katholiek, maar toen hij van de west- naar de oostkust verhuisde en zijn toekomstige vrouw tegenkwam, werd hij lid van de kerk die belangrijk was in haar leven, de Assemblies of God. Ik ontmoette Mike en Sue voor het eerst op hun bruiloft, een alcoholloos feest waar een rockgroep Jezus-songs speelde in uptempo. Dat ik af en toe met zijn vader naar buiten sloop voor een echt drankje, werd met superieure tolerantie gadegeslagen (en terecht, zeg ik nu: wie is nu gekker, de alcoholloze feestgangers of deze twee gasten die per se drank nodig hadden?). Niemand probeerde me te bekeren. Wel ervoeren ze mijn journalistieke interesse in hun denkwereld als opdringerig.

Mensen zoals Michael en Sue met hun kerk zijn veel meer de norm dan de vuurspuwende dominees die we op televisie zien. Voor Michael en zijn vrouw is hun geloof belangrijk. Hun kerk is het centrale punt van hun sociale leven, maar als je zelf wat anders wilt, dan zitten zij daar niet mee. Helemaal niets geloven, vinden ze vreemd, maar ze vinden het niet nodig om me daarover te bevragen. In de politiek is afkeer van abortus hun criterium om te stemmen, hoewel Sue als onderwijzeres over het geheel genomen progressieve standpunten inneemt.

Onder de radar oefent christelijk rechts vaak grote invloed uit op het niveau van de lokale scholen. Omdat ze gedreven en actief zijn, kunnen deze gelovigen gemakkelijk schoolbesturen overnemen. Vervolgens verbieden ze onderwijs in de evolutieleer en laten ze Harry Potter-boeken vanwege ‘zwarte magie’ uit de bibliotheek verwijderen. De grootste angst van deze fanatici is dat kinderen weleens op verkeerde gedachten zouden kunnen komen. Ik onderschat hun invloed niet. Uitgevers schonen schoolboeken vaak preventief op alles wat christelijk rechts voor het hoofd kan stoten. Het gaat om een grote markt met veel geld, ze willen geen problemen. Ook bibliotheken proberen controverses te voorkomen door al bij voorbaat sommige boeken niet op te nemen. Docenten kunnen niet vrijuit lesgeven.

Je moet er niet te zwaar aan tillen. ‘De typische Amerikaan’, zegt socioloog Will Herberg, ‘heeft een opmerkelijke capaciteit ontwikkeld om serieus te zijn over geloof zonder het geloof serieus te nemen.’ Er zijn veel Amerikanen die hun geloof diep beleven, maar er zijn er veel meer die het gewoon als een extra element beschouwen dat diepgang en betekenis aan hun leven geeft. Zie het maar als een leidraad in een land waar mensen soms moeite hebben zelfstandig hun moraliteit te bepalen.


Volgende hoofdstuk.

1 The Churching of America, 1776-2005: Winners and Losers in our Religious Economy, Roger Finke en Rodney Stark (2005).

2 Hellfire Nation: The Politics of Sin in American History, James Morone (2004).