Voorspel grondwet

In eerste instantie probeerde de nieuwbakken Verenigde Staten hun zaken te regelen in een Confederatie. Dat is een nogal losse vorm van samenwerking, die leidde tot veel problemen omdat er geen samenhangend beleid gevoerd kon worden voor het gehele land.

Het slechte functioneren van de Confederatie leidde in 1787 tot de conferentie in Philadelphia om een Grondwet op te stellen. Washington, de man die iedereen kon vertrouwen, werd gevraagd als voorzitter te fungeren. In de enorme belangentegenstellingen nam de latere president echter geen partij. Hij stelde zich vooral op als bemiddelaar en gebruikte zijn prestige om een sterke regering voor de Unie te verwezenlijken in plaats van het verlammende confederale model.

Centrale overheid

De grondwet die uiteindelijk werd aangenomen voorzag in een tamelijk sterke centrale overheid onder leiding van een president. Maar dat ging niet zomaar. Er waren heel wat staten en politici die in goed achttiende eeuwse traditie de macht van het gewone volk wilden beperken. Mensen als Alexander Hamilton, het briljante wonderkind, die meer vertrouwen had in de macht van het geld om de republiek te garanderen dan in de macht van het klootjesvolk. Hij hoopte op een sterke federale overheid die de industrie en de financiële wereld zou stimuleren, want daarin zag hij de beste mogelijkheden om de Verenigde Staten sterk te maken.

Aan de andere kant stonden politici zoals Thomas Jefferson, die niet gediend waren van een sterke overheid en wilden dat de uiteindelijke macht bij de staten lag. Ze vertegenwoordigden twee stromingen in de VS: Hamilton de globaal georiënteerde, economisch actieve en ietwat elitaire rijkelui, Jefferson de op landbouw gerichte, lokaal ingestelde boeren die voor hem de essentie van de democratie vertegenwoordigden. Deze tegenstelling, zich meestal vertalend in de verhouding tussen federale macht en de macht van de staten, ‘states rights' in Amerikaanse termen, zou de hele negentiende eeuw de VS blijven opspelen. Je zou zelfs kunnen betogen dat hij nog steeds, of misschien zelfs steeds meer, van belang is.

Allergisch voor overheidsingrijpen

Ook een andere element in de politieke sfeer is permanent gebleken: Amerikanen zijn allergisch voor overheidsingrijpen in hun privésfeer. Ze waren ervan overtuigd dat alles wat niet in de grondwet was geregeld aan de staten was overgelaten, een punt dat uiteindelijk uitgespeld werd in het Tiende Amendement (de Bill of Rights, de eerste tien amendementen, werden toegevoegd om ontevreden staten te paaien voor de grondwet). Tegelijkertijd waren verziende politici ervan overtuigd dat je een ook toen al groot land als de Verenigde Staten alleen maar effectief kon regeren als je sterke overheden had op het niveau van de staten.

Zo kwam men tot de combinatie van de vrijheden van een republiek met de externe waardigheid en de kracht van een monarchie. De opstellers van de grondwet waren bang om te veel macht in één plaats te leggen en de staten zouden het niet hebben toegestaan.

Scheiding der machten

Vandaar de combinatie in de grondwet van democratie aan de basis en een horziontale scheiding van macht tussen de staten en de federale overheid. Een derde kenmerk is de verticale scheiding der machten in uitvoerende, wetgevende en rechtelijke macht, oftewel president, congres en de rechtbanken. In de jaren sinds de Onafhankelijkheid had men een vorm geprobeerd waarin het Congres zowel wetgever als uitvoerder was, maar dat was geen succes geworden.

Nu scheidde men beide, al hield het Congres de touwtjes stevig in handen. Hoewel het voor de hand lag, was het in die tijd een revolutionair concept. Maar het zou misschien nooit tot ontwikkeling zijn gekomen als er niet een ideale president voorhanden was in de persoon van George Washington, want zonder hem was een drie- of vierhoofdige uitvoerende macht, een soort directoraat waarvoor ook in de Franse Revolutie werd gekozen, meer waarschijnlijk geweest.

Kiescollege voor presidenten

De conventie brak zich het hoofd over hoe een president gekozen moest worden. Als ware achttiende eeuwers waren ze huiverig om de bevolking de president direct te laten kiezen. Vandaar dat ze dat onmogelijke kiescollege kwamen aanzetten waarmee de Verenigde Staten nog steeds werken: de staten vaardigen kiesmannen om de de president te selecteren. In eerste instantie had iedere kiesman twee stemmen uit te brengen. Degene met de meeste stemmen zou president worden, de volgende vice-president. Met partijen en politieke tegenstellingen hielden de opstellers van de grondwet niet echt rekening, maar de werkelijkheid zou hen daar snel toe dwingen.