Een smet op het blazoen

Zelden werden Amerikaanse burgerrechten meer met voeten getreden dan tijdens de internering in kampen van Japanse Amerikanen in 1942. In de paniek na de aanval op Pearl Harbor lieten Amerika's leidende politici, inclusief de gouverneur van Californië, de minister van Justitie en president Roosevelt zelf, zich door politieke overwegingen leiden tot een beschamende beleid. In Manzana National Historic Park wordt deze misstap herdacht.

Door Hans Veldman

Gedurende de eerste dagen na de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 werden Amerikanen van Japanse afkomst of in Amerika woonachtige Japanners weliswaar met achterdocht bekeken, maar beslist nog niet op grote schaal onheus bejegend. In eerste instantie gingen maar weinig stemmen op maatregelen te nemen tegen de honderdtwintig duizend Japans-Amerikanen, op Hawaï ongeveer de helft van de bevolking en op het vasteland aan de westkust een kleine minderheid.

Het merendeel van de Japans-Amerikanen was dan ook Amerikaans staatsburger. De veertigduizend mensen behorend tot de eerste generatie Japanse immigranten, Issei genoemd, waren gemiddeld vijftig jaar of ouder, hadden op basis van de restrictieve Immigration Restriction Act van 1924 geen Amerikaans staatsburgerschap kunnen krijgen. Dat gold niet voor de meerderheid van hun kinderen, Nisei genoemd. Deze groep van zo'n tachtigduizend mensen, was meestal jonger dan achttien en wel degelijk geregistreerd als Amerikaans staatsburger.

Op 8 december, de dag na de ‘day that will live in infamy', constateerde de opiniepagina van de Los Angeles Times dat de meeste Japanners aan de westkust ‘good Americans' waren die vreedzaam hun weg in onze samenleving hadden gevonden. Volgens het artikel leefden de Issei naar binnen gekeerd en stonden de Nisei bekend als vriendelijke en vaak welopgevoede jongeren. De krant stelde opgelucht vast dat van een volksuitbarsting tegen de Japanners geen sprake was.

Generaal John L. DeWitt, chef van het Western Defense Command, benadrukte dat elke verdachtmaking uit de lucht was gegrepen. Geruchten over een eventuele massa-evacuatie deed hij af als ‘damned nonsense'. De arrestatie van een aantal Japanners na Pearl Harbor was volgens DeWitt een routinekwestie, zoals er ook een aantal Italianen en Duitsers waren aangehouden. President Roosevelts minister van Justitie, Francis Biddle, was het geheel eens met DeWitt. Hij benadrukte dat de regering geenszins van plan was de Japanners en masse te arresteren of te evacueren. In dit verband benadrukte Biddle dat er een situatie moest worden voorkomen die Amerika tijdens de Eerste Wereldoorlog het gekend. Toen werd alles wat ook maar even afweek van de norm met hysterische achterdocht bezien en wantrouwde menigeen de Amerikaanse Duitsers. Personen die op wat voor manier dan ook een ‘on-Amerikaanse' indruk hadden gemaakt, werden toen gedwongen in het openbaar de vlag te kussen of andere stuitende bewijzen van loyaliteit te leveren. Vooral de overheid vervulde in die jaren een dubieuze rol. Het door haar georganiseerde Committee on Public Information bracht een beangstigende en intolerante propagandacampagne op gang. Zo kon op basis van de in 1917 in het leven geroepen Sedition Act bijna iedere criticus van het overheidsbeleid naar de gevangenis gestuurd worden. Minister Biddle wilde nu, in 1941, ten koste van alles voorkomen dat er eenzelfde sfeer van onverdraagzaamheid zou ontstaan, niet in de laatste plaats omdat hij ervan overtuigd was dat de aan de westkust woonachtige Japanners niets van doen hadden met de Japanse aanval op Pearl Harbor.

Wijdverbreid racisme

Dit nam niet weg dat in de Amerikaanse samenleving de Japanse immigranten in sociaal opzicht een achtergestelde plaats innamen, maar dat was eerder gebaseerd op een wijdverbreid racisme (dat overigens tot ver in de twintigste eeuw zou doorwoekeren). Rassendiscriminatie tegen Aziatische Amerikanen was simpelweg een ‘fact of life' aan de Westkust. De media bekrachtigde voortdurend negatieve stereotypen over hen en in het openbare leven werden zij gezien als derderangs burgers. Bovendien voerde Japan al sinds 1937 een bloedige oorlog in Azië en onderhielden de Verenigde Staten bepaald geen goede diplomatieke banden met het keizerrijk. Vooral nadat Hong Kong, Manilla en Singapore in handen van de Japanners waren gekomen, namen de dwaze verdachtmakingen toe en zo werd het gemakkelijk de schuld van Pearl Harbor aan de Amerikaanse Japanners te geven.

Dat de latente weerzin jegens de Aziaten op de Westkust manifest werd, lag echter niet aan Amerikaanse burgers of groeperingen, maar kwam door uitlatingen en publicaties van de Amerikaanse intellectuele en politieke elite. Eind januari 1942 werd het eerste overheidsonderzoek naar de oorzaken van Pearl Harbor gepubliceerd. Het rapport, geschreven onder leiding van de rechter van het Hooggerechtshof, Owen J. Roberts, bevatte een uit de lucht gegrepen beschuldiging dat spionageagenten in Hawaï, van Japans-Amerikaanse afkomst, de luchtmacht van Japan geïnformeerd zou hebben. Het gevolg was dat twee dagen na de publicatie van het rapport er volgens DeWitt een ‘geweldige verschuiving in de publieke opinie optrad, gekeerd tegen alle in Amerika woonachtige Japanners'. Vreemd genoeg ging DeWitt, waarvan Biddle zei dat hij ‘de visie uitdraagt van degene die hij het laatst gesproken heeft' in het openbaar mee met de hetze die zich in rap tempo ontwikkelde. Hij verklaarde zelfs dat alle Amerikaanse schepen nauwkeurig door Japanse onderzeeërs op de rader waren gevolgd en geregistreerd. Volgens DeWitt was het zonneklaar dat de Japanse marine geïnformeerd was door radiobezitters in Californië en op Hawaï.

Onderzoek wees uit dat van een Japanse onderzeeër nimmer sprake was, net zo min als er ooit vanuit Hawaï of Californië radiocontact was geweest met de agressors. Vreemd genoeg kreeg het rapport weinig aandacht en vond er van overheidswege geen initiatief plaats te benadrukken dat de verdachtmakingen jegens de in Amerika woonachtige Japanners onterecht waren. In plaats daarvan mocht de DeWitt op McCarthy-achtige wijze in het openbaar verkondigen dat het gebrek aan bewijs juist opgevat moest worden als een teken dat de vijand haar zaken uitermate goed georganiseerd had en de Japanse gemeenschap in Amerika in het geheim bezig was een zorgvuldig geregistreerde samenzwering voor te bereiden.

Intellectuele elite onzorgvuldig

In februari 1942 beschuldigde de bekende columnist Walter Lippmann de militaire autoriteiten ervan bewijs achter de hand te houden over ‘radiocontacten tussen de vijand op zee en vijandelijke agenten op het land'. Hoewel FBI-baas Edgar J. Hoover deze beschuldiging als belachelijk afdeed, deed Lippmanns wijdverspreide column veel stof op waaien. Hij kreeg bijval van Amerika's nationale columnist Westbrook Pegler die in eenzelfde soort artikel opriep alle Japanners in Californië onder toezicht van het leger te stellen. Beide columnisten kregen bijval van de gouverneur van California, Earl Warren.

De latere Opperrechter van het Supreme Court (zie elders in Amerika) zou zich opwerpen als een van de drijvende krachten achter de internering van alle Japanse Amerikanen in Californië. Eind februari was het kwaad geschied en nam de hysterie een bovenproportionele omvang aan. In Los Angeles werden sommige daken van huizen en openbare gebouwen zwart geverfd opdat Japanse vliegtuigen dan geen doelen konden constateren. In navolging van de verplaatsing van de traditionele football-klassieker van Rose Bowl in Pasadena, Californië naar North Carolina, besloot menig sportvereniging toeschouwers bij een evenement te weren. De risico's werden als te groot beschouwd en dit verklaart ook waarom in een aantal kleine steden en dorpen aan de westkust in de avond de openbare verlichting werd gedimd.

De vraag is natuurlijk waarom de intellectuele en politieke elite zo onzorgvuldig omsprong met de berichtgeving over de Japans-Amerikaanse gemeenschap. Was de xenofobie louter toe te schrijven aan de angst dat de Japanners in de maanden na Pearl Harbor de praktisch onbeschermde westkust zouden aanvallen? Was men zo bevangen door de angst dat niemand zich realiseerde welke desastreuze gevolgen de beschuldigingen voor de Japanners aan de Westkust kon hebben dat pogingen tot relativering niet werden gehoord? Als je het artikel van Lippmann naleest ben je geneigd dit te geloven, vooral omdat de beroemde commentator in een tweede column over Amerikanen van Japanse afkomst duidelijk stelde dat de ‘constitutionele rechten van een burger niet inhielden dat die het recht had inwoner van Amerika te zijn en gelijktijdig zaken te doen op het slagveld'. Of waren er andere motieven in het geding? Waren het, zoals in het geval van gouverneur Earl Warren, politieke redenen die maakten dat hij pleitte voor algehele evacuatie van de Japanse gemeenschap? Wilde Warren met zijn flinke houding zijn kandidatuur voor de Republikeinen in 1944 onderstrepen?

Hoe dat ook zij, op 19 februari 1942 gaf president Roosevelt Executieve Order 9066 uit, waarin bepaald werd dat het ministerie van Oorlog de bevoegdheid kreeg ‘militaire gebieden aan te wijzen…..waar elk persoon verwijderd kon worden'. Hoewel hoge ambtenaren van het ministerie van Justitie tegen het besluit waren en Minister van Oorlog Harry Stimson in zijn dagboek noteerde dat ‘afkomst of ras nooit een basis voor overheidsbeleid moest zijn', adviseerden zij de president toch een plan op te stellen voor de evacuatie van Japanse Amerikanen aan de westkust. Ook hier is het de vraag waarom er tegen beter weten in gehandeld werd. Was het onder druk van de publieke opinie, een soort reactie op de perceptie dat de Amerikaanse defensie, met name de inlichtingendiensten gefaald hadden? Of was het presidentiële besluit ingegeven door het gevoel dat de Japanners aan de westkust werkelijk een bedreiging vormden?

Nadat de order was uitgegeven, vertrokken zo'n vijftienduizend Japanners het nu verboden Pacific kustgebied en verhuisden naar elders in het land. Om een vermeende verspreiding van het Japanse gevaar over de natie tegen te gaan, maakte DeWitt op 27 mei 1942 bekend dat deze vrijwillige verhuizing niet langer werd toegestaan. De aan de westkust wonende Japanners werd opgedragen in hun huizen te blijven en te wachten op het leger dat hen zou begeleiden naar speciaal voor hen ingerichte ‘relocation camps'. De Japanse Amerikanen kregen te verstaan dat ze alleen mochten meenemen wat ze konden dragen. Het effect daarvan was dat ze behalve geestelijk ook materieel geruïneerd werden.

Uiteindelijk werden in de zomer van 1942 meer dan honderdduizend Japanners weggeleid naar dertien kampen. De tijdelijke ‘relocation centers' lagen geografisch verspreid in Californië, terwijl er permanente kampen ingericht waren in Arizona en Oregon. In welk kamp men terecht kwam was vooral afhankelijk van de antwoorden die gegeven waren op het voor Japanse Amerikanen verplichte loyaliteitsonderzoek. Hen werd gevraagd of zij trouw zweerden aan de keizer, dan wel bereid waren te dienen in het Amerikaanse leger. Menig Japanse Amerikaan antwoordde ontkennend op beide vragen omdat men bang was gerekruteerd te worden voor het Amerikaanse leger. Het gerucht ging dat men dan op zelfmoordmissie naar Japan zou worden gestuurd. De dubbele ontkenning betekende meestal verwijzing naar een permanent ‘relocation camp', zoals dat van Manzanar en van Tale Lake.

Generatieconflicten

In de kampen, concentratiekampen in alles behalve de naam, heersten erbarmelijke omstandigheden. In de barakken was geen water en wie 's avonds naar het toilet ging werd achtervolgd door een zoeklicht. Sommige kampen waren afgezet met prikkeldraad, met op de hoeken wachttorens met zwaar bewapende militairen. Het meest schrijnend was dat Nisei en Issei gemengd de kleine barakken bewoonden. Dit impliceerde een directe aantasting van de voor de Japanse gemeenschap kenmerkende cohesie. Jongere japanners zagen dat de oudere generatie maar moeilijk tegen de situatie opgewassen was en binnen de kortste tijd ontstonden generatieconflicten en scheuringen binnen het gezin.

Pijnlijk was ook het rampentoerisme. Het was geen uitzondering dat zich op zondag een horde Amerikaanse gezinnen voor de kampen verzamelde om de Japanse levenswijze nader te kunnen bestuderen. Vooral het kamp Tanforan in San Bruno was een toeristische attractie. Omdat er twee highways omheen liepen, werden de geïnterneerden in de weekends bezocht door touringcars vol dagjesmensen, die voor het kamp de lunch gebruikten.

Geleidelijk kwam de regering tot het inzicht dat de internering elk juridische grond miste. Minister van Binnenlandse Zaken Harold Ickes gaf president Roosevelt in 1944 te kennen dat de actie van internering elke constitutionele basis miste. Washington wist niet goed wat zij met de situatie aanmoest, vooral niet met die Japanse Amerikanen die de loyaliteitsverklaring wel degelijk hadden ondertekend. Meer en meer werd de vraag gesteld wat voor zin het had deze Amerikaanse staatsburgers gevangen te houden. De reden dat de meeste ‘loyalisten' toch pas eind 1944 werden gelaten lag louter in de politiek: de presidentsverkiezingen van dat jaar. Vrijlating van de Japanse Amerikanen voor november zou mogelijk weerstand oproepen tegen de president, die voor een vierde termijn kandidaat stond.

Geen bewijs voor illegale activiteit

Natuurlijk bleven juridische stappen niet uit. Gedurende de oorlog werd het Hooggerechtshof drie keer gedwongen een uitspraak te doen over de gedwongen internering. In alle gevallen huldigde zij het standpunt dat de internering niet plaatsvond op basis van ras of herkomst, maar op basis van militaire overwegingen. Achteraf is duidelijk geworden dat de voorbeelden van subversieve handelingen door Japanse Amerikanen uit de lucht gegrepen waren. Er is nooit bewijs geleverd voor enige illegale activiteit van de Japanse Amerikanen. Op 8 december 1944 verklaarde het Supreme eindelijk dat de opsluiting van loyale burgers illegaal was. Tussen januari 1945 en december 1945 werden de kampen ontruimd. De War Relocation Act gaf aan iedere vertrekkende bewoner 25 dollar en een treinkaartje. De terugkerende Japanse Amerikanen bleven echter nog lange tijd het slachtoffer van openlijke vijandigheid en racisme.

Na de oorlog werd van overheidswege erkend dat de burgerlijke rechten van de Japans Amerikaanse burgers op grove wijze waren geschonden. In de media verschenen steeds meer verhalen over heldhaftige Japans Amerikaanse soldaten in de oorlog, zoals die Japanners die dienden in het 442 Regiment Combat Team dat zich zeer verdienstelijk had gemaakt in de strijd in Italië. In 1948 trok het Amerikaanse Congres 37 miljoen dollar uit voor schadevergoeding aan de Japanse Amerikanen en in 1998 eerde president Clinton Fred Korematsu met de Medal of Freedom, de hoogste onderscheiding die een Amerikaanse burger kan ontvangen.

Dat neemt niet weg dat de Japans-Amerikaanse gemeenschap zwaar getroffen werd door de gedwongen internering, met blijvende gevolgen. Het ondermijnde de culturele autoriteit van de oudere Issei en zorgde ervoor dat de oudere generatie in sociaal opzicht in een isolement raakte. Hun kinderen daarentegen, de Nisei, werden binnen drie decennia de best opgeleide, en na de Joodse gemeenschap, de meest succesvolle minderheidsgroep in de Verenigde Staten.

Toch zal Pearl Harbor de Japanse Amerikanen blijven achtervolgen. Niet voor niets gaf de Japanese American Citizens League bij de verschijning van de film Pearl Harbor in de zomer van 2001 een persbericht uit waarin de angst uitgesproken werd dat de film weerzin zal wekken bij de Amerikaanse bevolking tegen de Japanse Amerikanen en Aziaten. In de film wordt andermaal gesuggereerd dat Japans Amerikaanse burgers radiocontact onderhielden met de agressor en dat daarom de gedwongen evacuatie gerechtvaardigd was. Hoe onjuist de internering ook was, het historische beeld er over schijnt maar moeilijk bijgesteld te kunnen worden. Het argument van militaire noodzaak is nu eenmaal moeilijk bediscussieerbaar – wie durft zo'n analyse ter discussie te stellen? En wie wil enig risico nemen? In dit verband constateerde Opperrechter William H. Rehnquist dat er in oorlogstijd nu eenmaal andere wetten gelden en dat, hoe onjuist de gedwongen evacuatie in juridisch opzicht ook was, niet te verwachten is dat het Supreme Court in tijden van crises anders zal besluiten of dat toekomstige oorlogspresidenten anders zullen handelen dan Roosevelt. Deze slag om de arm van Amerika's hoogste juridische autoriteit mag verbijsterend heten na de schandalige behandeling van staatsburgers in de interneringskampen voor Japans Amerikanen, maar heeft blijkbaar nog stevige voet onder grond. Helaas kreeg deze stellingname weer een wrange actualiteit in de naweeën van de aanslagen op New York en Washington, toen Arabische Amerikanen her en der gediscrimineerd werden en stemmen opgingen die hun loyaliteit als groep betwijfelden. Amerika zou beter moeten weten.

Praktische informatie

Manzanar National Historic Site

Manzanar ligt in het zuidoosten van Californië, langs Highway 395, tussen Lone Pine en Independence. Het tamelijk onherbergzame gebied werd lang bewoond door de Shoshone en Paiute Indianen. Rond 1900 werd er een klein dorp gevestigd dat werd opgezet door een projectontwikkelaar, met de bedoeling boomgaarden te planten voor peren, appels, perziken en kersen (Manzana is appel in het Spaans). Na 1912 werd de vallei gekocht door de waterontwikkelaars en speculanten voor de stad Los Angeles.

De dertig jaar daarna lag Manzanar er verlaten bij tot het na Pearl Harbor werd ingericht als concentratiekamp. Het ministerie van Oorlog kocht het land van de stad Los Angeles, die het eigenlijk niet wilde verkopen vanwege de watervoorziening. Tienduizend mensen woonden in het kamp tussen maart 1942 en november 1945. Van de bewoners stierven 185 Japanse Amerikanen.

Tegenwoordig is Manzanar een National Historic Site. Het is de bedoeling dat de plek bewaard wordt ter herinnering aan de mensen die er moesten wonen. De gebouwen zijn nu verdwenen, alleen wat restanten werken als reminder.

www.nps.gov/manz

Manzanar National Historic Site
P.O. Box 426
Independence, CA 93526-0426

Telefoon

Headquarters – (760) 878-2932
Visitor Information – (760) 878-0062

Hele jaar geopend tijdens daglicht. Toegang gratis.

Locatie: off Highway 395, twaalf mijl ten noorden van Lone Pine, California, de afslag naar Death Valley NP. Vijf mijl ten zuiden van Independence, California.

Drie mijl self-guided auto tour, kaart verkrijgbaar bij de ingang. Voor de walkingtour rekent men één á twee uur. Een boekje met een selfguided tour is verkrijgbaar bij het Interagency Visitor Center in Lone Pine en bij het Eastern California Museum in Independence.