De Amerikaanse Koude Oorlog

Door Frans Verhagen

Gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad

Volgens sommigen begon de Koude Oorlog met de conferentie van Jalta waar de Sovjet Unie en Amerika invloedssferen verdeelden. Anderen leggen het begin bij de atoombom op Hiroshima. Beter is het om verder terug te gaan, naar het begin van wat de historicus Eric Hobsbawn de ‘korte twintigste eeuw’ noemde, begonnen in 1914 en geëindigd in 1991. De Koude Oorlog was een fase in een oorlogssituatie die deze hele periode duurde.

Voor een goed begrip van de Amerikaanse kant ervan zijn drie begrippen cruciaal: angst, ideologie en geloofwaardigheid. Angst was de belangrijkste motor van de Koude Oorlog. Soms sputterde die motor, dreigde de steun van bevolking en congres te verslappen. Maar dan kon je er altijd op rekenen dat Stalin of zijn opvolgers wat zeiden of deden om die angst nieuw leven in te blazen.

Ideologie is voor de Verenigde Staten altijd een drijfveer geweest: de gedachte dat Amerika een buitengewoon land is, gezegend met bijzondere kwaliteiten en kenmerken die iedereen ook zou willen hebben. Toen Amerika af was, moest de wereld naar dat model gevormd worden. Deze missiedrang maakt van elke onderneming een dure plicht, open ended vanwege zijn morele urgentie. ‘Pay any price’ is niet zomaar een kreet. De Russische revolutie in 1917 versterkte de ideologische kant van Amerika. Bovendien staat voor macho-missionarisstaten altijd de geloofwaardigheid op het spel. De vraag wat je denkt dat vijanden of bondgenoten nodig vinden te doen, in plaats van te doen wat werkelijk nodig is, leidt tot tunnelvisie.

Toen president Wilson in 1917 Amerika de oorlog invoerde ‘to make the world safe for democracy’ zette hij het land op het spoor van oorlogen als kruistochten. Hij onderstreepte dat met de veertien punten waarmee hij in 1918 de vredesonderhandelingen inging. Maar Amerikaanse buitenlandse politiek heeft altijd een binnenlandse politiek component: Amerikanen verwierpen de Volkenbond, trokken zich terug op hun continent, weg van de boze buitenwereld. Die wereld liet Amerika echter niet met rust. Isolationistisch en protectionistisch verloren Amerikanen in de grote depressie van de jaren dertig hun zelfvertrouwen. De Tweede Wereldoorlog herstelde dat, maar dat wil niet zeggen dat in 1945 iedereen optimistisch was of geloofde dat de American Century hun dagelijks leven zou verbeteren. De meeste mensen waren onzeker, moe en bang na depressie en oorlog, zwarte soldaten keerden terug naar een gesegregeerd land.

Met de aanval op Pearl Harbor begon Amerika’s obsessie met nationale veiligheid. Isolationisme had gefaald. Nu was het niet meer voldoende om eigen grondgebied te beschermen. De verdediging van Amerika vereiste een wereldwijd veiligheidsbeleid, met bases en havens ver buiten de Verenigde Staten. De Amerikaanse militaire macht maakte dat mogelijk. Nooit meer zou Amerika toestaan dat een vijandig land of een coalitie van vijandige landen controle zou krijgen over Europa of Zuidoost-Azië. Vooruit denkende Amerikanen als president Roosevelt wisten dat een nieuwe wereldorde nodig was om vrijhandel en collectieve veiligheid te garanderen. Vandaar instellingen als de Verenigde Naties, Bretton Woods, IMF en de Wereldbank, waarvan ook de Sovjet Unie lid zou moeten worden. FDR was een optimist.

In Jalta, februari 1945, accepteerden Churchill, Stalin en Roosevelt wederzijdse sferen van invloed. Achteraf is daarover veel gelamenteerd, maar het kwam neer op het accepteren van de feitelijke situatie. Na Roosevelts dood op 12 april 1945 werd Harry Truman president, onervaren en minder creatief, meer leunend op adviseurs. Over de toekomst van Duitsland werd men het in juli 1945 in Potsdam niet eens. Het agreement to not agree over de positie van Duitsland, midden in Europa, werd het hart van de Koude Oorlog.

Wel was afgesproken om de oorlog met Japan snel te beëindigen. Truman gebruikte daarvoor op 6 en 9 augustus 1945 het nieuwe Amerikaanse wapen, de atoombom. Zijn eerste doel was nog meer doden voorkomen, maar het hield ook Sovjettroepen weg van de Stille Oceaan. Bedoeld of onbedoeld was het ook een power play, regelrechte intimidatie. Stalin markeerde de verslechterde verhoudingen op 9 februari 1946 met een toespraak over de onvermijdelijke strijd tussen het kapitalistische westen en de socialistische wereld. Niets nieuws, maar dit keer kregen zijn woorden het effect van een oorlogsverklaring. Om de Amerikanen op te porren, verklaarde Winston Churchill op 5 maart 1946 in Fulton, Missouri, dat een ‘ijzeren gordijn’ was neergedaald over het centrum van Europa. Op de eerste rij zat president Truman bevestigend te knikken.

Na Stalins speech had de regering uitleg gevraagd aan George Kennan, een topdiplomaat en Ruslandexpert in de ambassade in Moskou. Zijn analyse van 8000 woorden werd bekend als the long telegram. Volgens Kennan was de Sovjet Unie weliswaar vijandig maar ook zwak. Het land had 25 miljoen doden verwerkt en was totaal uitgeput. Oorlog was niet onvermijdelijk en ook niet nodig. Communisme, schreef Kennan, zou ineenstorten door zijn eigen inefficiëntie en paranoia. Het regime had externe vijanden nodig maar zou geen risico’s nemen en terugdeinzen zodra het weerstand ontmoette. Amerika hoefde de Sovjet Unie alleen maar in zijn eigen ruimte op te sluiten en te houden. Hij waarschuwde dat dit beleid van containment geduld vereiste en veel uitleg aan de bevolking. Beide zouden problematisch blijken.

Toen de Engelsen begin 1947 niet meer in staat waren Griekenland en Turkije te helpen om Sovjetinvloed af te wenden, nam Amerika die rol over. Om het geld daarvoor los te krijgen overdreef president Truman in het congres zowel de gevaren als de missie: ‘Het moet het beleid van de Verenigde Staten zijn om vrije volkeren te steunen die zich verzetten tegen pogingen hen te onderwerpen door gewapende minderheden of druk van buiten.’ Niet duidelijk was of het in de Truman-doctrine ging om militaire of ideologische dreigingen, het kwam neer op een ongeclausuleerde belofte van anti-communistische strijd. Een geschrokken Kennan realiseerde zich dat dit meer was dan containment, het kon leiden tot een reflexmatig beleid van wereldwijde militaire interventies.

Het grootste gevaar was ondertussen de malaise in West-Europa, die de Sovjet Unie zou kunnen uitbuiten. Economisch herstel was noodzakelijk, ook in Duitsland, en liefst in een Europese samenwerking. Het plan van minister van Buitenlandse Zaken George Marshall voorzag daarin: Amerika leende de Europeanen miljarden dollars om zichzelf te helpen. Stalin weigerde het aanbod om mee te doen, ook namens zijn satellieten, wat samen met de staatsgreep in Tsjech-Slowakije, in februari 1948, hielp om de Marshallhulp door het congres te krijgen. Voordat het effect ervan merkbaar was, dreigden de communisten in Italië de verkiezingen te winnen. De CIA werd ingezet om de stemmen de goede kant op te krijgen en dat lukte. Daarmee verschafte de CIA zich een nieuwe rol, zonder veel coördinatie of controle. Pas in 1975 werden de daardoor ontstane misstanden aan de kaak gesteld.

In een eigen power play blokkeerde Stalin in juni 1948 Stalin de toegang tot West-Berlijn. Amerika reageerde met een permanente luchtbrug, tot Stalin het in mei 1949 opgaf. Het bleek een boemerang: de steun voor een militair bondgenootschap met Amerika en voor de aansluiting van West-Duitsland bij het Westen groeide. De denazificatie werd eraan opgeofferd. De oprichting van de NAVO op 4 april 1949 was bedoeld om de Verenigde Staten permanent bij West-Europa te betrekken, vaak samengevat als: ‘To keep the Americans in, the Sovjets out and the Germans down’. In mei 1949 werd de Bondsrepubliek officieel gesticht, in 1955 werd het land lid van de NAVO.

In de jaren vijftig verschoof het toneel van de Koude Oorlog naar Azië. Het voorspel daarvan was Mao’s overwinning in 1949. Dit ‘verlies van China’ was strategisch geen ramp maar het was traumatisch voor Amerikaanse anticommunisten. Hierin paste de meer assertieve Amerikaanse strategie die in april 1950 werd ontvouwen in een rapport van de Nationale Veiligheidsraad, NSC 68. Het ging verder dan containment, legde de nadruk op militaire middelen en bepleitte het opzijzetten van Amerikaanse waarden als dat zo uitkwam, omdat Amerika altijd handelde met ‘goede motieven’.

De oorlog die in juni 1950 in Korea losbarstte, interpreteerden de Amerikanen als het begin van een wereldwijd communistisch offensief. Strategisch was het land onbelangrijk, maar Amerikaanse geloofwaardigheid stond op het spel. Volgens president Truman vocht Amerika in Korea

‘voor onze eigen nationale veiligheid en om te overleven’. De oorlog is grotendeels vergeten, maar was een keerpunt: hij leidde tot een enorme stijging van de defensie-uitgaven en de militarisering en globalisering van de Amerikaanse buitenlandse politiek.

Sinds 1949 had de Sovjet Unie ook een kernbom en toen de Amerikanen in oktober 1952 de veel zwaardere H-bom testten, volgden de Sovjets binnen een jaar. Veel Amerikanen dachten dat dit alleen kon door verraad en spionage, wat leidde tot collectieve paranoia, opgejuind door senator Joe McCarthy. De elite durfde hem niet aan te pakken. De ontwikkeling van de kernwapens liep gelijk op met de groei van aantallen raketten, bommenwerpers en onderzeeërs. Men vond veiligheid in mutual assured destruction, de capaciteit om elkaar te vernietigen, maar veel hard liners wilden nog steeds roll back in plaats van containment. President Eisenhower had al zijn gezag als ex-generaal nodig om oorlogszuchtige politici en militairen in te tomen.

Het Amerikaanse ideaal van dekolonisatie sneuvelde in de Koude Oorlog. Opeens leek elke onafhankelijkheidsstrijd een confrontatie tussen de supermachten, al was het maar omdat nationalisten alleen bij de Sovjet Unie en China steun konden vinden. Eisenhower had het over vallende domino’s in Zuid Oost Azië: als één land verloren ging, zou de rest ook communistisch worden. Het overschatte de rol van de communisten en het legde een regionaal verband waar het niet was. Alleen de weigering van bondgenoten om mee te doen voorkwam dat Amerika al in 1954 de Fransen hielp in Vietnam. Omdat in 1949 alle China-experts waren ontslagen, ontging Amerika de breuk tussen de Sovjet Unie en China. Het ontwaarde alleen maar een monolithisch communistisch blok.

Gefrustreerd zagen Amerikanen hoe de opstand in Hongarije in 1956 bloedig werd neergeslagen, angst beving hen toen de Sovjet Unie in 1957 de eerste satelliet lanceerden. Het was vruchtbare grond voor het verwijt van presidentskandidaat John F. Kennedy van een missile gap, een vermeende achterstand in raketten. Na deze onzin waarschuwde de terugtreden Eisenhower voor een Militair Industrieel Complex dat autonoom doordenderde. In zijn inaugurele speech gooide Kennedy er nog een schepje bovenop met de ultieme open einde-belofte: ‘we will pay any price, carry any burden’ om de communisten tegen te houden. Sovjetleider Chroestsjov zag echter een onzekere president en probeerde korte afstandsraketten op Cuba te plaatsen, ter compensatie voor Amerikaanse raketten in Turkije. De Cubacrisis leidde bijna tot oorlog maar Kennedy weerstond zijn militairen en dwong Chroestsjov af te zien van plaatsing (de raketten in Turkije verdwenen ook). De crisis leidde tot betere communicatie en uiteindelijk tot verdragen als de Limited Test Ban Treaty, het beperken van kernproeven in de atmosfeer, en het Non-Proliferatie Verdrag.

De oorlog in Vietnam, waarin Amerika vanaf 1963 toch werd meegezogen, ging vooral om geloofwaardigheid, buitenlands omdat Amerika geloofde in zijn eigen dominotheorie en binnenlands omdat president Johnson dacht dat hij zich niet kon permitteren Vietnam ‘te verliezen’. De ironie was dat de oorlog de binnenlandse consensus én Johnsons presidentschap vernietigde en bovendien de Amerikaanse geloofwaardigheid ondermijnde. Bondgenoten twijfelden aan het gezond verstand van de Amerikanen, de Sovjet Unie stond erbij en keek ernaar.

De onderdrukking van de opstand in Tsjecho-Slowakije in 1968 toonde opnieuw hoe kwetsbaar het Sovjetimperium was. Aan de westerse kant zocht de Bondsrepubliek via de Ost-Politik van Willy Brandt op eigen houtje toenadering tot Oost-Duitsland en Polen. President Nixon en zijn strateeg Henry Kissinger moesten er niets van hebben, maar waren druk bezig met de opening naar Mao’s China, vooral bedoeld om de Sovjet Unie dwars te zitten. De detente met de Sovjet Unie die dat opleverde, markeerde een nieuwe fase: de Koude Oorlog was nu een blijvende situatie geworden, die gemanaged moest worden. Amerika erkende de Sovjet Unie als gelijke supermacht en in mei 1972 leverde het een verdrag op dat kernwapens beperkte, SALT I. Ideologisch was er geen competitie: in geen enkel opzicht was de Sovjet Unie aantrekkelijk. Het ging nu om pure macht. Dat bleek in het Midden Oosten. Toen de Egyptische leider Anwar Sadat zijn Sovjetadviseurs het land uitgooide en de Amerikanen dit negeerden, begon hij een oorlog met Israël. Amerika dreigde met een oorlog om de Sovjets er buiten te houden.

De Helsinki-akkoorden die in juli 1975 werde gesloten bleken voor de Sovjet Unie een morele valstrik, omdat ze verklaarden dat mensenrechten universeel waren. President Ford had Amerika tegen Sovjetverzet in bij de onderhandelingen betrokken maar kreeg daarvoor geen lof: hij zou Oost Europa hebben ‘opgegeven’. Aangejaagd door neoconservatieven die de militaire kracht van de Sovjet Unie systematisch overdreven, groeide het verzet tegen detente. De combinatie van dit verzet, de oliecrisis, Vietnam en Sovjetinvloed in de Derde Wereld, gaf Amerikanen het onterechte gevoel dat ze aan de verliezende hand waren. Toen de Sovjet Unie op kerstavond 1979 Afghanistan binnenviel, waren Amerikaanse haviken ervan overtuigd dat de Perzische Golf werd bedreigd. De overreactie van president Carter markeerde het definitieve einde van de detente. De inval viel samen met de plaatsing van Sovjet-SS 20 raketten die Europa bedreigden. Het antwoord, door Europa zelf gevraagd, was de plaatsing van Amerikaanse kruisraketten. De Koude Oorlog leek een nieuwe ronde in te gaan.

Dat was ook zo want president Reagan weigerde de status quo te accepteren. Hij meende dat Amerika veel sterker was en dat het communisme, dat evil empire, niet kon overleven. Reagan zette het peperdure rakettenschild in om de onmacht van de Sovjets te benadrukken. Al doende ondermijnde hij de uitgangspunten van de stabiele Koude Oorlog. Bondgenoten en de Sovjets waren ongerust, dat laatsten zozeer dat ze tijdens een NAVO-oefening in november 1983 werkelijk dachten dat Reagan de aanval had gezocht. Het ging maar net goed en overtuigde ook Reagan van de noodzaak gesprekken te beginnen.

Dat lukte pas toen Michael Gorbatsjov in Moskou aan de macht kwam, al leden onderhandelingen schipbreuk op Reagans liefde voor het rakettenschild. Goede persoonlijke verhoudingen met Gorbatsjov weerhielden Reagan in 1987 niet van een provocatieve toespraak in Berlijn. Theatraal als altijd riep Reagan ‘Mr secretary, tear down this wall’, zonder te kunnen vermoeden hoe snel dat zou gaan gebeuren. De val van de muur op 9 november 1989 was totaal onverwacht. Anders dan neoconservatieven jaren hadden geroepen, bleek de Sovjet Unie een reus op lemen voeten, inderdaad gedoemd te verdwijnen.

De afwikkeling van de Koude Oorlog zou nog jaren vergen. In 1991 dwong president Bush de tegenstribbelende Europeanen de Duitse eenwording te accepteren. De NAVO wist zichzelf een nieuwe rol te geven en zelfs uit te breiden tot aan de grens van Rusland, daarmee de basis leggend voor de huidige problemen. Terugkijkend kunnen we vaststellen dat veel elementen van de Koude Oorlog constanten zijn in de Amerikaanse politiek. Zoals altijd verklaren angst, missiedrift en geloofwaardigheid veel van het beleid.

© Frans Verhagen