Wapens doden niet, alleenstaande mannen doen dat

Bowling for Columbine, de documentaire van Michael Moore over geweld in de Verenigde Staten, is een wereldwijd succes. Moore legt een aantal wortels van dat geweld bloot, maar voor een completer en complexer beeld moeten we terug in de Amerikaanse geschiedenis. Zeker, er was geweld aan de frontier, maar niet overal. Er is geweld in grote steden, maar niet overal. De verklarende factor blijkt steeds een overvloed aan alleenstaande, losgeslagen jonge mannen, levend in een mannengemeenschap zonder eigen verantwoordelijkheden. Anders gezegd: bij de teloorgang van het gezin.

Door David T. Courtwright

Gewelddadigheid is het grootste en meest continue probleem in de Amerikaanse geschiedenis, de duistere achterkant van de medaille van vrijheid en overvloed. De Amerikaanse samenleving, in elk geval een flink deel ervan, was altijd onrustig, vanaf het eerste begin van de Europese kolonisering. Maar terwijl wanordelijkheid een kenmerk was van zeventiende eeuws Virginia, gold dat bepaald niet voor de Massachusetts Bay Colony. Het Zuiden, de frontier en de zwarte getto's kenden en kennen uitzonderlijk veel geweld en ordeloosheid, maar landelijk New England en Mormoons Utah waren vrijwel altijd oases van rust.

Is dat simpelweg een weerspiegeling van Amerikaanse diversiteit? Misschien was New England minder gewelddadig vanwege de Pilgrims en Puriteinen. Misschien waren het Zuiden en het Westen meer gewelddadig omdat de slaven en Indianen angst veroorzaakten en mensen ertoe aanzetten zich te bewapenen. Je kunt op deze manier heel wat verklaren van regionale eigenaardigheden, maar het is niet het hele verhaal.

Mannen, vooral jonge mannen, vormen de kern van het probleem. Zij gedragen zich het meest gevaarlijk als tieners en twintigers. Dat zijn de jaren dat ze het meest geneigd zijn te doden, rellen te schoppen, te vernielen, te stelen en alcohol of drugs te gebruiken. Al weten we dat de gemiddelde leeftijd van arrestatie in de historie varieert, de bulk zat altijd in die leeftijdsgroep, met een snelle daling als ze ouder werden. Antropologen kunnen bevestigen dat dit geldt voor alle samenlevingen van alle tijden en alle soorten, of het nu gaat om Zweden of Swaziland.

Een dergelijk algemeen menselijk patroon heeft meestal te maken met biologische factoren, in dit geval de hormonen. Testosteron zorgt voor de ontwikkeling van de mannelijke geslachtskenmerken en het centrale zenuwstelsel en we weten dat het in jongens twintigmaal zo sterk aanwezig is als in meisjes. Jonge mannen, overlopend van testosteron, kunnen een potentiële bron van misdragingen zijn, maar dat levert niet altijd problemen op. Menselijke samenlevingen hebben namelijk heel gevarieerde instellingen en methoden ontwikkeld om deze overvloed aan energie vorm te geven, te controleren en te sublimeren. Het gezin is hiervan de belangrijkste: ouders zijn onze eerste gezagdragers. Ze stellen en handhaven grenzen en geven sociaal gedrag vorm. Ze leren ons hoe we agressie moeten controleren, genoegens uit te stellen, hard te werken en te zorgen voor hen die van ons afhankelijk zijn.

Geen compleet mens

In koloniaal Amerika werden die activiteiten ook ondernomen door surrogaat-ouders: de mensen die de supervisie voerden over leerjongens, dienstpersoneel en jonge landarbeiders. In ruil voor werk verschaften zij voedsel, onderdak, correctie, instructie en soms loon om hun jonge ondergeschikten voor te bereiden op een zelfstandig leven en het stichten van eigen gezinnen. Maar de teloorgang van het leerjongens-systeem in de jaren tussen de Revolutie en de Burgeroorlog en het geleidelijk verdwijnen van inwonend personeel maakte een einde aan deze traditionele methode van controle en opvoeding. De verantwoordelijkheid werd verlegd naar het gezin, aangevuld met scholen, kerken en andere instellingen gericht op het vormen van de karakters van jonge mannen, zoals de YMCA.

Natuurlijk gedroegen niet alle ouders zich even verantwoordelijk, maar over het algemeen is het beter om op te groeien in een compleet twee oudergezin dan in een gezin met één ouder of zonder ouders. Voor alle tijden en alle culturen geldt dat kinderen die zijn verlaten of buitenechtelijk zijn, of een ouder missen, statistisch gezien meer neigen tot delinquentie, spijbelen, schoolverlaten, werkloosheid, ziekte, kwetsuur, druggebruik, diefstal en gewelddadige misdaad. De gevolgen zijn het meest zichtbaar bij opgroeiende jongens die als ze vaderlijke controle en gezag missen, worden gesocialiseerd door hypermannelijke, antisociale families zoals bendes.

Kinderen uit gebroken gezinnen zullen als volwassenen minder vaak trouwen of getrouwd blijven. Deze vaststelling heeft enorme implicaties voor de sociale orde, omdat deze ‘gezinnen ter voortplanting' net als de ‘gezinnen van oorsprong', in belangrijke mate gedrag reguleren. Zoals de socioloog Emile Durkheim al vaststelde: getrouwde mannen gedragen zich over het algemeen meer gedisciplineerd. Monogamie controleert en concentreert hun seksuele energie, kinderen maken hen bewust van hun voorbeeldrol, de materiële behoeften van hun gezinnen sporen aan tot regelmatige werkgewoonten en opofferingsbereidheid.

Getrouwde mannen hebben niet het gevoel van overbodigheid dat gemeenschappen van vrijgezellen plaagt, waarin het vooruitzicht van verlies van leven vaak licht wordt opgenomen. Meestal zijn ze ook beter gevoed en gezonder dan alleenstaande mannen. In samenlevingen waarin het huwelijk de algemeen aanvaarde manier om de vruchten van het werk van vrouwen te genieten, is de vrijgezel in het nadeel. Hij heeft een ‘onvolledig leven'. ‘He that had not got a Wife', verklaarde Benjamin Franklin's Poor Richard, ‘is not yet a Compleat Man.'

Gevoel van overbodigheid

Als we het hebben over discriminatie in de Amerikaanse geschiedenis denken we meestal aan ras, etniciteit en geslacht maar in werkelijkheid hebben de diepste en meest vanzelfsprekende vooroordelen te maken met huwelijkse staat. Soms werden alleenstaande mannen gedwongen te wonen in gesegregeerde buurten en slaaphuizen. Net als zwarten hadden zij eigen restaurants en treinwagons. Vrijwel altijd verdienden ze minder dan gehuwden en moesten ze extra betalen aan dubbele belastingen, hogere landprijzen, duurdere verzekeringen, minder genereus krediet, langere gevangenisstraffen en minder compensatie voor ongelukken op het werk. Bij economische problemen vlogen ongetrouwde mannen het eerst eruit en in tijd van oorlog gingen ze het eerst richting frontlinie. In de loop van de tijd zijn deze rollen en verwachtingen geïnternaliseerd: sociale marginaliteit versterkt het gevoel van overbodigheid van alleenstaande mannen en draagt bij aan de psychologie van vervangbaarheid die groepen alleenstaanden kenmerkt.

Wat we weten over de gevolgen van gezinsleven voor mannen is consistent met wat we weten over arrestatiepatronen van mannelijke tieners en twintigers. Hoewel fysieke en hormonale veranderingen hiervoor deels verantwoordelijk zijn, is dit ook typisch de leeftijdsgroep waarin mannen zich tussen twee huishoudens bevinden. Ze verlaten hun oorspronkelijke gezinsomgeving, maar zijn nog niet toe aan de zelfdisciplinerende regimes van een eigen gezin.

Mannen die vast komen te zitten in hun vrijgezellenleven of daarin teruggevallen, neigen veel meer naar gewelddadig gedrag en ordeverstoring. Ze doden vaker zichzelf en anderen, raken geestelijke gestoord of verslaafd, of gaan ten onder aan ziekten die zijn geassocieerd met ondervoeding en onderkomenheid, zoals tuberculose. Bijgevolg hebben ze kortere levens. Voor iedereen is de levensverwachting toegenomen, maar er bestaat nog steeds een significante mortaliteitskloof tussen getrouwde en ongetrouwde mannen.

Deels wordt deze veroorzaakt door de selectie die met het huwelijk gepaard gaat. Mannen die beginnen als ongedisciplineerd, onaantrekkelijk, luidruchtig, verarmd, dronken of anderszins sociaal of fysiek op achterstand, zullen moeite hebben echtgenoten te vinden, terwijl dit ook de eigenschappen zijn die leiden tot kortere levens en problemen met de wet. Diverse studies hebben aangetoond dat het huwelijk een inherent beschermend effect heeft. Het geeft mannen een gevoel van de identiteit, eigenwaarde en gezag dat zich vertaalt in grotere weerstand tegen mentale en fysieke ziekte. Over het algemeen gedragen getrouwde mannen zich voorzichtiger en gezonder, vooral als ze kinderen hebben.

Lange termijn gevolgen

Het doel van het huwelijk mag gezinsvorming zijn, een van de belangrijkste gevolgen is sociale controle van de mannen. Dit controlerend effect werkt in twee generaties: vaders en zonen, nu en toekomst. Breed verval van de gezinsbanden heeft altijd lange termijn gevolgen gehad voor een samenleving. Als ongetrouwde mannen buitenechtelijke zonen krijgen, is er een gerede kans dat die zelf arm en gebrekkig gesocialiseerd zullen zijn en zelf moeite hebben gezinnen te stichten.

Gedurende het grootste gedeelte van zijn geschiedenis kende Amerika een veel hogere proportie van rondreizende jonge alleenstaande mannen dan de naties waaruit zijn immigranten afkomstig waren. Zo werden er vier keer zoveel veroordeelde mannen als vrouwen overgebracht; onder slaven was de verhouding twee tegen één. De verhouding onder contractwerknemers – in aantallen de belangrijkste groep van koloniale immigranten – was in de zeventiende eeuw drie tegen één en een eeuw later negen tegen één. Hun negentiende eeuwse opvolgers, de Chinese arbeiders die enorme schulden moesten maken voor hun overtocht, waren bijna allemaal mannen: 27 tegen één in 1890.

Europese immigranten, die arriveerden zonder juridische of financiële ketenen, kwamen vaker in familieverband, maar ook onder hen was er een overschot aan jonge mannelijke arbeiders. Alleen het Ierland van na de hongersnood, waar de economische en huwelijksvooruitzichten van jonge vrouwen op het platteland wel heel erg bleek waren, leverde meer vrouwelijke dan mannelijke immigranten. Tot aan de immigratiewetten van de jaren twintig van de vorige eeuw was meer mannen de norm.

De geschiedenis van de Amerikaanse misdaad is dus gespeeld met een slechte hand kaarten, afkomstig uit een demografisch gestoken dek. Voor elk jaar tot 1946 kende Amerika een surplus aan jonge mannelijke immigranten. Een groot aantal van hen kón simpelweg niet trouwen, bij gebrek aan vrouwen. Gegeven het feit dat jonge alleenstaande mannen lastige burgers waren, had Amerika een ingebouwde tendens naar geweld en ordeloosheid.

Deze demografische neiging werd versterkt door culturele omstandigheden. Zuiderlingen en mensen aan de frontier hadden vaak minachting voor andere rassen en vonden het nodig hun persoonlijk eer vaak en gewelddadig te verdedigen. Sommige etnische groepen, met name de Ieren, dronken tegen de klippen op. Rond 1865 was van alle moordslachtoffers in New York veertig procent Iers, terwijl ze maar twintig procent van de inwoners uitmaakten. Veel van de problemen ontstonden in gokhallen en saloons: conflicten over gokken en prostituees verveelvoudigden de kans op geweld, terwijl de alom aanwezige vuurwapens en messen vaak leidden tot een fatale afloop. Politie en rechtbanken konden er niet veel aan doen. Kerken en geloofs-revivals hielpen wel wat, maar predikanten hadden juist de minste invloed bij de mannen in de allerlaagste klasse, die zich verzetten tegen bekering en de ermee geassocieerde ‘zachte' levensstijl.

Toch was die tendens naar geweld en wanorde niet overal en altijd hetzelfde. De ingrediënten voor problemen concentreerden zich allemaal aan de frontier. Als een uitdijende sub-natie van immigranten binnen de grotere natie van immigranten, was de frontier de jongste en meest mannelijke regio van het land en bijgevolg het meest ontvankelijk voor geweld.

Hoop op keurige echtgenotes

Hoe meer afgelegen en hoe minder geschikt voor kleine boerderijen, des te waarschijnlijker was het dat een frontier-regio een overvloed aan luidruchtige jongemannen aantrok. Het klassieke voorbeeld is Californië tijdens de Goldrush. In 1849 arriveerden 89.000 gedreven goudzoekers in Californië – vrijwel allemaal mannen. Binnen zes maanden was één van iedere vijf nieuwkomers dood; een waanzinnig gegeven aangezien de meesten van hen de reis waren begonnen in goede gezondheid en in de bloei van hun leven verkeerden. Er stierven er zoveel dat levensverzekeringmaatschappijen weigerden om nog nieuwe polissen uit te schrijven voor Californië, of een aanzienlijke extra premie eisten.

Cholera en scheurbuik veroorzaakten een deel van deze mortaliteit. Wie dat overleefde had nog een ander probleem: de kwalijke gewoontes van grote gemeenschappen van vrijgezellen. De slimste nieuwkomers ontdekten al snel dat het meeste geld aan de goudzoekers zelf viel te verdienen, of het nu was in de levering van normale goederen en diensten zoals drogisten en wasserijen, of in de vorm van tabak, drank, gokken en prostitutie. Er werd stevig gedronken, leidend tot verminkingen, door delirium getroffen mannen en kwetsbaarheid voor ziektes en ongelukken.

Vrouwen waren schaars in Californië en dat gold ook voor prostituees. Goudzoekers betaalden vlot een ounce goud (16 dollar) om naast een prostituee te kunnen zitten aan de bar of de goktafel. Café-eigenaars in San Francisco lieten vrouwen topless of bottomless serveren, of uitdagend dansen op een toneeltje. Wie meer wilde dan kijken moest tussen de twee- en vierhonderd dollar neerleggen voor een nacht seks. Natuurlijk trokken dit soort prijzen meer prostituees richting San Francisco: in 1853 schatte men hun aantal op ruim 2000. Geslachtsziekten tierden welig.

Professionele gokkers waren er nog meer dan prostituees en zij waren al net zo goed in het aftroggelen van de verdiensten van goudzoekers. Veel gokken en drinken vond plaats in de winter, als de mannen niet konden werken, of op zondag, als ze bijeen kwamen in steden zoals Coloma, om het laatste nieuws te horen, te roddelen, nieuwe voorraden te kopen en de saloons en de gokhuizen te bezoeken. Zondag was ook de dag voor haantjesgedrag en bijbehorende ongelukken.

De typische Californische immigrant was niet bijzonder arm of bijzonder geneigd tot het slechte. Hij was opgegroeid in een keurige familie maar hij was ver van huis. Zijn directe sociale omgeving, bestaande uit ontwortelde jongemannen, opportunisten en handelaars in het kwade, gaf vorm aan zijn gevoel van wat tolerabel en geaccepteerd was. Zijn mannelijk gezelschap maakte conventioneel gedrag belachelijk en vond zelfbeheersing maar feminien. Als hij de saloons en de goktafels vermeed, zat hij op zaterdagavond in zijn tent, verveeld en eenzaam. Als hij weigerde te roken of te drinken, riskeerde hij belediging en erger.

De enige zekere manier om dit te veranderen was gezinshereniging, als teleurgestelde goudzoekers terug naar huis gingen of, in minder voorkomende gevallen, hun echtgenotes naar de kampen kwamen. Verscheidene waarnemers stelden vast dat de toon van de mijnstadjes direct veranderde zodra er vrouwen arriveerden. Mensen die het beste voor hadden met Californië hoopten maar dat zoveel mogelijk ‘keurige echtgenotes en lieve moeders' naar de staat zouden komen.

Gewapende afschrikking

Het geweld in Californië werd nog verergerd door de toevloed van criminelen en de gewoonte om dodelijke wapens te dragen, twee ontwikkelingen die elkaar versterkten. Mijnwerkers wapenden zich met revolvers en Bowie-messen, te koop bij de kruideniers, net als sigaren, tabak en meer dan honderd soorten alcoholische drank. De combinatie van jonge mannen, drank en dodelijke wapens produceerde een gestadige stroom van impulsieve moorden, meestal na een ruzie en in of vlakbij de kroegen.

Historici hebben de hoogste aantallen moorden aangetroffen in de mijngebieden aan de frontier. In de beroemde ghosttown Bodie, in Californië, was het gemiddelde 116 moorden per 100.000 inwoners (de moderne FBI-norm) gedurende zijn boom-periode van 1878 tot 1882. Als de frontier ver weg was of al een gepasseerd station, was er veel minder geweld. Henderson County, in landelijk Illinois, kende gedurende de periode van 1856 tot 1900 een gemiddeld aantal moorden van 4,3 per 100.000, oftewel 19 doden in ruim veertig jaar. Steden als Boston en Philadelphia kenden moordcijfers van respectievelijk 5,8 en 3,2 per 100.000 in de twintig jaar na 1860. Vergelijk daarmee de getallen voor deze steden van de vroege jaren negentig van de twintigste eeuw: 19,1 en 28,6!

Deze cijfers geven aan dat de frontier van de mijnbouw verscheidene malen zo gewelddadig was als die in de grote Amerikaanse steden vandaag de dag en dat zegt nogal wat. Volgens de historicus Roger McGrath had de donkere wolk van geweld in mijnsteden een zilveren rand. Hij ontdekte dat het aantal overvallen vergelijkbaar en het aantal inbraken lager was dan in de steden aan de oostkust. Oftewel: gewapende burgers vormden een goede afschrikking van misdaad tegen eigendom. Mogelijke rovers en inbrekers wisten dat ze een gerede kans liepen om onder schot genomen te worden en wie zo iemand neerschoot hoefde geen repercussies te verwachten, integendeel. Maar dezelfde wapens die diefstal tegenhielden maakten moord en doodslag waarschijnlijker.

Bevolkingssamenstelling

Het debat gaat steeds over de vraag over de frontier zo gewelddadig was, maar er was helemaal niet zoiets als dé frontier. Verschillende frontier-gemeenschappen hadden verschillende sociale bevolkingskarakteristieken. De Mormoonse geloofsgemeenschap Orderville, in Utah, en het mijnstadje Bodie, in Californië, waren beide frontier-gemeenschappen in hetzelfde tijdvak, maar in termen van balans tussen de seksen, gezinsleven, geloofsbeleving en kwalijke gewoonten konden ze op verschillende planeten liggen. De sleutel tot verklaring van het historisch patroon van geweld in het westen ligt dan ook niet in een ongrijpbare variabele als de frontier, maar in de samenstelling van de lokale bevolking. Mijnstadjes als Bodie, met negen mannen voor iedere vrouw, waren plaatsen waar normale huwelijken en gezinspatronen niet bestonden, en waar afwijkend gedrag floreerde, met alle bijbehorend geweld.

Voor een aardige illustratie van dit principe is het mooi twee Amerikaanse Goldrush es eens te vergelijken; de beroemde ging Californië en een vrijwel vergeten in de Gold Hills van North Carolina. Naar deze laatste goldrush kwamen Cornish-goudzoekers en de meeste brachten hun gezinnen met zich mee of trouwden met vrouwen uit omgeving, die in veel grotere aantallen aanwezig waren dan aan de wrede westkust. Afgezien van de onvermijdelijke ondergrondse ongelukken en de sporadische gevechten valt eronder deze immigranten weinig premature dood en geweld vast te stellen – al helemaal niet vergeleken met Californië. De ene gemeenschap was overweldigend vrijgezel en man, de ander was niet. Het verschil in de balans tussen de seksen vertaalde zich in een verschil in de sociale orde.

Evenwichtiger populatie

Het beste dat je kunt zeggen van het geweld aan de frontier in Californië is dat het niet lang duurde. Het grootste deel van de mannen die er hun geluk kwamen zoeken ging terug naar huis, stierf of zwierf uit naar elders. Anderen trouwden, meestal met jonge bruiden die vervolgens flinke aantal mannelijke en vrouwelijke kinderen kregen waardoor de populatie evenwichtiger werd en de neiging tot geweld en wanorde geleidelijk aan afnam. Geen enkele frontier-regio, hoe berucht ook, ontsnapte aan dit proces. Cowboy-stadjes als Dodge City en Fort Griffin, en één-moord-per-dag boomtowns als Julesburg en Laramie: ze gingen allemaal voor de bijl. Wanneer gezinnen in de plaats kwamen van vrijgezellen arbeiders en slechte gewoontes, werd het snel rustiger.

Twintig jaar was voldoende om de meeste frontier-populaties te normaliseren, vooral in landbouwgebieden waar de wanverhouding minder extreem was. Washington County, bebouwbare prairie in Kansas, kende in 1860 voor iedere drie mannen twee vrouwen, maar in 1880 was de verhouding elf op tien. Dit was een typische situatie. Immigranten groepen die oorspronkelijk meer mannen dan vrouwen hadden, veranderden. In de loop van de tijd balanceren de seksen zowel regionaal als etnisch, behalve als in het speciale geval van de Chinezen, waar de overheid speciale wetten opstelde die familie hereniging moeilijk maakten. Dit was de reden dat Chinatowns aan het einde van de negentiende eeuw zo berucht waren.

Seksuele revolutie

Rond het midden van de twintigste eeuw was het surplus aan mannen in de Verenigde Staten aan het verdwijnen. Met een meer evenwichtige populatie en een welvarende industriële economie, onderging naoorlogs Amerika een langdurige huwelijks boom. De twee populaire beelden van de jaren vijftig, zowel dat van gelukkige gezinnen opgroeiend in veiligheid en overvloed als dat van verstikkende conformiteit, vloeien beide voort uit de toename van het aantal huwelijken. Mannen werkten hard, betaalden hun hypotheken af en offerden zich op voor hun kinderen. Mensen gingen meer naar de kerk, gewelddadige misdaad nam af. Het leek erop alsof Amerika's ingebouwde neiging naar geweld en wanorde, de excessen van extreem veel mannen, eindelijk afliep.

Toen kwamen de jaren zestig en zeventig, met de opgegroeide babyboomers, de seksuele revolutie en een ononderbroken stijging van gewelddadige misdaad en drugsmisbruik. Het was niet simpelweg zo dat er meer jonge en daarom probleemgevoelige mannen rondliepen, al was zeker waar. Veel belangrijker was dat de meeste van deze mannen probeerden huwelijken te vermijden, uit te stellen of te beëindigen. Tussen 1960 en 1983 verdubbelde het aantal Amerikaanse mannen dat alleen woonde, een unieke verandering in tijden van voorspoed. Brachten Amerikanen in 1960 gemiddeld 62 procent van hun volwassen leven door met echtgenoten en kinderen (hoger dan ooit), in 1980 was dat gedaald tot gemiddeld 43 procent, lager dan ooit. Deze trend alleen al zou de toegenomen gewelddadige misdaad kunnen verklaren.

Hoewel na 1960 een conventioneel gezinsleven onder jongemannen minder gebruikelijk werd, bleef het seksueel verkeer verrassend traditioneel. Ondanks gemakkelijk verkrijgbare anticonceptie, een toegankelijk abortus en een afname van de vruchtbaarheid was er een enorme toename van het percentage kinderen dat geboren werd in een vaderloos gezin. Daarnaast veroorzaakte het toegenomen aantal echtscheidingen een stijging in het aantal slecht begeleide, slechte gesocialiseerde en simpelweg arme kinderen.

Hoewel dit landelijke problemen waren, kwamen ze het hardst aan in zwart Amerika, in de getto's van de grote steden. Aan het begin van de jaren negentig waren er zwarte buurten waar tweederde van alle gezinnen geleid werd door alleenstaande moeders en waar driekwart van alle geboorten buitenechtelijk was. Conservatieven gaven de schuld aan de verzorgingsstaat: uitkeringen stelden vrouwen in staat kinderen te krijgen (en mannen ze te maken) zonder zich zorgen hoeven te maken over bronnen van inkomen. Vooral zwarte vrouwen kwamen in een welfare trap terecht. Progressieven vonden de uitkeringen juist te laag en stelden het gebrek aan goede en goede betaalde banen, verzwakking van vakbonden, automatisering en globalisering hiervoor verantwoordelijk.

Feit is dat in de getto's het gezin een bedreigde instelling werd en het is duidelijk dat het endemische geweld van de binnensteden direct daarmee direct is gerelateerd. Jonge zwarte mannen die opgroeien zonder vaders en zelf geen eigen gezin stichten, zijn in veel opzichten dubbel vrijgezel en lopen een meer dan dubbele kans betrokken te raken bij schietpartijen of wetsovertredingen.

Getto's als frontier

De dagelijkse werkelijkheid van het getto verergert dit nog: sociale isolatie, abnormale demografische patronen en de alom aanwezige vuurwapens, alcohol, drugs en andere slechte gewoontes. Net als in de blanke stadjes aan de frontier leiden dit soort problemen tot geweld in de zwarte getto's. Het verschil is dat in de getto's het aantal mannen in verhouding tot vrouwen laag is, maar in andere opzichten zou je de getto's de rauwe frontier van het moderne Amerikaanse leven kunnen noemen, het belangrijkste gebied waar het eeuwige probleem van de gewelddadigheid van jonge mannen zich nog steeds ontvouwt.

Een Amerikaanse minister van volkshuisvesting omschreef bij een bezoek aan Chicago de vervallen flats die hij bezocht (onder politiebewaking) een als ‘iets wat veel weg had van een westelijke frontier'. Lokale bewoners noemden North Kenwood, ook in Chicago, ‘het Wilde Westen'. De oprichters van Jamaicaanse drugsbendes haalden hun algemene benaming, posses, uit westerns. Je kunt deze analogie te ver doorvoeren en er zijn natuurlijk belangrijke verschillen tussen de frontier en het getto. In de getto's zijn veel meer jongens buitenechtelijk opgegroeid, daardoor zijn ze gebrekkig gesocialiseerd en hebben ze geen werk, zodat ze in de legale economie onproductief zijn. Dat gold niet voor de kolonisten in het westen, waar het overheersende patroon toch was dat je eerst hard werkte en het vervolgens uitgaf, terwijl je in de getto's iets ‘ritselt' om daarna de bink uit te hangen. Voor de dollars die de mijnwerkers en cowboys uitgaven aan drank en prostituees gold dat ze tenminste eerlijk verdiend waren.

Historische bronnen (in tegenstelling tot films en romans) maken duidelijk dat het geweld aan de frontier heel wat minder psychopathisch was. De redenen die mensen hadden om te doden – ‘niemand kan me zo noemen', ‘verdomde wilden', ‘koelies die onze lonen inpikken' – mogen in moderne ogen betreurenswaardig zijn, maar daardoor maakte de gemiddelde kolonist zich niet veel zorgen over een gewapend kind dat zonder enig respect voor een mensenleven om zich heen maait, op zoek naar iemand anders. Sterker, mensen waren helemaal niet bezorgd over kinderen.

Nu zijn ze dat wel. Zowel zwarten als blanken zijn geweldig bang voor de enorme toename van geweld en vuurwapengebruik onder de binnenstadsjongeren zonder enig toezicht – en het is ook een explosief politiek punt. De chef van politie van Miami, Donald Warshaw, is tien, elf en twaalfjarigen tegengekomen ‘die rondrenden met vuurwapens en drugs, en als we hun ouders konden vinden, dan bleken die ook verslaafd te zijn. We zijn elke controle kwijt.'

Historische trend

Misdaadcijfers en moorden zullen de komende jaren fluctueren. Geen enkele trend gaat alleen maar omhoog en ook babyboomers zullen minder misdaden plegen naarmate ze ouder worden. Maar het probleem van gettogeweld door jongeren zal niet verdwijnen. Hoewel de afgelopen jaren het totale aantal moorden gedaald is, voorspellen veel experts dat het weer omhoog zal gaan: het aantal tieners neemt toe en steeds meer van hen ontberen een tweeouder gezin.

Wat zich heeft afgespeeld in de binnensteden kon wel eens een voorloper zijn van wijdverbreide problemen met de sociale orde. De veranderingen op de arbeidsmarkt, gecombineerd met de ver-erotisering van de door de media gedomineerde consumentencultuur hebben in de hele Verenigde Staten de gezinsstabiliteit ondermijnd. De mate van blanke gezinsdisruptie en het aantal blanke buitenechtelijk kinderen is na dertig jaar seksuele revolutie op het niveau gekomen waarop Daniel Patrick Moynihan in 1965 voor de zwarte gemeenschap de alarmbel luidde.

Gezien vanuit lange termijn perspectief zijn deze ontwikkelingen een continuering, misschien de culminatie, van een belangrijke historische trend: de neergang van het gezin als basis sociale eenheid en de overname van haar functies door staat, dienstverleners en bedrijven. Twee eeuwen geleden draaide de hele Amerikaanse samenleving om de familie, in elk geval wat betreft verlangens, conceptie, productie, autoriteit, discipline, training, krediet en ook socialisering en zorg voor ouden en zieken. Gedurende de negentiende eeuw begonnen de gezinnen macht en autoriteit te verliezen. De beschuldigende vinger gaat meestal naar de commerciële en industriële revoluties, de verstedelijking, de opkomst van openbare scholen, fabrieken, gestichten, gevangenissen en ziekenhuizen, en het binnendringen van bureaucratieën en beroepsmatige dienstverleners in het huiselijk domein. In de loop van de twintigste eeuw (afgezien van een tijdelijk en, zeggen sommigen nu, abnormale huwelijksbloei in de jaren veertig en vijftig) begon het gewone huisgezin uiteen te vallen.

Ouderschap door de staat is noch een betaalbare noch een bevredigende remedie voor het behoud van de sociale orde. De stem van het geweten bijgebracht door het gezin is altijd sterker dan die van de politieagent, vooral als deze laatste onderdeel is van een rechtssysteem dat irrelevant is geworden voor de meeste misdaden – uitgezonderd de meest serieuze en zelfs dan staat het vaak machteloos. De kiezers zijn duidelijk gefrustreerd en kwaad over dit falen en dat heeft aanzienlijk bijgedragen aan de winst voor conservatieven op staats- en nationaal niveau.

Een deel van die woede zouden kiezers beter op zichzelf kunnen richten. Politici hebben wel wat successen geboekt in de strijd tegen geweld, maar voornamelijk in de marge. Dat is niet onbelangrijk: levens gewonnen in de marge zijn evenzogoed wel levens, en wetten en wetshandhaving zijn belangrijk. Maar de sleutel om geweld van jonge mannen onder controle te krijgen ligt niet in wetgeving, gevangenissen of politie maar bij de meest basale gezinsarrangementen van de samenleving. Oftewel, bij ons allemaal.