De Know Nothings

Paperij dreigt Amerika te verzwelgen', schreef Anna Ella Carroll in The Great American Battle in 1856. Ze vervolgde: ‘Ze landt op onze kusten hopend haar strijdrossen te kunnen drenken in onze grote Mississippi'. Hoewel het Amerikaanse publiek Carroll niet letterlijk nam, verkocht haar boek uitstekend en het was het duidelijk dat ze een gevoelige politieke snaar had geraakt.

Dat kwam omdat in de jaren vijftig van de negentiende eeuw een spookbeeld door Amerika waarde: het spook van de immigratie. Van 1820 tot 1845 was het land gewend geraakt een gestadige stroom nieuwkomers – tussen de 10.000 en 100.000 per jaar – en men trok zich daar maar weinig van aan. Daar was ook weinig reden toe. De meesten konden prima voor zichzelf zorgen, kwamen van de Britse eilanden en hadden hetzelfde protestantse geloof als de stichters van de Republiek. Maar vanaf 1846 brachten twee grote sociale aardverschuivingen in Europa een vloedgolf van immigranten op gang: de misoogsten en hongersnood in Ierland en de economische en politieke onrust in Duitsland. Daar kwam nog bij de instroom na de goldrush die in 1849 in Californië was losgebarsten.

Het was verontrustend genoeg om de nieuwkomers te zien en te horen als ze uit de ruimen stroomden na een overtocht die vaak een maand duurde. Deze mensen waren smerig, onverzorgd en spraken weinig of geen Engels (op het platteland van Ierland sprak men Gaelic). Het grootste deel was Rooms Katholiek en in de Amerikaanse visie dus loyaliteit schuldig aan een buitenlandse machthebber, de Paus, voor Amerikanen een symbool van onderdrukking. Voor ieder die het maar wilde zien, was duidelijk dat katholieke immigranten deel waren van een groot complot tegen de VS, zo verzekerde Samuel F. Morse, de uitvinder van de telegraaf, in een andere bestseller uit die jaren, Foreign Conspiracy Against the United States.

Het viel te verwachten dat de bewoners, die later als WASP's zouden worden aangeduid (White Anglo-Saxon Protestants) maar zich in die tijd zich trots autochtone Amerikanen lieten noemen (‘Native Americans') zich opwonden. En er waren meer praktische problemen en zorgen dan de invasie van de troepen van de Paus. Tussen 1845 en 1854 kwamen ongeveer 2,9 miljoen immigranten aan in havensteden als Boston en New York, waaronder 1,2 miljoen Ieren en meer dan één

miljoen Duitsers. In de jaren veertig van de negentiende eeuw woonden er in een stad als Boston ongeveer 100.000 mensen, terwijl New York (exclusief Brooklyn) zo'n 500.000 inwoners telde. De komst van hordes armoedige en vaak zieke vreemdelingen, opgegroeid in het buitenland en met andere manieren, zette een enorme druk op de op zijn best rudimentaire sociale voorzieningen van de jonge republiek. Er was niet genoeg politie om alle dronken vechtersbazen op te sluiten.

Er waren vrijwel geen doktoren en er was nauwelijks een systeem van openbare gezondheidszorg om de epidemieën van infectieziekten in de sloppenwijken te controleren, laat staan in quarantaine te houden. De cholera die uitbarstte als gevolg van smerige leefomstandigheden (als de straten al werden opgeruimd dan gebeurde dat door rondkuierende varkens of ratten), leidde tot duizenden doden onder de immigranten in New York en elders, ook al omdat doktoren dachten dat de ziekte werd overgebracht door het inademen van besmette lucht. Eén enkele statistiek was genoeg om menigeen angst aan te jagen: in Massachusetts, waar immigranten een vijfde deel van de bevolking vormden, maakten ze de helft uit van de populatie van gevangenissen, armenhuizen en gestichten. Dit soort angst baarde de ‘nativist movement'.

Anti-katholiek

Problemen waren er al voordat de grootste golf immigranten arriveerde. In 1834 stak een opgeruide menigte de brand in een katholiek klooster aan de rand van Boston. De Broad Street Riot, die de stad drie jaar later opschudde, begon toen de brandweer, op de terugweg van een alarm, vastliep op een Ierse begrafenisstoet. Zo'n 15.000 mensen raakten betrokken bij de gevechten. Velen raakten gewond en de Ierse wijk lag in puin.

Toen in 1853 ene Geatano Bedini, een gezant van de paus, in New York aankwam om conflicten te beslechten die in verscheidene steden bestonden tussen de katholieke congregaties en de katholieke clerus, barstten hevige protesten los. Er waren anti-katholieke demonstraties in Pittsburgh, Cincinnati en Wheeling, Virginia. Een pop die Bedini moest voorstellen werd in Baltimore aan de galg gehangen en de gezant vond het verstandiger om midden in de nacht de boot naar Europa te nemen.

De anti-immigranten stemming werkte snel door in de politiek. Nativisten begonnen pamfletten en manifesto's te schrijven en organiseerden zich om politiek actief te worden. In eerste instantie kregen ze bijzonder weinig aandacht. Amerika had feitelijk een tweepartijensysteem, zowel op lokaal als nationaal niveau. De Whigs en de Democraten bevochten de verkiezingen en ruilden om de zoveel jaar de machtsposities. Zo nu en dan kwam een bizarre single-issue derde partij op, zoals de Anti-Masonic Party in de jaren twintig, die dan na enige tijd het leven liet onder algemene desinteresse. Nativisten leek hetzelfde lot beschoren.

Maar toen gebeurde er iets dat geen van de politieke specialisten had voorzien of zelfs maar begreep. De nativistische gevoelens begonnen structuur te krijgen en na enige tijd ook aanhang van de massa. Zo rond 1850 werd door de Newyorker Charles Allen de geheime Order of the Spangled Banner opgericht. In de eerste twee jaar trok de organisatie niet meer dan 43 leden. En ook nadat hij was opgegaan in de Order of United Americans in 1853 en men begon met het opzetten van een netwerk van afdelingen (‘lodges' – naar de vrijmetselarij) in alle staten, nam niemand van de leidende politici of de opinievormers de vereniging serieus.

Maar deze geheime lodges schoten als paddestoelen op, over het gehele land. Aan het begin van 1855 waren er alleen al in de staat New York 960 afdelingen, elk stevig verankerd in de lokale gemeenschap of kiesdistrict. Deze lokale lodges kozen gedelegeerden voor stads-, county- en staatsorganen. Op hun beurt stuurden die zeven man elk naar de Grand National Council. In minder dan twee jaar wierf de organisatie waarschijnlijk meer dan een miljoen leden.

Buitengewoon discreet

Hoewel Duitse en Ierse protestanten de partij steunden, was het lidmaatschap voorbehouden aan in Amerika geboren mannelijke burgers. Ze moesten verder protestant zijn, protestants opgevoed en niet getrouwd met een rooms katholiek. De lodges kenden uitgebreide rituelen, zoals eedafleggingen, handenschudden en wachtwoorden. Nieuwe leden legden een plechtige eed af om nooit aan buitenstaanders te vertellen wat er zich in de vereniging afspeelde. Volgens de overlevering – we weten niet of het echt waar is – zouden leden de opdracht hebben gekregen om op vragen te antwoorden: ‘I don't know' of ‘I know nothing'. Buitenstaanders noemden hen gekscherend ‘Know-Nothings'. De naam beklijfde en als de Know-Nothings staan ze tot de dag van vandaag in de geschiedenisboeken.

Er is vrijwel geen archiefmateriaal overgeleverd dat vertelt wat er plaats vond in de Know-Nothing lodges. Misschien waren de leden ongewoon discreet, of misschien hadden de Know-Nothings gewoon erg weinig te melden, afgezien van het schelden op Paddy en de Paus, en het luidkeels verklaren dat het tijd was om voor de verandering eens eerlijke mensen te kiezen en de ellendelingen eruit te gooien. Ze waren ook voor temperance (een verbod op drankmisbruik) en stonden aan de kant van de tegenstanders van de slavernij. In een normaal verkiezingsjaar zou dat allemaal weinig belangrijk zijn. Maar 1854, toen de Know-Nothings een partij vormden onder de naam American Party en een paar honderd kandidaten zich aanmeldden voor staats en nationale posities, was geen gewoon jaar.

Naderend onheil

Wie vanuit de veilige bescherming van kennis van de erop volgende jaren kijkt naar het Amerika van het midden van de negentiende eeuw, ziet een krachtig, levendig en optimistisch land. Maar de kiezers in 1854 keken daar heel anders tegenaan: zij hadden een sterk gevoel van naderend onheil. Het was een jaar van economische recessie, vergelijkbaar met die van 1837. Er was hollende inflatie, mede veroorzaakt door de instroom van goud uit Californië, en er was een sterk gevoel van onveiligheid in de straten van de grote steden. De nieuwe spoorwegen en katoenfabrieken scheurden de sociale samenhang van het land aan flarden. Waar de landelijke politiek eens geleid werd door wijze Founding Fathers, leek ze nu beland in de handen van niet al te snuggere middelmatige politici. De lokale politiek werd beheerst door corrupte demagogen. Een van de dingen die de nativisten het meest ergerden was dat de Ieren in hoog tempo door de lokale politici werden georganiseerd en in blokken begonnen te stemmen.

Het gevoel van op handen zijnde chaos werd nog versterkt door de dreigende ondergang van het tweepartijen systeem. Bij de presidentsverkiezingen van 1852 waren de Whigs zo vernietigend verslagen dat ze binnen een paar jaar als nationale partij zouden verdwijnen. De Democraten vormden de meerderheid, maar net als de tot de ondergang gedoemde Whigs waren ze tot op het bot verdeeld in Noordelijke en Zuidelijke vleugels over de uitbreiding van slavernij in de nieuwe westelijke gebieden. In dit vacuüm stapten de Know-Nothings, als een verzameling Ross Perots, claimend dat met hen op zijn minst de káns op verandering bestond. In hun ruime tent boden ze onderdak aan alle ontevreden groepen in het land. Niet al deze groepen stonden achter de meer extremistische retoriek van de nativisten, maar wel hadden ze allemaal redenen om zich ongemakkelijk te voelen onder de enorme stroom immigranten.

Lonen daalden omdat ongeschoolde Ierse arbeiders bereid waren sloten te graven voor zestig cent per dag. De abolitionisten van de Free-Soil beweging (die wilden dat staten zelf beslisten over slavernij) ergerden zich eraan dat de immigranten de baantjes inpikten van vrije zwarten in het Noorden. En eerder dat jaar hadden antislavernij activisten zich kwaad gemaakt over de hulp die contingenten Ierse immigranten hadden gegeven aan de staatsmilitia om een gevluchte slaaf in Boston aan te houden. Tenslotte waren er mensen die meenden dat de verdeeldheid over de slavernij het land naar de ondergang voerde en dat alles wat de mensen op een ander spoor zou zetten, een zegen zou kunnen zijn.

Spectaculair resultaat

Historici hebben de verkiezingsuitslagen van 1854 en het jaar erna nageplozen om te achterhalen waaraan de Know-Nothings hun resultaten hadden te danken. Ze zijn er niet uitgekomen, maar een onmiskenbaar feit is en blijft dat in die verkiezingen de Know-Nothings resultaten boekten die geen enkele derde partij in de Amerikaanse geschiedenis ooit heeft gehaald. In hun allereerste georganiseerde campagne, zonder charismatische nationale leiders, zonder getrainde sprekers en vrijwel zonder politieke machine, wonnen ze meer dan honderd Afgevaardigden naar het Congres, acht gouverneurposten en duizenden verkiezingen voor lokale functies, waaronder het burgemeesterschap van Boston, Philadelphia en Chicago. Ze verwierven de controle over de volksvertegenwoordiging in zes staten, van New Hampshire tot Californië, en boekten sterke resultaten in een stuk of tien meer, van New York tot Louisiana. Hun meest spectaculaire en meest onverwachte overwinning behaalden ze in Massachusetss, traditioneel altijd gezien als de meest saaie en meest stabiele van alle staten. In die tijd was Massachusetts echter de eerste staat geworden waar meer mensen in de fabrieken werkten dan op het land. De geharde Yankee boeren werden van hun land gedreven door het goedkope graan dat op de prairies werd verbouwd en ze verhuisden naar de door misdaad geteisterde steden waar corrupte politici de scepter zwaaiden.

De golf van ontevredenheid die over Massachusetts rolde, verschafte de Know-Nothing kandidaten, waarvan de meeste nooit eerder politiek actief waren geweest, bijna tweederde deel van alle stemmen in de staat. Ze veroverden het gouverneurschap, de posities van vice-gouverneur, Secretary of State, openbare aanklager, burgemeesterschappen van talloze steden en stadjes, alle Afgevaardigden naar het Congres inWashington, alle veertig Staatssenatoren en 376 van de 379 Staatsafgevaardigden.

Verbod op andere talen

Voor de oude orde die Massachusetts een halve eeuw had bestuurd, leek het een voorbode voor het einde van de wereld. Rufus Choate, een eminente Bostonse Brahmin, zou het samenvatten in een memorabele quote: ‘Renown and grace are dead'. Het General Court (de wetgevende vergadering van de Commonwealth of Massachusetts) dat in januari 1855 in Boston bijeen kwam om te luisteren naar de inaugurele rede van de nieuwe gouverneur, Henry Gardner, waarin hij een verbod vroeg op buitenlandse talen in de scholen, was uniek in de Amerikaanse geschiedenis. De juristen en de beroepspolitici, die meestal dit soort organen vulden, waren in één klap weggevaagd. Hun zetels werden ingenomen door predikanten, onderwijzers, doktoren en meer dan honderd gewone arbeiders, trappelend van ongeduld om een politieke revolutie tot stand te brengen.

De nieuwe politici waren gedreven: ze produceerden in één jaar een record aantal van 600 wetten en resoluties. Veel van deze serieuze wetgeving was het soort van wetten dat maanden of jaren in commissies vast was blijven zitten vanwege partijgedoe of omdat de of andere belangenlobby ze tegenhielden. Daartoe behoorde de allereerste veiligheidsregels voor de spoorwegen (ondanks een intensieve campagne van de spoorwegbedrijven om dat te dwarsbomen), een wet die gevangenzetting voor schulden verbood, een wet die het voor het eerst aan getrouwde vrouwen toestond om rechtszaken te beginnen, om zaken te doen, een testament te maken en te werken zonder de instemming van de echtgenoot, en wetten die toestemming gaven voor het bouwen van gas- en waterleidingen, bruggen en wegen. Ook werd de eerste desegregatiewet van het land aangenomen, waarbij openbare scholen werd opgedragen de deuren te openen voor alle rassen, kleuren en geloven.

Wachttijd van 21 jaar

En zo ontstaat een raadsel dat historici nog steeds niet hebben opgelost. In al hun reactionaire drang, namen de Know-Nothings de meest verlichte wetgeving aan die ooit in de VS was gezien. Toen ze de mogelijkheid kregen om het leven van veel mensen te verbeteren, handelden ze volgens hun betere natuur.

Toen ze toekwamen aan immigratie, het belangrijkste en meest onderscheidende item waarop ze campagne hadden gevoerd, ontdekten ze dat de staten – en zo is het nog steeds – op dat terrein niet veel bevoegdheden hebben. Alles wat ze konden doen was een begin maken om te ageren voor een grondwettelijke amendement dat katholieken en buitenlanders zou verbieden om officiële functies te bekleden en dat een wachttijd van 21 jaar invoerde voordat een immigrant mocht stemmen.

Abraham Lincoln schreef over de Know-Nothings in 1855: ‘Als natie begonnen wij met het verklaren dat alle mensen gelijk zijn geschapen. Tegenwoordig lezen we dat alle mensen gelijk geschapen zijn, behalve negers. Als de Know-Nothings het voor het zeggen krijgen, zullen we horen dat alle mensen zijn gelijk geschapen behalve negers en buitenlanders en katholieken. Als het zover komt, dan geef ik er de voorkeur aan te immigreren naar een land waar ze niet de pretentie hebben de vrijheid zo lief te hebben.'

Een pr-mislukking van kolossale proporties was de oprichting van een Joint Special Committee on the Inspection of Nunneries and Convents. De meer extreme nativisten waren ervan overtuigd dat in de kloosters jonge vrouwen tegen hun wil werden vastgehouden en dat er wapens en ander oorlogstuig werd opgeslagen. Het uitkammen van een door nonnen gerunde kostschool in Roxbury leverde luide protesten op van de bewoners en slechte publiciteit voor de commissie.

Het grote publiek kwam er al snel achter dat de Know-Nothing partij op de lange termijn weinig van substantie had te bieden. De leden ervan vertrouwden voornamelijk op de overtuiging, zoals weergegeven in hun verkiezingsplatform van 1855, dat ze mannen waren met betere kwalificaties, hogere waarden en vervuld van meer onzelfzuchtig patriottisme dan de beroepspolitici die hen waren voorgegaan.

Gedesillusioneerd

Eenmaal in de publieke arena ontdekten deze mensen dat ze, om iets tot stand te brengen vuile handen moesten maken, compromissen moesten sluiten en mensen moesten teleurstellen. Ze ontdekten dat je niet zomaar een tienurige werkdag voor de textielfabrieken in Lowell kon doorvoeren, omdat fabrieken in andere staten dan die van Massachusetts konden wegconcurreren. Veel Know-Nothings waren tegen slavernij en wilden verhinderen dat die zich zou verspreiden naar de nieuwe staten in het westen. Ze hoopten ook dat ze de Fugitive Slave Law terug konden trekken – een belangrijke symbolische verzekering die het Zuiden van het Noorden had afgedwongen. Maar als ze de nationale verkiezingen wilden winnen, dan moesten ze toch ook Zuidelijke kiezers en die hadden daar wel heel andere gedachten over. Als je iets gedaan wilde krijgen, zo ontdekten de nieuwbakken politici, dan was het toch wel verstandig om overheidscontracten te gunnen aan genereuze supporters en overheidsbanen aan vrienden uit de lodges.

Kortom, ze zagen eruit en handelden als ouderwetse beroepspolitici. Tegen de tijd dat de presidentsverkiezingen van 1856 aanbraken, keerden de Know-Nothings zich voor hun kandidaat tot een politicus van de oude school, Millard Fillmore. Fillmore was al president geweest (als opvolger van de in 1850 plotseling overleden Zachary Taylor) en hij was een van de ondertekenaars van het Compromis van 1850 waarmee men had gehoopt om het onderwerp slavernij voorlopig veilig op te bergen. Het had niet geholpen en hier was het weer, krap zes jaar later, meer verdeeldheid zaaiend dan ooit.

Burgeroorlog hing in de lucht, in Kansas werd al bloed vergoten. Fillmore gaf weinig om de demagogische kanten van de nativisten, maar hij hoopte tegen beter weten in het land bijeen te kunnen houden door één onderwerp op te werpen waarover Noord en Zuid het eens zouden zijn. Maar tegen de tijd dat Fillmore werd genomineerd, was het tij al verlopen. De kiezers hadden de Know-Nothings twee jaar bezig gezien en waren nu al totaal gedesillusioneerd met de nieuwe partij. Die bleek niet meer te zijn dan een gelegenheidscoalitie van te veel totaal van elkaar verschillende groepen.

In Massachusetts daalde de kiezersopkomst dramatisch. De lidmaatschapslijsten van de lodge in Worcester, Massachusetts, die op de een of andere manier bewaard zijn gebleven, vertellen een duidelijk verhaal: van de 1120 leden in 1854 waren er in 1855 nog maar 200 over.

Bij de verkiezingen van 1856 deed Fillmore het redelijk goed in staten als Virginia, Kentucky en Tennessee, misschien omdat de mensen daar meer reden hadden om bang te zijn voor een oorlog, want die zou niet in de kranten en op de politieke podia worden uitgevochten maar bij hen in de voortuin. Maar Maryland was de enige staat die hij voor de Know-Nothings wist te winnen. In het hele land kreeg Fillmore niet meer dan 21 procent van de stemmen – in Massachusetts minder dan twaalf procent. Zo ging de overwinning naar de slappe maar trouwe Democraat James Buchanan. Het bleek ook zo'n beetje de zwanenzang van de Know-Nothings.

Maar het lot van Amerika was al beslist. Zoals we weten zou de oorlog er komen, al was toen nog niet duidelijk wanneer precies en onder welke omstandigheden. Opeens hadden Amerikanen wel wat beters te doen dan zich zorgen maken over immigratie. De Burgeroorlog zou eindeloze lijsten gesneuvelden opleverden, waarbij zowel autochtoon als immigrantenbloed rijkelijk vloeide; na de oorlog zou de Reconstruction de gemoederen bezig houden. De grote trek naar het westen begon. Het was de tijd van nieuwigheden als stoom, elektriciteit, feminisme, vakbonden en inkomstenbelasting.

Ook zonder wetgeving om immigratie te reguleren, liep die na 1855 al behoorlijk terug. Afgezien van campagnes tegen goedkope arbeid uit China, zou immigratie meer dan een halve eeuw buiten de politieke arena blijven. Tegen die tijd hadden de Ieren en de Duitsers zich min of meer aangepast aan de Amerikaanse norm en bemanden ze de eerste bastions van de Industriële tijdperk. Ze zouden hopen, lijden en werken onder vreselijke omstandigheden in fabrieken en mijnen. En ze zouden een nieuw leven opbouwen in Amerika, net als de voorvaderen van de Know-Nothings hadden gedaan, de eerste golf van immigranten naar Amerika, en net als de later de golven uit Zuid- en Oost-Europa zouden doen. Anti-katholiek sentiment zou blijven bestaan en sporadisch opflakkeren.